Running Head: BOAM METHODE FACULTEIT DER …
Transcript of Running Head: BOAM METHODE FACULTEIT DER …
Running Head: BOAM METHODE
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN
Graduate School of Childhood Development and Education
MASTER
ORTHOPEDAGOGIEK
2015-2016
MASTERTHESE
Naam student: Jennifer Vos-Hazes
Adres: Tweede Jan van der Heijdenstraat 109 A, 1074XT
Woonplaats: Amsterdam
Telefoon: 06-42309125
Studentnummer: 5605512
E-mailadres: [email protected]
Onderwerp: BOAM methode, effectiviteitsstudie/ kwalitatief onderzoek.
Toewijzing aan leerstoel: OOP Formatted: English (U.S.)
BOAM METHODE 2
Abstract
The purpose of the current study was to look for the essential working elements of the
BOAM method by means of qualitative research. The BOAM method is a transdiagnostic
short treatment for mental health problems and developmental issues for children, youth and
their parents. The BOAM method is relative new and research on the efficacy of the method
had not yet taken place. In this study, it was examined whether the elements that are part of
the theoretical model of BOAM are also being experienced by participants as being effective
and essential Through directed content analyses, data from interviews with three families with
a child with Autism Spectrum Disorder, was analyzed, coded, interpreted and ranked in order
of importance. Results showed that there were five main categories, which were regarded by
participants. Ranked in order of importance they are: psycho-education, developing self-
knowledge, style of the practitioner, training of new behavior, and systemic practice. A meta-
category was found with all main categories, namely to focus on the cause of the problem
behavior. It is concluded that most of the working elements regarded by participants and
categorized in the five main categories, are part of the theoretical model of the BOAM
method.
Abstract
Het doel van de huidige studie was middels kwalitatief onderzoek op zoek te gaan naar
de werkzame elementen van de BOAM methode. De BOAM methode is een
transdiagnostische korte behandelmethode voor psychische problemen en
ontwikkelingsvraagstukken voor kinderen, jeugdigen en hun ouders. De BOAM methode is
relatief nieuw en onderzoek naar de werkzaamheid van de methode had nog niet plaats
gevonden. In deze studie werd onderzocht of de elementen die onderdeel uitmaken van het
theoretische model van BOAM ook door cliënten beleefd werden als zijnde werkzaam en
essentieel. Middels directed content analyses werd data uit interviews met drie families met
een kind met Autisme Spectrum Stoornis geanalyseerd, gecodeerd, geïnterpreteerd en in
volgorde van belang gezet. In de resultaten kwamen vijf hoofdcategorieën naar voren die als
werkzaam werden beschouwd. In volgorde van belang zijn dit: psycho-educatie, ontwikkelen
van zelfkennis, stijl van behandelaar, trainen van nieuw gedrag en systemisch werken. Een
meta-categorie werd gevonden die over alle hoofdcategorieën heen lag, namelijk de focus op
de oorzaak van het probleem gedrag. Geconcludeerd kon worden dat een groot deel van de
werkende elementen benoemd door deelnemers en onderverdeeld in de vijf hoofdcategorieën,
in de onderdelen van het theoretisch model van de BOAM methode terug komen.
BOAM METHODE 3
BOAM methode: een kwalitatieve studie naar werkzame elementen
De transitie van de jeugdzorg van het rijk naar gemeentes (2015) (Bosscher, 2014) is
met een aantal inhoudelijke vernieuwingen gepaard gegaan. Er is meer aandacht gekomen
voor bewezen effectieve methodes, op maat gemaakte interventies, het versterken van eigen
kracht van het kind en de ouders en kortdurende in plaats van zware en gespecialiseerde
hulpverlening (Hermanns, 2009; Pijnenburg, 2010; van Yperen & van Woudenberg, 2011).
Dit alles mede met het oog op minder regeldruk en het efficiënter en rendabeler maken van de
jeugdzorg (https://www.nji.nl/Transitie-jeugdzorg-Beleid-Ontwikkelingen). Waar voorheen
de diagnose-behandelcombinatie leidend was, wordt nu gezocht naar middelen voor zorg op
maat (van Yperen & van Woudenberg, 2011). Hierbij is niet langer de (verklarende) diagnose
met daaraan gekoppeld een advies en behandelplan het startpunt, maar een inventarisatie van
risico- en beschermende factoren van het kind, het gezin en de omgeving. Dit maakt dat er
aangesloten kan worden bij het gezin zelf; de samenwerking wordt geoptimaliseerd, zodat
eigen kennis en kracht van het gezin volledig benut kunnen worden (Hermanns, 2009; van
Yperen & van Woudenberg, 2011).
Er zijn verschillende ambulante jeugdinterventies (Wraparound care, MultiSystem
Therapy, Families First) in Nederland die een ‘community based’ aanpak hebben (Hermanns,
2009). Dit zijn vormen van langdurende casemanagement die starten bij de hulpvraag van het
gezin en waarbij vervolgens professionals worden uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan
het uitvoeren van een gezinsplan (Hermanns, 2009; Pijnenburg, 2010; Pameijer & Draaisma,
2011). Er zijn echter geen kortdurende behandelmethoden die vanuit het inzetten van
zelfkennis en los van een verklarende diagnose te werk gaan. De BOAM methode is een
nieuwe methode die wel met deze facetten rekening houdt.
De BOAM methode heeft als doel ouders en kind binnen een kortdurende periode
inzicht te laten krijgen in het ontstaan van internaliserend of externaliserend gedrag,
ontschuldiging van probleemgedrag en het versterken van de autonomie van de deelnemers in
hun probleemoplossend vermogen. Het kortdurende karakter van de methode is mogelijk zeer
kosteneffectief, wanneer een afname van de klachten kan worden bereikt. Daarnaast is de
methode transdiagnostisch, inzetbaar voor bij zowel internaliserende als externaliserende
problematiek, zonder dat een DSM diagnose nodig is. Onderzoek naar de effectiviteit van
deze methode is maatschappelijk relevant, daar de gezondheidszorg een dringende behoefte
heeft aan evidence based en kosteneffectieve behandelingen (https://www.ggznederland.nl;
https://www.nji.nl), waarbij een diagnose niet de belangrijkste aanleiding voor een interventie
hoeft te zijn (Heycop van – Ham ten et al., 2013).
BOAM METHODE 4
BOAM staat voor Basic needs, Order, Autonomy en Meaning. De verschillende
woorden van dit acroniem zullen later in deze inleiding worden toegelicht. Het is een
interventie die in 2008 is ontwikkeld door speltherapeute Damiët Truijens (persoonlijke
communicatie, 2 februari 2016) als antwoord op de bij haar groeiende behoefte naar
transdiagnostische interventies binnen de Jeugd Gezondheidszorg (JGZ). Met
transdiagnostisch wordt bedoeld: een visie op psychopathologie, waarbij men ervan uitgaat
dat dezelfde onderliggende mechanismen ten grondslag kunnen liggen aan verschillende
stoornissen (van Heycop et al., 2013). Daarnaast was het doel om een interventie ontwikkelen
waarin ouders en kind tot expert in hun eigen behandeltraject werden gemaakt, door hun
zelfinzicht en ervaringen als basis te nemen voor het opstellen van een behandelplan. Deze
ontwikkeling is reeds enkele jaren ook op andere plekken binnen de geestelijke
gezondheidszorg zichtbaar. Dit wordt herstel gericht werken genoemd. Een van de
belangrijkste principes van herstel gericht werken is dat de eigen ervaringskennis van een
cliënt, naast wetenschappelijke- en professionele kennis, wordt erkend als de derde
kennisbron (van der Stel, 2012). Tot slot had de interventie als doel om duidelijk te maken
hoe vier verschillende dimensies van het probleem of de hulpvraag met elkaar kunnen
interacteren, zodat er bij ouders en kind een goed overzicht van het geheel zou ontstaan. De
vier dimensies zijn: belevingswereld en onderliggende behoeften van een kind, gedrag van
een kind, interacties met gezin en de omgeving en als laatste hoe het probleem van het kind
invloed heeft op het gezinssysteem hoe deze systemische ontregeling tot verdere ontregeling
van het kind kan leiden.
De vier dimensies en een aantal andere aspecten van BOAM zijn uitgewerkt in visueel
materiaal (vijf themaplaten), waardoor de psycho-educatie voor ouders een duidelijk beeld
krijgt. De interventie, in deze uitgewerkte vorm, wordt aangeboden in vier soorten trajecten:
het ouder-kindtraject, het jongerentraject, het interactietraject en het zelfreflectietraject. Bij
aanvang van dit onderzoek waren er acht lopende trajecten, waarvan vier ouder-kind trajecten,
drie interactie trajecten en één jongerentraject. Onderzoek naar het jongerentraject en
interactie trajecten waren ten tijden van huidige studie niet mogelijk, omdat deze niet zouden
eindigen binnen de onderzoeksperiode. De huidige studie richt zich daarom alleen op het
ouder-kindtraject. Voor een beschrijving van alle vier de trajecten, wordt verwezen naar
Bijlage 1. De trajecten werden allen uitgevoerd bij het trainingscentrum UvA minds You.
Behalve een single case studie (Kruijse, 2015), is er nog geen ander onderzoek gedaan naar de
effectiviteit van deze methode. In de huidige studie werd, middels kwalitatief onderzoek,
gekeken naar de vraag of de elementen die onderdeel uitmaken van het theoretische model
BOAM METHODE 5
van BOAM ook door cliënten beleefd worden als zijnde werkzaam en essentieel, of dat zij
geen of andere elementen noemen als belangrijk in hun leerproces.
De BOAM methode is een kortdurende transdiagnostische interventie, die erop gericht
is bewustwording (zelfreflectie en inlevingsvermogen) en probleemoplossend vermogen van
ouders en kind bij internaliserende en externaliserende gedragsproblemen te vergroten. Bij
een ouder-kindtraject wordt in zeven sessies gewerkt aan de bewustwording van waar bepaald
gedrag van het kind vandaan komt en wat het gedrag in stand houdt. Er wordt een stappenplan
door ouders en kind opgesteld om op een adequate manier te reageren op dit gedrag en er
wordt met dit plan geoefend. Bij de sessies zijn zowel ouders als kind aanwezig en de manier
hoe zij op elkaar reageren is een belangrijk onderdeel in het proces.
Een reden van ouders om hun kind aan te melden voor behandeling is vaak omdat er
een bepaald gedragsprobleem is. Echter, dat dit probleem door meerdere dimensies beïnvloed
kan worden, is bij de aanmelding van het traject vaak nog niet duidelijk voor ouders.
Daarnaast zijn er vaak zorgen over de opvoeding en het gebeurt regelmatig dat ouders bang
zijn dat zij de problemen bij hun kind zelf hebben veroorzaakt. Het ontbreekt echter aan een
geïntegreerd beeld van hoe de problemen in de vier dimensies op elkaar inspelen. Gestart
wordt daarom met psycho-educatie over waar bepaald gedrag mee samenhangt. Dit wordt
gedaan aan de hand van de vier dimensies: welke problemen in de belevingswereld of
onvervulde basisbehoeften van het kind (dimensie 1) liggen ten grondslag aan de
gedragsproblemen (dimensie 2), welke effecten heeft dit op de ouder-kind interactie en andere
interacties in de omgeving (dimensie 3) en hoe de stress rondom het kind zich manifesteert
binnen het systeem (dimensie 4). De psycho-educatie over de dimensies wordt aan de hand
van themaplaten vorm gegeven. De themaplaten en de verschillende fasen van de interventie
(bewustwording, opstellen stappenplan en oefening) worden in de methodesectie verder
toegelicht.
Volgens Truijens (persoonlijke communicatie, 3 februari 2016) geven de themaplaten
op een simpele manier “de wetmatigheden weer van psychische processen en interacties”, die
door cliënten gemakkelijk bij zichzelf kunnen worden herkend. De kracht van de psycho-
educatie is dat het hoopgevend en ontschuldigend werkt. “Het ‘probleem’ gedrag komt
namelijk vaak voort uit onvervulde onderliggende basisbehoeften en het hebben van
problemen in de ordening”, zo beschrijft Truijens (2015). Wanneer ouders zich daarvan
bewust worden, wordt ook duidelijk dat ze niet het gedrag zelf hoeven aan te pakken, met
allerlei belonings-en bestraffingssystemen die ze vaak al tevergeefs geprobeerd hebben toe te
passen. Ze kunnen in plaats hiervan aansluiten bij de beleving en basisbehoeften van het kind
BOAM METHODE 6
en daarnaast helpen bij de ordeningsproblematiek. Ouders worden zich ervan bewust dat ze
zich kunnen richten op de positieve aspecten die een kind nodig heeft. Het begrip ‘ordening’
is een belangrijk aspect van de BOAM methode en zal daarom in een aparte alinea uitgewerkt
worden.
De kern van de BOAM methode gaat er dus over dat een kind het beste tot zijn recht
komt in zijn of haar ontwikkelingsmogelijkheden wanneer aan bepaalde basisbehoeften wordt
voldaan (Truijens, 2015). Basisbehoeften zijn nodig om een optimale ontwikkeling en de
uiteindelijke weg naar zelfstandigheid te doorlopen en worden samengevat in: systeem/gezin
waarin een kind opgroeit, voeding, structuur en voorspelbaarheid in het dagelijks leven,
aandacht en bescherming door de primaire opvoeders. Nadat deze basisbehoeften (niveau 1)
in voldoende mate zijn vervuld, kan er ruimte ontstaan voor de ontwikkeling van ‘ordening’
(niveau 2) en ‘autonomie’ (niveau 3) om uiteindelijk toe te kunnen werken naar de
ontwikkelingsbehoefte van ‘zelfontplooiing en zingeving’ (niveau 4). De vier niveaus zijn
gelijk aan de vier woorden van het acroniem BOAM. De niveaus worden gerepresenteerd in
het BOAM model. Dit model is een schets van een boom die de menselijke psyche in beeld
uitlegt. Het BOAM model is gebaseerd op de theorie van de ‘piramide van Maslow’, een
theorie die ervan uit gaat dat mensen streven naar zelfverwezenlijking, maar daar is pas
ruimte voor als er aan bepaalde behoeften is voldaan (Maslow, 1943; Noltemeyer, Bush,
Patton, & Bergen, 2012).
In de theorie van Maslow (1943) worden een vijftal niveaus hiërarchische behoeften
onderscheiden: lichamelijke behoeften, veiligheid, liefde en sociaal contact, waardering en tot
slot zelfverwezenlijking. De theorie van Maslow wordt als een piramide gepresenteerd,
waarbij het onderste niveau behoort tot de basisbehoeften van eten, drinken en slaap. Wanneer
hieraan is voldaan, kan er op een volgend niveau een bepaalde mate van veiligheid of een
‘eigen thuis’ worden gecreëerd. Naarmate deze veilige plek verstevigd is, kan gewerkt
worden aan groeiend sociaal contact en vervolgens respect en waardering van de eigen
autonomie. Pas na het ontplooien van een eigen autonomie, kan een mens werken aan
zelfverwezenlijking (Maslow, 1943; Noltemeyer et al., 2012). De basisbehoeften van een
mens zijn volgens Maslow organisch en universeel (Maslow, 1943).
In het BOAM model zijn de basisbehoeften ook organisch en universeel, maar worden
andere niveaus gebruikt, omdat het de psyche van de mens representeert. Een belangrijk
aspect van het BOAM model is het tweede niveau: ‘ordening’. Bij het niveau van ordening,
ontstaat ruimte bij het kind om zichzelf en de wereld om zich heen te gaan te ordenen. Dit
proces verloopt via een aantal stappen. Een externe (zintuigelijke) ervaring komt binnen als
BOAM METHODE 7
een prikkel. Deze binnenkomende prikkels worden verwerkt en door het kind tot een logisch
geheel gebracht. Vervolgens moet er aan dit geheel een betekenis worden gegeven, voordat
een kind over kan gaan tot een handeling. Dit wordt bij BOAM ‘ordening’ genoemd.
Wanneer een kind weinig ordeningscapaciteit heeft, zal het in de knel kunnen komen als er
meerdere prikkels tegelijk op hem af komen, immers er zijn teveel prikkels die moeten
worden verwerkt en er is te weinig capaciteit hiervoor. Dit kan leiden tot overprikkeling, maar
ook later in het ordeningsproces kunnen problemen ontstaan, zoals (onbewust) onjuiste
koppelingen, waarbij het kind zich verward zal voelen, of (onbewust) onjuist begrip van de
situatie, waardoor een ongepaste handeling kan ontstaan. Gedurende de ontwikkeling van een
kind (en door middel van eerdere ervaringen en van het voortdurende ordeningsproces) komt
het kind tot een beeld van hoe het leven in elkaar steekt. Het beeld werkt als een ordenend
referentiekader aan de hand waarvan hij nieuw binnenkomende prikkels duidt. Dit
referentiekader, dat binnen de BOAM theorie Gestalt wordt genoemd, wordt dus gevoed door
ervaringen (nurture), maar is ook afhankelijk van de ordeningscapaciteit (nature) van een kind
(Truijens, 2015).
De Gestalt en het ordenend referentiekader zijn belangrijke werkthema’s in de BOAM
methode.Het begrip ‘Gestalt’ kent al meerdere decennia een bestaan binnen de sociale
wetenschappen en heeft vooral bekendheid gekregen binnen de ‘Gestalt theorie’ van Pels
(Murray, 2012; van Deth, 2014). De Gestalt theorie is een holistische benadering die zich
richt op zowel de samenhang tussen de persoon en zijn omgeving, alsmede de samenhang
tussen zijn lichaam en geest, waarbij alle eenheden (gestalten) als een geheel worden gezien
(van Deth, 2014). Opvattingen, emoties en gedragingen kunnen daarom ook alleen maar
verklaard worden door de mate van samenhang tussen lichaam en geest en vanuit de context
waarbinnen deze opvattingen, emoties en gedragingen zich afspelen (van Deth, 2014).
Wanneer de samenhang verstoord wordt, leidt dat tot interne conflicten in de gestalten. Uiting
van conflicten van deze gestalten is een reactie op de behoefte aan eenwording (Murray,
2012). Hierbij onderscheidt de Gestalt theorie zich van andere psychoanalytische stromingen,
waarbij uiting van conflict gezien wordt als reactie op een enkele (externe) prikkel (Murray
2012). De BOAM theorie lijkt hierin sterk verweven met de Gestalt theorie, omdat de BOAM
theorie ook uitgaat van een meer holistische benadering waarbij het gedrag een uiting is van
ordeningsproblematiek.
Hoe een mens een externe prikkel verwerkt is een belangrijk onderzoekdomein in de
sociale wetenschappen. Er zijn meerdere modellen die hiervoor een verklaring proberen te
geven. Een van de bekendste modellen is het model van Crick en Dodgde (1990), het ‘social
BOAM METHODE 8
information processing model’ (SIP) van (Crick & Dodge, 1994). In dit model wordt sociaal
gedrag verklaard vanuit de manier waarop een bepaalde prikkel (sociale cue) bij iemand
binnenkomt en wordt verwerkt (Koomen & Spilt, 2011; Crick & Dodge, 1994). Een sociale
prikkel komt binnen en wordt vervolgens geïnterpreteerd en er worden bepaalde emoties aan
toegekend op basis van eerdere sociale ervaringen, sociale verwachtingen, kennis over
impliciete en expliciete regels in de sociale omgang en op basis van eigen emotie regulatie.
Vervolgens wordt bepaald welk interactiedoel wordt nagestreefd en worden daarop
verschillende reacties, bewust dan wel onbewust, bedacht om het doel te bereiken. Er wordt
een reactie gekozen met de waarschijnlijkheid van het hoogst haalbare resultaat en deze wordt
uitgevoerd. Tot slot wordt de gekozen strategie geëvalueerd aan de hand van de reactie op de
strategie uit de sociale omgeving (Koomen & Spilt, 2011; Crick & Dogde, 1994). Ook in het
SIP model wordt het verwerken van externe (sociale) prikkels verklaard vanuit eerdere
ervaringen en persoonlijkheidsstijl (trek). De BOAM theorie lijkt hierin een stap verder te
gaan door tevens de ordeningscapaciteit van een kind bij het verwerken van prikkels, als
verklarende factor toe te voegen.
Naast ‘basisbehoeften’ en ‘ordening’, speelt bewustwording van het ontstaan en in
stand houden van bepaald gedrag door de wisselwerking tussen de vier dimensies een
belangrijke rol in de BOAM methode. Aan de hand van de themaplaat ‘Gedrag-cirkels’ wordt
de ontwikkeling van bepaald gedrag van het kind én omgeving verklaard vanuit de
wisselwerking tussen trauma van het kind en systemische invloeden. In de BOAM methode
wordt het woord trauma niet alleen gebruikt in de engere zin van het woord (namelijk dat het
kan leiden tot een posttraumatische stress-stoornis, PTSS), maar het kan ook worden gebruikt
voor een “langdurige blootstelling aan overprikkelende, complexe, overvragende omgeving”,
ook wel onpersoonlijk trauma genoemd. Onder persoonlijk trauma wordt verstaan: verlies,
verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Zowel onpersoonlijk als persoonlijk trauma worden
binnen de BOAM methode als eerste vorm van trauma aangeduid. Het primaire gedrag van
een kind, als reactie op een eerste (on)persoonlijk trauma, is gericht op het verkrijgen van een
balans en eenwording van de Gestalt. Door een verkeerde interpretatie van dit gedrag door de
omgeving, wordt het primaire gedrag afgewezen (trauma 2), waarop er een secundair gedrag
in de vorm van ‘pleasen’, ‘aanstellen’ of ‘schijn-autonomie’ ontstaat. Dit gedrag ontlokt een
reactie bij de omgeving van negeren of overdrijven in de hoop het secundaire gedrag een
andere richting in te krijgen, waardoor het kind onbewust de hoop op vervulling van de
behoeften aan eenwording in de Gestalt verliest (trauma 3). Vervolgens zal het kind tertiair
gedrag (vluchten, bevriezen of vechten) ontwikkelen waarbij het de eigen natuurlijke
BOAM METHODE 9
behoeften zal ontkennen en er ontstaat een herhaling van trauma 1, 2 en 3, veroorzaakt door
het eigen gedrag.
Het belang van de context, zoals bij BOAM in de derde (interacties) en vierde
(systemische invloeden) dimensie en binnen de ‘Gedrag-cirkels’ is gerepresenteerd, speelt
tevens een belangrijke rol bij verschillende ontwikkelingsmodellen, zoals het ‘goodness of fit’
model en het ‘transactionele ontwikkelingsmodel’ (Braet & Prins, 2008; Ruijssenaars, van
den Bergh & Schoorl, 2008). Centraal in ontwikkelingsmodellen staat hoe kind, omgeving en
de ontwikkelingstaken van een kind een rol spelen in de ontwikkeling. Ontwikkelingstaken
zoals socialisatie gelden voor ieder kind en hebben een organische volgorde. Echter, niet elk
kind kan bij het doorlopen van deze taken tot een optimale ontwikkeling komen. Het
‘goodness of fit’ model van Thomas en Chess (1977, aangehaald in Braet & Prins, 2008;
Rigter, 2013) biedt hier een verklaring voor. Het model gaat er vanuit dat vooral de interactie
en afstemming tussen kindkenmerken en zijn omgeving een belangrijke factor zijn bij
bepaalde problemen, en niet zozeer de aard van de kind- en omgevingskenmerken zelf.
Gedrags- of ontwikkelingsproblemen bij het kind worden dan verklaard vanuit een
‘mismatch’ (poorness of fit) tussen de kindkenmerken en de omgeving. Wanneer er een goede
‘match’ is tussen kindkenmerken en omgeving, dan spreekt men van ‘goodness of fit’. Dit
model is adaptief, dat wil zeggen dat wanneer een kind nieuw gedrag aanleert, het bovenop
eerder verworven gedrag komt. Een kind heeft bijvoorbeeld vanuit een trauma (misbruik),
bepaald gedrag aangeleerd (vermijding in interpersoonlijk contact), maar door een ‘match’
met de omgeving, leert het kind nieuwe sociale gedragingen. De oorspronkelijke vermijdende
persoonlijk stijl zal blijven bestaan, maar door een positieve interactie met de omgeving, kan
het kind zich toch zo optimaal mogelijk ontwikkelen.
Het transactionele model van Sameroff en Chandler (1975, aangehaald in Braet &
Prins, 2008; Rigter, 2013) gaat uit van een wederzijds beïnvloeden tussen kind- en
omgevingskenmerken. Een kind beïnvloed vanaf de geboorte en aanleg de reacties van de
omgeving op zijn of haar gedrag. Deze reacties hebben weer gevolgen voor hoe een kind zich
verder ontwikkelt in zijn of haar gedrag (Braet & Prins, 2008; Ruijssenaars et al., 2008). De
kwetsbaarheidsfactoren (vaak kindkenmerken) van een kind interacteren dus bidirectionaal
met omgevingskenmerken en andere stressfactoren. De verklarende mechanismen van
bepaald probleemgedrag kunnen zowel uitlokkende, versterkende als in stand houdende
condities zijn (Ruijssenaars, van den Bergh & Schoorl, 2008). Zowel het ‘goodness of fit
model’ als het ‘transactionele model’ kunnen eveneens een goede theoretische onderbouwing
geven voor de rol van de context bij het gedrag en de ontwikkelingsbehoeften van het kind.
BOAM METHODE 10
Beide modellen benadrukken de interactie tussen zowel kind als omgevingskenmerken, zoals
de BOAM theorie ook de interactie tussen de vier dimensies benadrukt.
De BOAM methode vindt aansluiting bij verschillende theoretische modellen, maar
ook bij recente ontwikkelingen binnen de (jeugd) gezondheidszorg. Het transdiagnostische
karakter van BOAM sluit aan op de ontwikkeling van de nieuwe Diagnostic and Statistical
Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013), waarin een
meer dimensionele in plaats van categorische benadering bij het diagnosticeren wordt
gekozen en waarbij klinische subtypen worden weggelaten (Rigter, 2013; Tan & van Os,
2014). Doel van deze meer continuümbenadering in de DSM-5 is onder andere om, zoals Tan
en van Os (2014) het formuleerden: “…dwars door de DSM heen crosscuttings of
transdiagnostische dimensies (bijvoorbeeld eenzelfde dimensie van depressie die dwars door
de verschillende stoornissen wordt gebruikt) aan te kunnen brengen…” (p.168) Hoewel een
volledig persoonlijke diagnose, in de vorm van een aantal categorieën samen in de DSM-5
nog niet haalbaar is, is dit een welbewuste eerste stap in die richting (Tan & van Os, 2014).
De BOAM methode biedt de mogelijkheid om los van een DSM diagnose, aan het werk te
gaan met onderliggende problemen en symptomen die bij meerdere stoornissen kunnen
passen.
Een andere recente ontwikkeling binnen de JGZ is die van de handelingsgerichte
diagnostiek van Pameijer en Draaisma (2011) waarin aandacht voor samenwerking tussen de
ouders (en het kind) en de hulpverlener en inzetten van zelfkennis belangrijke factoren zijn.
Zelfreflectie en zelfkennis zijn ook in de BOAM methode belangrijke elementen. Zelfreflectie
en zelfkennis wordt bereikt door een nauwe samenwerking met het cliëntsysteem aan te gaan.
De BOAM methode gaat echter een stap verder, omdat de methode volledig is uitgewerkt: er
wordt gewerkt met visueel materiaal in de vorm van themaplaten en er wordt gewerkt aan een
handboek van de methode.
De BOAM methode is kortdurend en richt zich op de positieve elementen binnen een
gezinssysteem. Het ontschuldigt en geeft hoop door inzicht te geven in de interacties tussen
de vier dimensies. De methode maakt duidelijk waarom en hoe het ordeningsproces van een
kind ondersteund kan worden en doet dit aan de hand van uitgewerkt visueel materiaal en
concrete stappenplannen waarbij de zelfkennis van ouders en kind belangrijke factoren zijn.
Bij het visueel materiaal en de concrete stappenplannen wordt voornamelijk gebruik gemaakt
van de methode ‘Geef me de 5’ (de Bruin, 2014). Een belangrijk onderdeel hierin is het
gebruik maken van pictogrammen, om hiermee structuur en voorspelbaarheid te creëren bij
het kind. Bij herhaaldelijk trainen van het inzetten van pictogrammen, raakt het kind minder
BOAM METHODE 11
persoonsafhankelijk en steeds meer structuurafhankelijk, doordat het kind zelf
voorspelbaarheid kan creëren met de pictogrammen (de Bruin, 2014). Voor een uitgebreide
beschrijving van deze methode wordt verwezen naar de methodesectie van deze studie en
Bijlage 2.
Om de effectiviteit van de methode te kunnen toetsen is het belangrijk om te kunnen
doorgronden wat de werkzame elementen van de BOAM methode zijn (Goodliffe, Hayward,
Brown, Turton, & Dannahy, 2010). Daarnaast kan het begrip en doorgronden van de
werkzame elementen waardevolle informatie opleveren voor de verdere ontwikkeling van het
BOAM model zelf (Goodliffe et al., 2010). Kwalitatief onderzoek is zeer geschikt hiervoor,
omdat men als onderzoeker niet zozeer probeert een vooraf opgestelde hypothese te toetsen,
maar eerder ‘vrij van interpretatie’ probeert de data te coderen en te doorgronden (Smith,
Flower, & Larkin, 2009; Goodliffe, et al., 2010).
De huidige studie is deels vooraf ingegeven door bepaalde verwachtingen. Deze
verwachtingen zijn ontstaan na een vraaggesprek van Truijens en Portharst met deelnemers
(een ouderpaar) die een BOAM traject hadden doorlopen. In dit gesprek kwam naar voren dat
de deelnemers al eerder een traject hadden doorlopen bij Colette de Bruin, bedenker van de
methode ‘Geef me de 5’. Toen zij echter het BOAM traject bij Truijens hadden doorlopen,
begrepen zij, volgens eigen zeggen, eindelijk hoe zij de methode van ‘Geef me de 5’ moesten
inzetten. Ze gaven aan nu te begrijpen dat het antwoord op de hulpvraag in de vorm van het
probleemgedrag van hun kind, moest gezocht worden in alle vier de dimensies, dus ook
bijvoorbeeld in hun eigen handelen (dimensie 4, systemische invloeden). Nu zij het overzicht
hadden verkregen in de complexiteit van oorzaak en gevolg op alle vier de dimensies, konden
zij veel beter de methode van ‘Geef me de 5’ plaatsen (Truijens, persoonlijke communicatie,
2 februari 2016; Potharst, persoonlijke communicatie, 3 maart 2016).
In deze studie werd middels kwalitatief onderzoek gekeken naar de – door deelnemers
genoemde werkende elementen van de BOAM methode. Op basis van het, in de vorige alinea
benoemde vraaggesprek van Truijens en Potharst, werd verwacht dat deelnemers ‘het
overzicht over en de interactie tussen de vier dimensies’ als belangrijkste werkend element
naar voren zouden brengen. Verwacht werd dat dit als hoofdcategorie onderscheiden zou
worden. Daarnaast werd onderzocht of het ‘inlevingsvermogen in basisbehoeften en ordening
bij het kind’ of ‘het stapsgewijs trainen van ander gedrag’ (responsgedrag van ouders) in
bepaalde situaties op basis van dit inlevingsvermogen, als werkende elementen werden
genoemd. De verwachting was dat ‘het inlevingsvermogen’ an sich als belangrijker wordt
beschouwd dan ’het trainen van nieuw gedrag’, maar dat beiden wel als hoofdcategorieën
BOAM METHODE 12
onderscheiden zouden worden. Exploratief werd gekeken naar de volgende elementen die in
het BOAM traject worden ingezet: ‘het werken met visualisatiemiddelen’ (de themaplaten),
‘de stijl en bereikbaarheid van de behandelaar’, ‘het systemisch werken’, ‘de rol van het
huiswerk’ (pictogrammen), ‘het ontschuldigen van ouders en kind’ en ‘het inzetten en verder
ontwikkelen van zelfkennis en inlevingsvermogen’. Bij deze elementen werd verwacht dat zij
als subcategorieën onderscheiden konden worden.
Middels semi-gestructureerde interviews werd deelnemers gevraagd naar hun beleving
van het doorlopen BOAM traject, wat zij hierin als werkzame elementen aanwezen, en naar
de invloed die het traject op hun hulpvraag heeft gehad. Middels een specifieke aanpak binnen
de content analysis, directed content analysis (Bryman, 2008; Shieh & Shannon, 2005) werd
de data geanalyseerd en geïnterpreteerd. De directed content analysis leent zich in
tegenstelling tot de conventionele (inductieve) content analyse voor een meer top-down,
deductief, gericht onderzoek, waarbij het coderingsproces start vanuit een theoretische
raamwerk. De BOAM methode is gefundeerd op een theoretisch raamwerk, waardoor de
directed content analysis een goede aanpak bleek voor de analyse van de data.
Methode
Participanten
Deelnemers waren ouders die samen met hun kind een BOAM Ouder-Kindtraject
hadden afgerond bij het Academisch Trainingscentrum UvA minds You. Er werd gekozen om
alleen onderzoek uit te voeren bij de ouder-kind trajecten, omdat drie van deze trajecten
zouden eindigen binnen de onderzoeksperiode. De BOAM trajecten werden allen uitgevoerd
door Truijens zelf. Vooralsnog werden de trajecten niet vergoed door zorgverzekeraars. Een
intake voor een BOAM traject werd gratis aangeboden. Daarnaast werd gevraagd of
deelnemers wilden meewerken aan onderzoek bij UvA minds You, dit was echter niet
verplicht. Voor het onderzoek is toestemming bij de ethische commissie van de afdeling
Psychologie van de Universiteit van Amsterdam afdeling gegeven. Deelnemers van het
BOAM traject hadden al een informed consent voor deelname aan (kwantitatief)
wetenschappelijk onderzoek gegeven bij de intake. Een apart informed consent werd getekend
voor deelname aan de huidig (kwalitatief) onderzoek. Alle deelnemers hadden voor aanvang
van het BOAM traject al met diverse hulpverlenende instanties te maken gehad of zaten soms
nog in een hulpverleningsproces.
In totaal werden voor de huidige studie drie interviews gehouden. Namen van de
geïnterviewde ouders en hun kinderen zijn gefingeerd. Een eerste interview werd gehouden
met een alleenstaande moeder (Ellie, 49 jaar) met een zoon (Steve, 9 jaar) met een Autisme
BOAM METHODE 13
Spectrum Stoornis (ASS). Moeder is een hoog opgeleide alleenstaande moeder, werkend als
docent aan een kunstacademie. Vader van zoon heeft geen ouderlijk gezag en nam niet deel
aan het BOAM traject. Er vond een diagnostisch- en behandeltraject plaats bij het
Academisch Behandelcentrum UvA minds. De behandelaar van UvA minds adviseerde een
deelname aan het BOAM traject. Ten tijden van aanmelding voor het BOAM traject werden
meerdere vormen van hulp aangeboden. De zoon werd van een openbare basisschool met
speciaal onderwijs, over geplaatst naar een dagbehandelingsgroep voor kinderen met ASS van
de Bascule in Amsterdam. Bij dit dagbehandelingsgroep werd onderwijs aangeboden door een
cluster 4 school op hetzelfde terrein.
Een tweede interview werd gehouden met een moeder (Anneke, 47 jaar) van een zoon
(Olivier) van 13 jaar oud met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Zowel vader als moeder
namen met hun zoon deel aan het BOAM ouder-kindtraject. Het interview werd alleen bij
moeder afgenomen. Ouders zijn allebei hoogopgeleid, vader werkt fulltime, moeder is
fulltime moeder voor hun drie zoons, waarvan Olivier de oudste zoon is. Alle drie de kinderen
hebben een diagnose ASS. Ouders en kinderen bij aanvang van het BOAM traject al meerdere
hulpverleningstrajecten doorlopen, waaronder een “Geef me de 5’ traject bij C. de Bruin. Bij
het tweede interview is gestart met een kort vraaggesprek (15 minuten) met zoon zelf. Het
gesprek met zoon werd niet gecodeerd, maar gold als extra databron om de interne validiteit
van het interview met moeder zoveel mogelijk te waarborgen.
Een derde interview werd gehouden met een vader en moeder (Paul, 45 jaar en Sophia,
47 jaar) van een dochter (Annabel ) van 8 jaar oud met een Autisme Spectrum Stoornis
(ASS). Zowel vader als moeder namen met hun dochter deel aan het BOAM ouder-
kindtraject. Ouders zijn hoogopgeleid en werken beiden als zelfstandige. Bij de aanmelding
voor het BOAM traject hadden ouders reeds ontheffing van de leerplicht voor hun dochter
aangevraagd, waardoor enige rust was ontstaan bij de start van het traject. Ook hier werd eerst
een kort vraaggesprek gehouden met de dochter. Echter, al gauw gaf de dochter aan dat zij de
vragen erg lastig te beantwoorden vond en wees zij letterlijk naar haar moeder voor meer
uitleg. De interviewer heeft vervolgens het interview gehouden met beide ouders tegelijk. Dit
gaf de interviewer de mogelijkheid om bepaalde gegeven antwoorden te verifiëren bij beide
ouders.
Training
De psycho-educatie over de vier dimensies werd vorm gegeven middels vijf
themaplaten. De eerste themaplaat schetst hoe persoonlijkheid van een kind en de opvoeding
BOAM METHODE 14
leiden tot een Gestalt (een ordenend referentiekader voor het leven). De tweede themaplaat
geeft een schets van de ontwikkelingsbehoeften van een mens in organische volgorde (het
BOAM model, een boom). De derde themaplaat laat zien hoe een Gestalt een verstoorde
ontwikkeling kan doormaken door persoonlijk trauma vanwege invloeden vanuit gezin,
familie of maatschappij. De vierde themaplaat (Gedrag-cirkels) legt de relatie tussen
(on)persoonlijk trauma, systemische invloeden en de ontwikkeling van bepaald gedrag verder
uit. De vijfde plaat tenslotte, beeldt het principe van ‘ordening’ van fysieke prikkels uit. Met
een schets wordt inzichtelijk gemaakt hoe een zintuigelijke ervaring via een juist of onjuiste
ordening tot bepaald gewenst of niet gewenst gedrag leidt.
Wanneer er voldoende bewustwording was ontstaan van de samenhang tussen de
beleving en basisbehoeften van het kind, het gedrag, de interacties en de systemische
invloeden, werd er gestart met het opstellen van een stappenplan. In het stappenplan werden
situaties opgenomen waarin ouders en kind graag verandering willen bewerkstelligen. Dit
gebeurde middels een uitgewerkt methode van Colette de Bruin (2014), ‘Geef me de 5’. In
deze praktische methode (Bijlage 2) staan de Wie, Wat, Hoe, Waar en Wanneer centraal, om
een kind meer duidelijkheid te bieden in situaties, middels pictogrammen en ook te leren dit te
generaliseren naar andere situaties. Hierdoor raken kinderen minder persoonsafhankelijk,
maar meer structuurafhankelijk (de Bruin, 2014). Tijdens het BOAM traject werden ouders
getraind om hun kinderen via pictogrammen structuur te leren aanbrengen in hun dagelijks
leven en daarmee van persoonsafhankelijk (van bijvoorbeeld ouders) naar
structuurafhankelijk te gaan.
Middels samen opgestelde huiswerkopdrachten oefenden ouders en kind met de
aangereikte methoden in de dagelijkse praktijk. Reflectie op de huiswerk opdrachten vond
plaats tijdens de sessies en waar nodig werden deze aangepast. Ouders konden Truijens bellen
buiten kantoortijden voor begeleiding bij het uitvoeren van het huiswerk of bij een
crisissituatie. Daarnaast stelde Truijens zich beschikbaar voor overleg met het onderwijs of
andere hulpverlenende instanties.
Onderzoeksdesign en procedure
Alle deelnemers namen deel aan kwantitatief effectiviteitsonderzoek naar de BOAM
methode. Dit bestond uit dagelijkse metingen van klachtgedrag en vier grote meetmomenten
(voormeting, nameting en follow up na 3 en 12 maanden) middels gevalideerde vragenlijsten
zoals de Adult Self-Report (ASR) van Achenbach en Rescorla (2003 of de Child Behavioral
Checklist (CBCL 4-18) van Achenbach (1991, aangehaald in Verhulst, Ende, van der, &
Koot, 1996) en niet-gevalideerde vragenlijsten zoals een fight-flight-freeze vragenlijst of een
BOAM METHODE 15
ordeningsproblematiek vragenlijst. Bij het versturen van de nameting (twee weken na laatste
sessie), werd aan deelnemers gevraagd of ze wilden deelnemen aan de huidige kwalitatieve
studie.
Meetinstrument. Voor de huidige studie werd gebruik gemaakt van een semi-
gestructureerd interview. Gestart werd met een open vraag: “Hoe heeft u in het algemeen het
BOAM traject ervaren?”, om zonder vooraf aangegeven richting te horen wat een deelnemer
als eerste en mogelijk als belangrijkste naar voren zou brengen. Vervolgens werd via een
vijftal hoofdcategorieën richting gegeven aan het interview. Voor het opstellen van deze
categorieën en de bijbehorende vragen hebben twee brainstormsessies plaatsgevonden met de
hoofdonderzoeker van UvA minds You, die betrokken is bij het onderzoek naar de
effectiviteit van de BOAM methode (Drs. E. Potharst) en met de ontwikkelaar van de BOAM
methode (D. Truijens). Dit werd gedaan, om bij de hoofdonderzoeker en ontwikkelaar
bestaande verwachtingen over de werkzame elementen, in de interviews te toetsen. De
hoofdcategorieën waren: introductie met de methode, ervaren beleving met het doorlopen van
het traject, ervaren beleving van de BOAM methode in de dagelijkse praktijk, het begrijpen
van de BOAM methode en ervaring met de BOAM begeleider (Bijlage 3: semi-gestructureerd
interview).
Interviews werden afgenomen bij de deelnemers thuis, zodat zij niet extra belast
werden met bijvoorbeeld reistijd. Het laatste interview werd afgenomen op het
behandelcentrum van UvAminds, op verzoek van ouders. Bij het afnemen van het interview
werd gebruik gemaakt van elektronisch opname apparatuur, zodat de interviewer nadien het
interview verbatim kon uitwerken. De interviews namen gemiddeld 60 minuten in beslag.
Data analyse
Voor het analyseren en interpreteren van de data werd gebruik gemaakt van directed
content analysis (Shieh & Shannon, 2005). Content analyse is een van de meeste gebruikte
analyse methoden bij kwalitatief onderzoek in de sociale wetenschap (Bryman, 2008; Shieh &
Shannon, 2005; van Staa & de Vries, 2014). Bij een directed content analyse worden thema’s
en categorieën ontwikkeld, voor en tijdens de data analyse, vanuit een bepaalde theorie of
theoretisch raamwerk (Elo & Kyngäs, 2008; Shieh & Shannon, 2005). In de huidige studie
werd vanuit de BOAM theorie en de gesprekken met de UvA minds You hoofdonderzoeker
en de BOAM ontwikkelaar, een raamwerk met vooraf (deductief) bepaalde thema’s
opgesteld.
Validiteit van huidige onderzoek werd verhoogd door middel van overleg tussen
onderzoekers over hoe thema’s en categorieën in interviews met participanten moeten worden
BOAM METHODE 16
gebruikt (Ryan & Bernard, 2003). Er werd overeenstemming bereikt tussen de
hoofdonderzoeker, de BOAM ontwikkelaar en de onderzoeker van deze studie over wat de
werkzame elementen zouden zijn en vervolgens werd gekeken op welke manier zij ingedeeld
konden worden in categorieën. De thema’s van het raamwerk werden gedefinieerd door vast
te stellen welke categorieën (mogelijk werkzame elementen) van het BOAM traject hieronder
vielen. Het raamwerk werd gebruikt om een semi-gestructureerd interview (Bijlage 3) te
ontwikkelen met open vragen en doelgerichte vragen op de vooraf gestelde categorieën. Het
interview is een aantal malen voorgelegd aan de hoofdonderzoeker en aan de BOAM
ontwikkelaar voor feedback.
Interviews werden afgenomen en verbatim uitgeschreven door de onderzoeker. De
teksten werden vervolgens gelezen en delen tekst die te maken hadden met werkzame
elementen werden gearceerd. De gearceerde teksten werden daarna ingedeeld in de vooraf
opgestelde categorieën. Door teksten eerst te arceren en pas daarna te coderen wordt mogelijk
de betrouwbaarheid verhoogd, het coderen kan dan namelijk nog niet de identificatie van de
teksten vertekenen (Shieh & Shannon, 2005; van Staa & de Vries, 2014). De vooraf
opgestelde categorieën waren:: ‘het overzicht over en de interactie tussen de vier dimensies’,
‘het inlevingsvermogen van basisbehoeften en ordening bij het kind’, ‘het trainen van nieuw
gedrag’, ‘het werken met visualisatiemiddelen’ (de themaplaten), ‘de stijl en bereikbaarheid
van de behandelaar’, ‘het systemisch werken’, ‘de rol van het huiswerk’ (pictogrammen), ‘het
ontschuldigen van ouders en kind’ en ‘het inzetten en verder ontwikkelen van zelfkennis en
inlevingsvermogen’.
Data die niet meteen kon worden gecodeerd, werden later geanalyseerd en er werd
gekeken of ze een nieuwe categorie of een (sub)categorie van een bestaande categorie
representeerden. Tevens werd er bij een categorie waarbij onvoldoende gearceerde teksten
geplaatst konden worden, de data uit de interviews opnieuw bekeken, om te bepalen of de
categorie met andere uitspraken van deelnemers kon worden ondersteund. Bij categorieën die
niet ondersteund kon worden werd gekeken of de categorie moest worden verwijderd of dat
deze bijvoorbeeld als subcategorie onder een hoofdcategorie moest worden geplaatst. In de
laatste twee stappen in het analyseproces werd bepaald of de vooraf opgestelde categorieën en
de indeling in hoofd en subcategorieën gehanteerd kon blijven of dat er gezocht moest worden
naar een andere indeling, waarbij ook de nieuw gevonden (sub)categorieën werden ingedeeld.
Een sceptisch peer review, waarin de reviewer kritische vragen stelt over methoden,
betekenissen en interpretatie van de data (netwerk kwalitatief onderzoek AMC-UvA, 2002)
werd door de hoofdonderzoeker gehouden met de onderzoeker van de huidige studie, om
BOAM METHODE 17
betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen. Vervolgens werd een vergelijking tussen
categorieën gemaakt door het toepassen van een volgorde vergelijking (ranking order
comparison) (Bryman 2008; Shieh & Shannon, 2005) op basis van frequentie van de
categorieën in de interviews. Hoe meer een categorie (in positieve context) in interviews
voorkwam, hoe hoger de categorie op werkzaamheid werd gescoord. Hiermee kon worden
toegewerkt naar een indeling van hoofd- en subcategorieën. De resultaten werden vervolgens
gepresenteerd door de gevonden indeling van de categorieën te ondersteunen met citaten en
voorbeelden uit de teksten (descriptief).
Charmaz (2006, aangehaald in Goodliffe et al., 2010) benoemt een aantal gebieden
waarop kwalitatief onderzoek kan worden geëvalueerd, waaronder geloofwaardigheid van de
onderzoeker. Bij kwalitatief onderzoek maakt de onderzoeker deel uit van het
onderzoeksinstrument en er wordt daarom aanbevolen om een reflectie te schrijven op eigen
persoonlijke kenmerken, gevoelens en vooroordelen, die het onderzoek zouden kunnen
beïnvloeden (netwerk kwalitatief onderzoek AMC-UvA, 2002). Een reflectie wordt bij deze
aangeboden: Ik ben moeder van twee jonge kinderen, maar ik heb geen persoonlijk ervaring
met gedragsproblemen, diagnoses of behandeltrajecten in de rol van cliënt of moeder met een
hulpvraag. Hierin bewaar ik enige neutraliteit. Echter, als ouder zijn de heb ik wel ervaring
met goed bedoelde adviezen en bejegening van bijvoorbeeld consultatiebureaus of
leerkrachten, die niet altijd aansloten bij mijn eigen behoeften of vragen.
Ik heb reeds veertien jaar ervaring als behandelaar in de verslavingszorg, zowel in de
volwassen als in de jeugdhulpverlening en ik begeleid veel systeemgesprekken. Ik maak
gebruik van motiverende gespreksvoering, cognitieve gedragstherapie en
rehabilitatietechnieken om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten bij de hulpvraag van een
cliënt. Soms ga ik met cliënten terug naar de oorzaak van een probleem, soms volstaat een
gedragstraining of een oplossingsgerichte aanpak gericht op het hier en nu. Dit doe ik via een
model van shared desicion, waarbij de inzet van eigen ervaring en kennis van de cliënt van
wezenlijk belang is. Gezien mijn eigen ontwikkeling als behandelaar, zou ik kunnen zeggen
dat ik vooraf beïnvloed ben over wat mogelijk werkzame en niet werkzame elementen zouden
zijn.
Bij de start van huidig onderzoek wist ik nog niets van de BOAM methode. Ik raakte
bij een eerste uitleg over de BOAM methode erg enthousiast, omdat ik raakvlakken zag met
mijn eigen werk als behandelaar. Enige positieve vertekening over de BOAM methode, is bij
mij dus mogelijk wel aanwezig. Tijdens het verzamelen en coderen van data heb ik het
contact met de behandelaar beperkt gehouden om zoveel mogelijk vanuit een neutrale positie
BOAM METHODE 18
de data te kunnen verwerken. Hoewel mijn theoretisch een klinische achtergrond mogelijk
wel een rol hebben gespeeld bij de interviews, heb ik getracht een ‘niet-wetende’ en een ‘niet-
oordelende’ houding aan te nemen, om een zo open en geïnteresseerd mogelijk vraaggesprek
met ouders te kunnen voeren over de ervaring met het BOAM traject.
Resultaten
Op basis van de interviews werden vijf hoofdcategorieën geïdentificeerd die in Tabel 1
worden gerepresenteerd. Deze hoofdcategorieën komen niet volledig overeen met de vooraf
opgestelde categorieën, maar een overlap in categorieën en indeling bleef wel bestaan. De
hoofdcategorieën, in volgorde van belang op basis van frequentie in de interviews, zijn:
Pycho-educatie (43 keer genoemd), Ontwikkelen zelfkennis (36 keer genoemd), Stijl van de
behandelaar (28 keer genoemd), Trainen van nieuw gedrag (16 keer genoemd), en Systemisch
werken (5 keer genoemd). De hoofdcategorieën werden in subcategorieën onderverdeeld en
van de subcategorieën werden beschrijvingen gemaakt. Er was één hoofdcategorie die niet
verder in subcategorieën kon worden verdeeld, maar waar wel een beschrijving van werd
gegeven (Systemisch werken). Alle subcategorieën zijn vervolgens met uitspraken uit de
interviews onderbouwd. Over alle hoofdcategorieën heen werd uiteindelijk een ‘meta-
categorie’ gevonden die aan het einde van deze sectie zal worden bediscussieerd.
Tabel 1
Codeerschema voor de Werkzame Elementen BOAM Methode
Hoofdcategorieën Psycho- educatie (43)
Ontwikkelen zelfkennis (36)
Stijl van de behandelaar (28)
Trainen van nieuw gedrag (16)
Systemisch werken (5)
Subcategorieën Overzicht en interactie op de vier dimensies
Inlevingsvermogen basisbehoeften
Duidelijkheid Geef me de 5
Themaplaten
Inlevings vermogen prikkelverwerking en ordening
Directieve stijl en begripvolle houding
Huiswerk (pictogrammen)
Geef me de 5
Inzetten van zelfkennis
Ervaring en zelfvertrouwd
Terug naar de basisbehoeften
Bereikbaarheid en outreachend werken
Prutteltijd
Noot. Werkzaamheid = volgorde vergelijking op basis van frequentie hoofdcategorieën in
interviews.
BOAM METHODE 19
Psycho-educatie
De eerste hoofdcategorie die werd onderscheiden is Psycho-educatie. Deze categorie
werd 43 keer genoemd. Alle ouders rapporteerden dat de uitleg van waar bepaald gedrag van
hun kind vandaan kwam (de vier dimensies) als belangrijk werd ervaren binnen het traject.
Het was een ‘eye-opener’, zoals Sophia het verwoordde. Het voelde voor ouders alsof
hiermee naar de oorzaak van het probleem werd gegaan. Het werd door alle ouders het meest
ter sprake gebracht tijdens het interview en het werd als eerste antwoord gegeven op de open
vraag, waarmee elk interview startte: hoe heb je de BOAM ervaren? Bij deze hoofdcategorie
werden drie subcategorieën onderscheiden, te weten: Overzicht en interactie op de vier
dimensie, Themaplaten en ‘Geef me de 5’.
Overzicht en interactie tussen de vier dimensies. De eerste subcategorie die onder
Psycho-educatie valt, is Overzicht en interactie tussen de vier dimensies. In deze subcategorie
gaat het over het overzicht in de problemen in de belevingswereld, de basisbehoeften, en het
gedrag van het kind, de interactie met omgeving en de invloed die het gedrag van het kind
heeft op het gezinssysteem, maar ook hoe al deze dimensies met elkaar kunnen interacteren.
Het belang van de uitleg over deze vier dimensies was dat het ouders een overzicht gaf van
oorzaak en gevolg. Anneke zei hierover: “Ik kan de kinderen nu beter begrijpen […] ik zie nu
hoe belangrijk die duidelijkheid is”. Door het kind en zijn of haar gedrag te kunnen begrijpen,
konden ouders anders naar het gedrag van hun kind gaan kijken en de kinderen konden dat
zelf ook. Dat bracht rust vertelde Ellie:
“We (Ellie en omgeving) begrijpen het, en jij (Steve) begrijpt het zo, hè. We weten nu wat het is, en nu, alles verloopt veel soepeler, en het loopt veel minder uit de hand. Het is dus, ja, hij komt nu ook, langzaam daar in tot rust. […] Dat als je hem op die manier gaat helpen, dat dat gewoon werkt, en dan heb je zoiets van oké, er is licht aan het eind van de tunnel. […] niet meer die totale wanhoop, omdat je het echt niet snapt.”
Het begrijpen van oorzaak en gevolg bood ouders ook de kans om te kijken naar de
interactie met de omgeving. Sophia: “Nou voor Annabel was school, dat was een probleem,
ze was veel ziek, en hoofdpijn en misselijk, en naja, voor ons was dat dat school gewoon niet
goed was […], en ehhh, zolang Annabel in een situatie verkeerd wat niet goed voor haar is, ja
dan bereik je verder niets.” Naast het begrip van de interactie tussen ouders of omgeving en
het kind, ontstond er ook bij ouders begrip over de stress rondom het kind en hoe die stress de
thuissituatie kan gaan domineren. Ellie: “begrip krijgen voor de, voor de dynamiek waar je
zelf in zit hé, als ouder ook in zit.”
BOAM METHODE 20
Het lijkt er dus op dat overzicht over en inzicht in de interactie tussen de vier
dimensies bij ouders en kind een vorm van richting gaf, omdat ouders nu het gedrag van hun
kind beter begrepen en daardoor wisten waarmee ze moesten beginnen.
Themaplaten. De tweede subcategorie is de visualisatie door middel van de
Themaplaten. Visualisatie en het uitwerken van beelden wordt gezien als belangrijke methode
binnen leertheorieën (Schunk, 2012). Ouders vonden het gebruik van de themaplaten binnen
de BOAM methode zinvol. Ellie beschreef dit als volgt: “In die zin werkt visualisatie wel in
dit soort dingen hè […] in die zin is het hardcore psycho-educatie.”
Alle ouders leken een eigen voorkeur te hebben voor een bepaalde themaplaat, deze
konden ze dan goed beschrijven. Andere themaplaten waren bij de ouders dan vaak iets meer
weggezakt. De interviewer moest ze erbij pakken en toelichten om de informatie daarover
weer op te halen. Bij alle ouders leek hun voorkeur aan te sluiten bij de specifieke situatie
waarin ouder en kind zich samen bevonden. Zo had Ellie een voorkeur voor de plaat van de
gedragscirkels:
“ deze (gedragscirkels),….deze kon uitleggen wat er met Steve en mij aan de hand was […] dus ik kon Steve uitleggen waar mijn draakjes vandaan kwamen, en hij kon zien waar zijn draakjes vandaan kwamen.”
Anneke vertelde over de plaat met het BOAM model:
“,… nu is het traject echt begonnen, als het de diepte in ging, als Damiët echt het BOAM model heeft uitgelegd en hoe belangrijk duidelijkheid is, voor Olivier en de andere jongens (haar twee andere zoons).”
Paul en Sophia wezen respectievelijk de platen over zintuigelijke prikkelverwerking en het
BOAM model aan:
Paul: “Het proberen te werken aan de oorzaak van het probleem […] de hele verwerking van alles wat er om Annabel heen gebeurt, dat gewoon te traag gaat, dus daarom, euhhh, raak je in de stress of paniek.[…] Deze plaat (zintuigelijke prikkelverwerking), maar deze is eigenlijk ook gewoon de basis waar het om draait bij Noël, en dus dat lijkt mij ook iets belangrijker.”
Sophia: “ehh najah deze wel (BOAM model) en die ehhh (zintuigelijke prikkleverwerking), nah nee, ik denk deze (BOAM model) was gewoon inderdaad de basis, en dat je moet groeien en dat je tot boven komt, dat is dan het ultieme.
Uit bovenstaande ervaringen lijkt duidelijk te worden dat ouders hun eigen voorkeur
hadden voor een themaplaat en deze voorkeur leek samen te hangen met het unieke
probleemgedrag van het kind, dan wel de hulpvraag van ouders. De vader en moeder van
Annabel wezen allebei een ander plaat aan, maar deze hadden allebei een relatie met het
probleemgedrag van hun dochter. Annabel heeft een trage prikkelverwerking, zo schetst haar
vader. Hierdoor is zij op school, een omgeving met een veelheid aan prikkels, overbelast
BOAM METHODE 21
geraakt. Zij moest eerst terug naar de basis (structuur en voorspelbaarheid uit het BOAM
model) en van school vrij gesteld worden, om daarna met de prikkelverwerking iets te kunnen
gaan doen. De themaplaten leken hierin te helpen bij het creëren van duidelijkheid bij de
ouders. Bij Anneke ontstond er een besef van het belang van structuur en duidelijkheid voor
haar zoon. Ook hielp het om aan de hand van de themaplaat een kind iets uit te leggen, zoals
Ellie bij haar zoon Steve, de ‘draakjes’ uit kon leggen.
Geef me de 5. De derde subcategorie die werd gevonden was de methode ‘Geef me de
5’. ‘Geef me de 5’ leek net als de themaplaten de psycho-educatie die gegeven werd te
ondersteunen. Het verduidelijkte het geheel, beschrijft Anneke: “Dat is die oorzaak
(basisbehoeften in het BOAM model), ja die oorsprong en jaah, en dan ook verduidelijking
door afbeeldingen van ‘Geef me de 5’. Ellie vertelde dat het hielp om de structuur te creëren
door de puzzelstukjes van ‘Geef me de 5’ (het hoe, wat, waarom en wanneer) voor haar zoon
telkens op hun plek te leggen. “ja mijn begrip voor zijn stoornis, daar heb ik natuurlijk echt
heel veel aan, […] maar ik heb geleerd om bij hem stress weg te halen door al die
puzzelstukjes (uit ‘Geef me de 5’) op hun plek te leggen.”
Een onderdeel van ‘Geef me de 5’ is het gebruik van pictogrammen. Ouders
rapporteerden enige moeite te hebben met het gebruik van picto’s, omdat de kinderen het niet
vaak zo nodig leken te vinden. Zo verteld Paul het volgende: “want een van de eerste dingen
die je altijd doet, je krijgt schema’s en dingetjes, allemaal mee, Annabel vond het eigenlijk
allemaal niet zo interessant […].” Echter, de pictogrammen leidden wel tot een
bewustwording dat structuur en duidelijkheid voor een kind belangrijk zijn. Ouders leken
hierdoor uitgedaagd te worden om op zoek te gaan naar een manier om duidelijkheid te
creëren voor het kind, bij Anneke door het gebruik van pictogrammen: “Ik had eerst verzet
tegen picto’s, die hadden we al jarenlang gebruikt. […] En ehhh, en ze (Damiët Truijens)
heeft weer gezegd hoe belangrijk dat is, en visualisatie werkt, heel goed, ook bij volwassenen,
[ja, jaa] ook met verkeersborden, en dat was dan zo’n click.” Ellie is op zoek gegaan naar
andere hulpmiddelen:
“gewoon dat als ik merk dat hij stress heeft, dan gaan we dadelijk in de auto rustig alles even doornemen van; dat gaat zo en dat gaat zo. En dan stel ik ook vragen, van oke; ‘als je dadelijk op school loopt, voor mij is het ook allemaal een beetje nieuw, hoe gaat dat dan als je naar de gym moet? Uhmm, tja, dat zijn dingen die ik niet weet, maar dan kan hij mij dat vertellen. Dan kan ik hem helpen zo van, zie je? Dus dan gaat het zo en zo en zo. Ehhm, en dan kom ik jou straks weer halen en dan ga je bij die en die spelen, en uhmm. Ja dan merk ik dat de stress gewoon weg ebt.”
‘Geef me de 5’ leek dus een verduidelijkende rol te hebben in de psycho-
educatie, met name in die van de basisbehoefte van structuur en voorspelbaarheid. Hoewel het
BOAM METHODE 22
gebruik van pictogrammen niet altijd werd ingezet, omdat het nut voor ouders en hun kind
niet altijd duidelijk was, leek het ouders wel te stimuleren om op zoek te gaan naar andere
manieren van structuur aanbrengen.
Over de hoofdcategorie Psycho-educatie kan worden geconcludeerd dat het de basis
vormde van de BOAM methode. Ouders benoemden het als de start van het BOAM traject,
waarbij ze tevens het vertrouwen kregen dat ze startten bij de kern, de oorzaak van het
probleem.
Ontwikkelen van zelfkennis
De tweede hoofdcategorie die werd gevonden was Ontwikkelen van zelfkennis en
werd 36 keer inde interviews benoemd. Zelfkennis wordt door Gardner (1983) ook wel
intrapersoonlijke intelligentie genoemd. Het is het vermogen om een inschatting te maken en
rationele conclusies te kunnen trekken op basis van het denken over eigen normen en waarden
en over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van de eigen persoon (Gardner, H.,
Brouwers, E., & Wijsman, M., 2002). Ouders benoemden hun inlevingsvermogen in
basisbehoeften, prikkelverwerking en ordening bij hun kind als belangrijkste elementen in het
ontwikkelen en vervolgens ook het inzetten van zelfkennis. Er werden drie subcategorieën
gevonden: Inlevingsvermogen in basisbehoeften, Inlevingsvermogen in prikkelverwerking en
ordening, en Inzetten van zelfkennis.
Inlevingsvermogen in basisbehoeften. De eerste subcategorie die werd gevonden is
Inlevingsvermogen in basisbehoeften. Ouders vertelden dat ze een verklaring kregen voor wat
ze vaak onbewust al aanvoelden, maar waar ze geen naam aan konden geven. Ze bleven als
het ware om het probleem heen cirkelen, terwijl ze het gevoel hadden dat hun kind verlangens
en behoeften had, waar nu niet aan voldaan werd. Paul werd bevestigd in zijn gevoel dat
school voor Annabel teveel was door een verklaring hiervoor te krijgen:
“ja dat was een beetje de puzzel voor ons, want dat was ook de realisatie die door Damiët inderdaad kwam. De puzzel was inderdaad eigenlijk bij veel kinderen eigenlijk ehh, het autisme gaat het over structuur, structuur, structuur, omdat we bij Annabel eigenlijk al volgens de BOAM principes thuis een beetje met haar omgingen, en ontzettend rust erin hadden, en ook een hele fijne moeder daar in hadden, voelde ze zich zo op haar gemak, dat ze bij ons binnen in huis nooit, die behoefde aan die structuur had, […] Maar daardoor, omdat ze ook binnenshuis nooit ehh, aan het overleven was, ehhh, is ze nog later begonnen, met structuur voor zichzelf te ontwikkelen, om haar houvast te geven buiten de deur, en daarom is ze juist extra hulpeloos buiten de deur, omdat ze thuis daar nooit aan begonnen is omdat ze zich nooit onveilig heeft gevoeld, […]. We kregen een verklaring waarom Annabel thuis niet zo’n behoefte aan structuur had, en ook een verklaring waarom ze het buiten de deur juist extra slecht deed. […] dus je bent niet aan het dweilen maar, je bent de kraan langzaam aan het dicht draaien.”
BOAM METHODE 23
Inlevingsvermogen prikkelverwerking en ordening. De tweede subcategorie is
gericht op het inlevingsvermogen van prikkelverwerking en ordening. Het belang van het
inlevingsvermogen is dat ouders daarmee in staat lijken te zijn om in bepaalde situaties hun
gedrag aan te passen. Zo vertelde Anneke bijvoorbeeld over situaties waarin haar zoon heel
boos werd. Voorheen probeerde ze dit altijd zo gauw mogelijk op te lossen. Echter, door het
inlevingsvermogen van hoe de prikkelverwerking in zo’n situatie bij haar zoon verloopt,
leidde dat tot de zelfkennis dat zij de behoefte voelde om dingen altijd direct op te willen
lossen in plaats van haar zoon wat ruimte te geven. Dit leidde op zijn beurt tot een nieuw
inzicht om in deze situaties voortaan te starten met eerst de erkenning te geven aan haar zoon
voor zijn gevoelens, om hem als het ware te helpen bij het verwerken van wat er gebeurt. Ze
zegt hierover: “een kind gewoon erkenning geven en troosten […] dat lukt nu beter om… om
te buigen en een ehhh escalatie te voorkomen.”
De eerste twee subcategorieën, Inlevingsvermogen in basisbehoeften en
Inlevingsvermogen in prikkelverwerking en ordening, leken ouders te helpen om situaties
waarin het probleemgedrag van hun kind zich voordeed op een andere manier gaan bekijken,
of te bekrachtigen wat zij soms intuïtief al voelden. Ouders leken door ‘een andere bril’ naar
het geheel van de situatie en het gedrag van hun kind te kijken en daarmee duidelijker voor
zichzelf richting te kunnen geven aan wat zij dachten dat goed was voor hun kind, rekening
houdend met hun eigen denkwijze, mogelijkheden en onmogelijkheden.
Inzetten van zelfkennis. De derde subcategorie was het daadwerkelijk Inzetten van
zelfkennis. Ouders leken zich uitgedaagd te voelen om hun verworven inzichten en zelfkennis
in te gaan zetten. Als een bepaald advies dat tijdens de sessie werd besproken, niet werkte,
dan ging de ouder thuis met het kind op zoek naar een andere manier. Ellie: “Steve wil geen
pictogrammen […] en hij is heel talig hè […] dus wij, wij, wij praten dan, weetje? Hij kan
echt ‘s ochtends in de auto vragen: Mama, kan je me even door de dag heen praten. En dan
ben ik heel trost op hem.” Ook Anneke en haar zoon werden uitgedaagd om verder te zoeken:
“dus haar (Damiët) advies was om het even op te schrijven, en dan zoek je samen naar een
opdracht, en dan blijkt dus dat hé […], dat is niet de goede tip voor mij en dan ga je zoekende
naar een goede.”
De ouders van Annabel schetsten de situatie dat zij al heel veel zelf aan het toepassen
waren voordat het traject startte. De behandelaar heeft daarom actief met de ouders gezocht
naar hoe ze hun zelfkennis verder konden ontwikkelen.
Sophia: “Damiët zei : jij bent de ‘hoe’ en Paul de ‘wat’ en ‘wanneer’, dat heeft niks met BOAM te maken, maar het is wel een stukje inzicht van hoe het bij ons werkt. “
BOAM METHODE 24
Ellie merkte bij haar zoon dat hij zelf eerder kon herstellen. Niet alleen veranderde hij
in zijn gedrag, maar er leek ook bij hem een mate van bewustwording en zelfkennis te zijn
ontstaan, welke leidde tot het anders reageren in een bepaalde situatie:
Ellie: “Nadat hij het gedrag heeft vertoond, wat afgestraft is, zeg maar, kan hij steeds sneller terug veren, terug komen in de groep, van hee, sorry... […] als er iets mis gaat koppelt hij dit niet meer perse aan dat van ik ben een kutkind, nee langzamerhand begint hij te leren van die positieve uitweg.”
Het actief inzetten van zelfkennis leek een wezenlijk deel uit te maken van het verder
ontwikkelen van zelfkennis, omdat daarmee de verworven kennis als het ware omgebogen
kon worden tot zelfkennis aangepast op de eigen en unieke situatie van ouders en kind.
De tweede hoofdcategorie, Ontwikkelen van zelfkennis bleek voor ouders een
belangrijk element in het BOAM traject. Door het ontwikkelen van inlevingsvermogen in
basisbehoeften, prikkelverwerking en ordening, leken ouders zich meer bewust te worden van
wat hun kind nodig had. Daarnaast leken zij hun intuïtie en hun zelfkennis beter in te kunnen
zetten bij de eigen en unieke situatie, rekening houdend met hun eigen beperkingen en
mogelijkheden en die van hun kind. Het inlevingsvermogen en de zelfkennis leek bij te
dragen aan het groeien van het vertrouwen bij ouders. Ze kregen het vertrouwen dat ze bezig
waren met de kern van verlangens en behoeften van hun kind, waardoor zij mogelijk meer
richting konden geven aan hun handelen.
Stijl behandelaar
De derde hoofdcategorie die werd gevonden, was Stijl van de behandelaar. De
categorie werd 28 genoemd in interviews. Er werden vier subcategorieën onderscheiden:
Duidelijkheid, Directieve stijl en begripvolle houding, Ervaring en zelfvertrouwen en tot slot
Bereikbaarheid en outreachend werken. Ouders benoemden de stijl van de behandelaar als
zeer steunend en deze categorie werd na Ontwikkelen van zelfkennis, het meest benoemd
door ouders. De behandelaar is helder en duidelijk, Ellie zegt hierover: “ze is bevlogen en
daadkrachtig en ze begrijpt je echt.” Anneke verwoordde het als volgt: “ze is betrokken,…
maar zonder emotioneel er in verwikkeld te raken, dus ze is een hele goede coach.” Wat de
behandelaar tot een goede coach maakt, lijkt vooral in de eerste drie subcategorieën goed naar
voren te komen.
Duidelijkheid. De eerste subcategorie die werd onderscheiden was Duidelijkheid.
Alle ouders benoemden dit als eerste element, wanneer zij vertelden over de stijl van de
behandelaar. Verteld werd hoe belangrijk het was dat de behandelaar zaken goed en duidelijk
uit kon leggen Andrea: “om die dingen gewoon duidelijk uit te leggen, dat was niet meer zo’n
nevel, en oohh, waar moet ik beginnen, het lukt toch niet, ze maakte duidelijk, welke stappen
BOAM METHODE 25
gezet moeten worden, om tot dat succes te komen, tot rust.” Sophia: “ze is to the point en
dwaalt niet af […] want eerst waren we met dat en dat en dat bezig, en dan nu denk je van ja,
nee dit is het, zo.” Het bleek dat de duidelijkheid in de stijl van de behandelaar de ouders
hielp om richting te geven en te zien welke stappen genomen dienden te worden.
Directieve stijl en begripvolle houding. De tweede subcategorie, Directieve stijl en
begripvolle houding, werd veel in de interviews naar voren gebracht door de ouders. Het
bleek dat de behandelaar direct en eerlijk was, “geen blad voor de mond nam”, zoals Sophia
het omschreef, maar ouders leken daar vaak geen moeite mee te hebben. Dit leek mogelijk
verband te houden met de begripvolle en niet-oordelende houding van de behandelaar.
Anneke had al veel hulpverlenerservaring opgebouwd, omdat alle drie haar zoons een
diagnose ASS hebben. Ze vertelde dat ze al het nodige had meegemaakt: “Jaa soms, eehhhh,
voel je dat wel bij sommige hulpverleners, onderliggend is dat toch automatisch wordt eeeh,
beoordeeld, geoordeeld, iedereen doet dat natuurlijk.” Over de behandelaar zei ze: “dat heb
ik bij Damiët niet gemerkt, maar tegelijkertijd is ze ook heel eerlijk, ze zegt zoals het is, ook
als ik overbezorgd reageerde, zei ze dat gelijk en jaa, dat is wat ik nodig heb, oké, dan.” Ook
Ellie had al wel de nodige ervaring met de hulpverlening, over de behandelaar van BOAM
zegt ze:
“ze pakt je echt bij de lurven […] dat ze echt zo zat met Steve erbij ‘ ja dan gebeurt er dit en dan voel jij je KUT en dan voel je je een KUTKIND, en dan ehh en dan ehh, nha, echt gewoon alles bij de naam noemen, Steve zat daar met hele grote ogen, ‘ja dat is PRECIES wat er gebeurt! […] dat zij dat zo goed begrijpt en dat ze er echt vol in gaat ook met haar kennis uhh, en haar drive om mensen te helpen.”
Echter, Ellie benoemd ook dat de directieve stijl soms lastig was, het werd haar soms iets
teveel:
“het is heel fijn dat het er is voor nood situaties, dus dat dus he, he ‘t is geen kritiek maar het wil ook niet zeggen dat je die 200% Damiët voor 100% kan gebruiken of toepassen”[…] “Ik heb ook gehad dat ik echt dagen later Damiët pas schreef omdat ik dan pas er aan toe kwam om een situatie aan haar voor te leggen, zo van ja wat moet ik daar mee? En ehh, weet je wel, ja ze antwoordt ook meteen, en uhhm, maar daarin ook ja, dat is ook wel,… weet je dan antwoord we meteen! Maar dan,… ja als ik Damiët feedback zou mogen geven, dan zou zij er ook wel goed aan doen om net iets gestructureerder eeh, ehh, er mee om te gaan. Ze zit nu heel erg in die crisis modus, waardoor ze ook heel direct reageert, ook spontaan bijna, en dan krijg je ook zo’n, dit dit dit dit dit, zo’n zo’n mail ja eeh, en dan nog eentje er aan, oh! Ik vergat nog dat, en ehh, weet je dus dat dat ik heb zo iets van iets meer structuur iets meer rust, iets meer reflectie misschien ook. En meer alleen maar geven wat nodig is, ipv die stortvloed weetje? Die die, die hoeveelheid, hoe lief het ook is hoe fantastisch het ook is, dat ze dat wil doen en kan doen.”
BOAM METHODE 26
De directieve stijl van de behandelaar werd door ouders naar voren gebracht als een
belangrijk element, waarin de begripvolle en niet veroordelende houding een voorwaarde
lijken te zijn. Aan de andere kant werd ook door een ouder benoemd dat de directieve stijl
soms te ongestructureerd was. Er leek te direct gereageerd te worden op een crisis, terwijl een
moment van begripvol achterover leunen, mogelijk meer op zou leveren.
Ervaring en zelfvertrouwen. De derde subcategorie heeft betrekking op Ervaring en
zelfvertrouwen. Het blijkt dat ervaring van de behandelaar met de stoornis van het kind een
belangrijk element is in het BOAM traject. Ellie zegt hierover: “Ze staat nergens van te kijken
ze snapt, ze begrijpt je echt, ze begrijpt ook hoe het is, om zo’n kind te hebben en dus ehh, dat
is heel fijn […] dat is ontzettend veel begrip ook, zowel voor het kind als voor de ouder, als
voor iedereen hè, dat is echt heel fijn.” Ook het vertrouwen van de behandelaar in de BOAM
methode blijkt van wezenlijk belang. Anneke zegt: “en ze straalt heel veel zelf ehhh
vertrouwen uit, dus ze weet wat ze doet, […], ze is overtuigd van haar eigen methode, en dat
straalt ze uit.” Het leidde er toe dat ouders zelf ook het vertrouwen kregen. Paul beschreef dat
vertrouwen als volgt: “minder, minder klakkeloos dingen proberen, omdat je weet waar je
eigenlijk aan moet werken, in plaats van dat je veel dingen tegelijkertijd probeert […] het is
gewoon een kwestie van geduld hebben, de wereld wat voorspelbaarder en ehhh, ja wat… wat
duidelijker te krijgen voor Annabel.”
De ervaring van de behandelaar gaf ouders het gevoel dat de behandelaar het werkelijk
begrijpt en dat ze weet wat ze doet. Daarnaast leek het zelfvertrouwen in de BOAM methode
ertoe bij te dragen dat ouders ook het vertrouwen kregen in de verandering die ze wilden
bereiken.
Bereikbaarheid en outreachendwerken. Tot slot werd een vierde subcategorie
onderscheiden, namelijk Bereikbaarheid en outreachend werken. Het bleek dat ouders het
prettig vonden dat de behandelaar telefonisch goed bereikbaar was of dat ze bijvoorbeeld mee
ging naar een omgeving (school) waar het kind veel probleemgedrag vertoonde. Hoewel
ouders niet vaak van de mogelijkheid gebruik maakten, werd het wel door alle ouders
benoemd. Anneke verteld dat zij één keer ’s avonds de behandelaar heeft gebeld: “Eén keer
ja, (in crisissituatie Damiët Truijens gebeld). Jaaa, goed om dan weer weg te komen uit die,
jha hhhaw, paniek, en weer tot rust te komen en dan weer te denken ja stap voor stap, komen
we daarnaartoe.”
Ellie vertelde dat hiermee het BOAM traject startte: “[…] we eigenlijk met grote spoed
Damiët hebben ingezet, en zij gaat dan ook op school… en dat heeft ook wel geholpen hoor,
dus dat was meteen de eerste sessie, op de van D. school[…].”
BOAM METHODE 27
Voor Sophia eindigde het BOAM traject met een afspraak buiten de deur: Sophia: “en
de laatste sessie is ze met ons mee geweest naar de GGD-arts voor de ontheffing, dus hee,
dat… dat was fijn.”
Op welke manier dit een bijdrage levert aan het BOAM traject is in de gegevens uit de
interviews niet duidelijk naar voren te halen. Wel geven alle deelnemers aan dat het een fijne
mogelijkheid is om op terug te vallen.
Gesteld kan worden dat de stijl van de behandelaar een werkzaam element is in de
BOAM methode. Wat als belangrijk werd ervaren is de duidelijke en heldere bewoording van
de behandelaar, haar directieve maar ook begripvolle, niet-oordelende houding en haar bron
van kennis en ervaring, als ook het vertrouwen in de methode zelf. Echter, er werd tevens
opgemerkt dat de directieve aanpak in crisissituaties kon leiden tot een wat ongestructureerde
aanpak. Het bleek tot slot dat het als zeer prettig werd ervaren dat de behandelaar goed
telefonisch bereikbaar was, of mee kon gaan naar een overleg bij een andere instantie.
Onduidelijk blijft nog op welke manier dat een bijdrage leverde aan de werkzaamheid van de
methode.
Trainen van nieuw gedrag
De vierde hoofdcategorie is Trainen van nieuw gedrag en werd zestien keer ter
sprake gebracht tijdens de interviews. Een viertal subcategorieën werden hierin
onderscheiden, namelijk: ‘Geef me de 5’, Terug naar de basisbehoeften, Prutteltijd en
Huiswerk. Het belang van het trainen is het bekwaam worden, dan wel consolideren van het
nieuwe gedrag. Als werkzaam element werd deze hoofdcategorie minder vaak naar voren
gebracht door ouders, dan de hoofdcategorieën Psycho-educatie, Ontwikkelen van zelfkennis
en Stijl van de behandelaar. Echter, het werd wel als een duidelijke en volgende fase in het
BOAM traject benoemd. Nadat het inlevingsvermogen en de zelfkennis was versterkt leek de
bekwaamheid van ouders en kinderen voor een groot deel vanzelf toe te nemen. Het trainen
van nieuw gedrag was een logisch gevolg. Anneke: “als ik dingen begrijp, dan kan ik mijn
eigen gedrag ook makkelijker aanpassen. Dat je dan ehhh, dat kan zijn van phoehee een
veelheid aan informatie, tot aan wauw ik heb nu toch weer wat geleerd, ja ik heb meteen zin
om dat…. Jaja, zo meer…ja,… meer energie niet met minder energie, […] En motivatie om
dat in te zetten.”
Geef me de 5. De eerste subcategorie is de methode ‘Geef me de 5’. Deze
subcategorie komt voor bij zowel de hoofdcategorie Psycho-educatie als bij de hoofdcategorie
Trainen van nieuw gedrag. Bij Psycho-educatie gaat het om het verhelderen van de gegeven
informatie, echter bij Trainen van nieuw gedrag wordt het ingezet als trainingsmethode. Bij
BOAM METHODE 28
alle ouders is het bieden van structuur en voorspelbaarheid middels visualisatie technieken uit
‘Geef me de 5’ zoals, het maken van een weekplanner of maandkalander, onderdeel geworden
van nieuw gedrag. Ellie vertelt: “aan het begin van de maand print ik het uit, […] en dan ga
ik met al die kleurtjes, fine liners, dan ga ik samen met Steve aan tafel zitten en dan met mijn
agenda er bij en de agenda van de P. , en van alles, […] dan zetten we dat er allemaal in [ja]
en dan ehh ja dat werkt hartstikke goed!” Anneke en Ellie schetsten dat het geven van
duidelijkheid (de puzzelstukjes hoe, wat, waar en wanneer, uit de methode ‘Geef me de 5’)
een vaste plek binnen het dagelijkse leven heeft gekregen door middel van visualisatie en
planningen, maar ook door middel van uitleg, zoals Ellie schetst: “hij (Steve) weet gewoon
kinderfeestje oh oh. En dat kan hij nu al zeggen, en dan vraagt hij aan mij, mama wil je nog
een keer met mij bespreken hoe dat allemaal gaat?” Paul en Sophia benoemden het belang
van ‘Geef me de 5’ niet als zodanig. Zij leken meer belang te hechten aan de tweede
subcategorie: terug naar de basisbehoeften. Gesteld kan worden dat technieken uit ‘Geef me
de 5’ als nieuw gedrag werden opgenomen in de dagelijkse routine bij Ellie en Anneke.
Terug naar de basisbehoeften. Bij de tweede subcategorie, Terug naar de
basisbehoeften, leek het belang hiervan vooral voor Paul en Sophia te gelden. Zij benoemden
dit als een mogelijke voorwaarde voor de toekomst, om voor het starten met trainen van
nieuw gedrag eerst terug te gaan naar de basis. Sophia zegt hierover: “omdat Annabel nu al zo
ver heen was eehh, moet ze eerst weer tot rust komen, en daarna weer verder om de situatie
buitenshuis structuur te geven.” Paul vult dit aan: “en als je daar eerst aan werkt, dan lossen
die andere dingen zich zelf op. […] dat we op het juiste pad zaten (Annabel van school
halen), dat sterkt je daar in, en dat zorgt er voor dat je wat gerichter bezig kan gaan om, ehh,
om dingen aan te pakken bij je kind.”
Terug naar de basisbehoeften werd door Paul en Sophia als starpunt en voorwaarde van de
verandering van gedrag gezien. Terug naar de basisbehoefte werd daarom als subcategorie
onderscheiden.
Prutteltijd. De derde subcategorie, Prutteltijd, werd alleen door Ellie ter sprake
gebracht. Echter, zij beoordeelde dit als de belangrijkste verandering in haar gedrag naar
Steve toe; mee bewegen in de prutteltijd van haar zoon:
“het belangrijkste wat ik heb geleerd, is die prutteltijd, dus dat ik daar ook gewoon niet meer op in ga, ehhhm, he, dus ’s ochtends acht uur is eeh, tablet uit ehhh, aan kleden, tanden poetsen en naar school, nou dat wil hij natuurlijk niet, … en dat geeft hij ook te kennen en daar in is hij ook brutaal, en vroeger ging ik daar op in en dan was het heel gesleur en een heel gedoe en een toestand, waar ik dood moe van was […]en nu heb ik zo iets van nou, hij zegt wel ik wil niet en ik doe niet, en ik ga gewoon zijn tandenborstel klaar leggen en zijn kleren liggen klaar, en pfff, en je leert weetje,
BOAM METHODE 29
een beetje een grapje te maken, of ehhm, het aandachtspunt te verleggen […] dus je gaat helemaal in die beweging zitten van we zijn bij wijze van spreken al op school, weet je wel? Gewoon een beetje negeren van dat gepruttel, en ook erkennen, van schat ik weet dat je het moeilijk vind.”
Tevens beschrijft Ellie dat zij het ‘even moeten pruttelen’ terug kon geven aan haar zoon:
“Ja nu heb ik even prutteltijd nodig, weet je wel? Of nu zijn mijn puzzelstukje even in de war. En als jouw (Steve) puzzelstukjes door de war zijn, dan ga jij even door het huis lopen en foeteren en doen, en nu zijn mijn puzzelstukje even in de war en dan loopt mama even te foeteren en dat is dan zo meteen weer over en dan pakken we de draad weer op!”
Ellie was de enige ouder die het geven van ‘prutteltijd’ naar voren bracht. Prutteltijd
werd door haar meerdere malen in het interview aangehaald en zij beschreef het als de
belangrijkste verandering in haar gedrag. Daarom wordt ‘prutteltijd’ als een subcategorie in
de hoofdcategorie ‘Trainen van nieuw gedrag’ onderscheiden.
Huiswerk. De vierde subcategorie die werd gevonden was Huiswerk.
Huiswerkopdrachten zijn belangrijk om het geleerde uit een sessie te generaliseren naar
andere situaties of successen te ervaren. Binnen de methode van ‘Geef me de 5’ heeft het
trainen van het werken met pictogrammen (middels huiswerkopdrachten) de rol om een kind
van persoonsafhankelijk, meer structuurafhankelijk te maken (de Bruin, 2014). Bij Paul en
Sophia kwam deze subcategorie niet naar voren. Bij zowel Anneke als Ellie kwam het
huiswerk wel ter sprake, maar de ervaringen hiermee leken te verschillen. De rol van het
huiswerk betekende voor Anneke het direct ervaren van succes. Anneke vertelde over het
leren douchen van haar zoon: “vooral met die die douche visualisatie, en dat dat werkte ook
meteen, [ja] je moet het maar soms gewoon doen, woohooowhoo hoe lukt dat! En zijn
zelfstandig douchen, en ja heb ik dat samen met Olivier gedaan, getekend, en het lukte
meteen, en nu heeft hij het niet meer nodig… dat is het mooie.”
Voor Ellie leverde het echter soms veel stress op:
“en vooral ook omdat ik daar heel vaak weg ging met van ‘Oh My God’, ik moet mijn hele huis onder de pictogrammen en de lijsten hangen, en de dagprogramma’s en de tijdklokken, en, en, de timetimer overal op inzetten, helemaal als een soort van, op mij, ik kreeg er af en toe bijna , een soort van benauwd. […] naja wij hebben ook heel even woorden er over gehad want zo’n kind als Steve hebben vergt al heel veel, en ik ben alleenstaande moeder en ik moet ergens op een dag ook nog werken en geld verdienen, […] en als ik dat thuis ook nog een keer die pictogrammetjes moet gaan tekenen ja weetje, ik had op een gegeven moment zo iets van Damiët echt, (stilte), […] ik, IK KOM NIET MEER aan werken toe.”
BOAM METHODE 30
Samenvattend kan gezegd worden dat de rol van het huiswerk op basis van
bovenstaande citaten verschillend werd ervaren. Hoewel het enerzijds heel duidelijk tot een
verandering in de thuissituatie kon leiden, leek het anderzijds wel eens te belastend.
De hoofdcategorie Trainen van nieuw gedrag werd minder vaak ter sprake gebracht
dan de hoofdcategorieën Psycho-educatie en Ontwikkelen van zelfkennis. Het leek voor
ouders een logische volgende fase in het BOAM traject. Toch werd het trainen van nieuw
gedrag als een belangrijk element naar voren gebracht en werden er duidelijke subcategorieën
onderscheiden. Tussen de subcategorieën leken ouders soms wat meer een eigen voorkeur te
hebben. Net als bij de voorkeur van themaplaten, leek dit vaak verbonden met de specifieke
situatie van ouders en kind. Bij Paul en Sophia en hun dochter Annabel hing het teruggaan
naar de basisbehoeften, samen met de overbelastende situatie waar Annabel lange tijd in zat.
De inzet van zelfkennis en het inlevingsvermogen in hun dochter leek belangrijk, omdat
hiermee de gekozen methode van trainen nauw aansloot op haar situatie. Bij Anneke en Ellie
leek de inzet van zelfkennis en inlevingsvermogen ook tot een bewuste keuze te leiden in de
aanpak van het trainen van nieuw gedrag. Tot slot werd huiswerk soms als een direct succes
ervaren. Echter, het kon ook leiden tot stress. Het doseren van huiswerk lijkt hierin mogelijk
van belang.
Systemisch werken
De vijfde hoofdcategorie is Systemisch werken en werd vijf keer ter sprake gebracht
tijdens interviews. Hierbij konden echter geen subcategorieën worden onderscheiden. Binnen
de BOAM methode is systemische werken een belangrijk uitgangspunt, omdat juist bij het in
kaart brengen van de hulpvraag op de vier dimensies, alle betrokkenen van het gezinssysteem
nodig zijn. In de interviews benoemden ouders echter het systemisch werken niet als een
belangrijk element. Het leek eerder een logisch gevolg in de aanpak en de stijl van de
behandelaar. De behandelaar is directief en zegt waar het op staat en dat werkt mogelijk nog
beter, als alle gezinsleden die ermee te maken hebben ook bij de gesprekken aanwezig zijn.
Binnen de interviews met ouders kwam naar voren dat het systemisch werken gaf soms een
positieve wending aan vastgelopen patronen binnen de relatie tussen ouder en kind.
Anneke vertelt over een vastgelopen patroon bij haar en haar zoon Olivier en hoe dit
ter sprake kwam tijdens een sessie:
“kinderen met een vorm van autisme in een klas, dat was hij (Olivier) niet gewend, want op de basisschool waren er een heel spectrum aan kinderen, en hij verzet zich enorm tegen dit gedrag tegen, jaa sommig gedrag autistisch of [ja ja] jhaa, maar dan heeft Damiët ook duidelijk gemaakt, oorzaak en gevolg, je zit daar, voor die en die reden, en je moet je ook bewust zijn, dat als hij naar een andere school gaat dan gaat
BOAM METHODE 31
hij naar een traject van 2 weken op een andere school op een gewone voortgezet onders… ehhhh onderwijsschool, dus Damiët zei: als jij daar naar toe gaat dan zou het kunnen zijn, dat jij meer autistisch gedrag laat zien aan de andere kinderen, nu laat je minder autistisch gedrag zien aan kinderen, denk daar goed over na [ja, ja,] wat beter bij jou past, Olivier die plaatste die dingen buiten zich zelf. […] en zij (Damiët Truijens) heeft de verantwoordelijkheid bij mij weg genomen, en hij (Olivier) legde dat eerst bij mij neer, en daardoor was onze relatie verslechterd.”
Ellie zegt over systemisch werken het volgende:
“waarin Steve ook meteen zo iets had van Damiët begrijpt mij, weetje, dus dus dus, dat je dan meteen snapt van we zitten hier op de goeie plek en dit verhaal klopt, Steve herkent dit, en ehhm, en zelfs wanneer,… wanneer het niet leuk was voor Steve he? Bijvoorbeeld van ging het over regels, he? Steve neemt daar nog al een loop je mee, zeker als het over zijn I-pad verslaving gaat, en daar heb je dat continue strijd over, en Damiët die hehe, die haha, waar Steve bij is. [Ellie doet Damiët na] oké nou heel duidelijk, dan gaan we de regels opschrijven, dit zijn de regels, dat dat dat, Steve je hoort het! En die gaan we nu zwart op wit, op papier zetten, en toen was de strijd ook eigenlijk wel weg.”
Hoewel ouders het systemisch werken niet als een belangrijk element naar voren
brachten in de interviews, leek het toch soms belangrijke veranderingen teweeg brengen bij
ouders en kind. Hierin leek niet alleen de stijl van de behandelaar maar vooral ook het
bespreken van soms onderliggende thema’s of problemen met alle betrokkenen, een positieve
verandering op gang te kunnen brengen. Bij Anneke en haar zoon Olivier was de relatie erg
verslechterd, omdat Olivier de schuld over de schoolkeuze (onbewust) bij zijn moeder legde.
Nadat met zowel Anneke als Olivier was besproken welke oorzaken en gevolgen aan de
schoolkeuze verbonden waren, werd voor Olivier duidelijk, dat hij hierin zelf een keuze kon
maken en dat de verantwoordelijkheid daarvoor dus niet zozeer bij zijn moeder lag. Vanuit
deze bevindingen werd het systemisch werken als een duidelijke hoofdcategorie
onderscheiden.
De resultaten worden beëindigd met het bespreken van aanwijzingen voor een meta-
categorie, namelijk de focus op de oorzaak van het probleemgedrag van hun kind. Bij het
analyseren van de data uit de interviews werd opgemerkt dat ouders keer op keer vertelden
hoe opgelucht ze waren om met de oorzaak van het probleem bezig te zijn. Ouders gaven aan
dat de BOAM methode anders was, omdat de focus niet lag op symptoombestrijding (zoals
bij veel andere hulpverleningstrajecten), maar de focus lag op de oorzaak van het probleem.
Door de oorzaak beter te begrijpen, werd het voor ouders makkelijker om met het BOAM
traject bezig te zijn. Het gaf richting aan hun handelen, omdat gedragingen van hun kind
konden worden verklaard. De focus op de oorzaak van het probleemgedrag lag als het ware
over alle andere categorieën heen. Dit element kwam telkens terug in de interviews en werd
door alle ouders als meest belangrijke en werkzame element benoemd.
BOAM METHODE 32
Tot slot is alle ouders in het interview gevraagd of zij feedback hadden voor de
BOAM methode. De punten van feedback werden niet in de resultaten van de categorieën zelf
meegenomen, omdat genoemde punten geen directe invloed hadden op de werkzame
elementen. Toch dient het wel benoemd te worden, omdat het mogelijk tot nieuwe implicaties
kan leiden voor de methode. De belangrijkste feedback die door alle ouders werd gegeven,
was gericht op de hoeveelheid informatie binnen een sessie. Ellie beschreef dat de informatie
in een aantal sessies teveel en daardoor ongestructureerd was. Ze beschreef dat de
bevlogenheid en gedrevenheid van de behandelaar om het maximale uit de zeven sessies te
halen, mogelijk ertoe leidde dat Ellie teveel overspoeld werd door informatie. Zij stelde voor
dat er van een sessie een samenvatting werd gemaakt, om de structuur te kunnen waarborgen.
Tevens stelden alle ouders voor om de themaplaten waarmee gewerkt werd, al bij de eerste
sessie mee naar huis te geven, zodat men thuis nog eens rustig in kon zien. Anneke stelde
voor dat er een werkboek zou komen van de methode.
Discussie
In deze studie stond de onderzoeksvraag centraal wat de werkzame elementen zijn van
de BOAM methode. In het eerste deel van de discussie wordt getracht een antwoord te geven
op de onderzoeksvraag door de resultaten en conclusies over de vooraf opgesteld hypothesen
en de mogelijk werkende elementen te bespreken. Daarnaast zal de indeling van hoofd- en
subcategorieën vanuit de resultaten worden onderbouwd. In het tweede deel worden de
belangrijkste werkzame elementen besproken en verklaringen worden gezocht vanuit
bestaande theoretische modellen. Vervolgens wordt in het derde deel de sterke en zwakke
punten van huidige studie en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek bediscussieerd. Tot
slot wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van de
BOAM methode.
Op basis van de resultaten kunnen een aantal conclusies getrokken over de hypothesen
en werkzame elementen. De hypothese dat participanten het overzicht over en de interactie
tussen de vier dimensies als werkend element naar voren zullen brengen, kan worden
aangenomen, op basis van het gegeven dat alle ouders dit als meest ter sprake brachten tijdens
het interview. De hypothese dat het inlevingsvermogen ‘an sich’ als belangrijker wordt
beschouwd, dan het trainen van nieuw gedrag kan worden aangenomen, omdat ouders
beschreven dat het trainen van nieuw gedrag als een logisch gevolg voelde na het ontstaan
van inlevingsvermogen. Echter, tussen inlevingsvermogen en trainen van nieuw gedrag leek
het ontwikkelen van zelfkennis een mediërende rol te hebben. Het ontwikkelen van zelfkennis
is daarom als hoofdcategorie onderscheiden, waarbij het inlevingsvermogen in
BOAM METHODE 33
basisbehoeften, prikkelverwerking en ordening als voorwaarde voor het ontwikkelen van
zelfkennis, daarom als subcategorieën werden toegevoegd.
Het werken met visualisatiemiddelen (de themaplaten) werd als belangrijk element
naar voren gebracht. Het leek niet zozeer een aparte hoofdcategorie, maar meer een onderdeel
van de hoofdcategorie psycho-educatie, omdat ouders rapporteerden dat het de psycho-
educatie in zijn geheel verduidelijkte en ondersteunde. De stijl van de behandelaar blijkt een
hoofdcategorie te zijn, waarbij bereikbaarheid als een subcategorie van de stijl van de
behandelaar werd onderscheiden. Het systematisch werken als apart werkend element werd
niet als zodanig naar voren gebracht. Er lijkt een verband te zijn tussen de stijl van de
behandelaar en het systemisch werken, waardoor dit mogelijk niet als een duidelijk apart
element naar voren kwam. Echter, door het naar boven halen en anders benaderen van een
vastgelopen patroon of denkwijze - waar ouder en kind soms onbewust samen in terecht
waren gekomen - werd soms een positieve verandering bewerkstelligd. Het systemisch
werken wordt daarom als een hoofdcategorie onderscheiden. Voor het ontschuldigen van
ouders en kind werd als werkend element geen duidelijke aanwijzing gevonden. Als laatste
element werd gekeken naar de rol van het huiswerk. Dit leek als onderdeel te worden gezien
van het trainen van nieuw gedrag, maar de ervaringen over het belang wisselden sterk, van
succesvol, naar weinig ervaring mee hebben tot erg belastend. Mogelijk spelen draagkracht en
draaglast hierin een rol, omdat de ouder bij wie het huiswerk soms tot te grote belasting
leidde, een werkende en alleenstaande ouder is. Het lijkt daarom van belang om goede
afwegingen te maken in het doseren van huiswerk.
De bespreking van de resultaten wordt besloten met het bespreken van aanwijzingen
die zijn gevonden voor een meta-categorie die als het ware over alle hoofdcategorieën heen
ligt. Bij het herlezen, arceren en stap voor stap coderen van de gegevens kwam telkens één
categorie naar voren die ouders als belangrijkste werkzaam element benoemden, namelijk het
inzicht in de oorzaak van het probleemgedrag. Alle ouders benoemden keer op keer hoe
verhelderend en hoopgevend het was, om eindelijk naar de oorzaak van het probleem te gaan
in plaats van symptomen te bestrijden. De oorzaak ligt in de onvervulde basisbehoeften van
kind en daarnaast in de prikkelverwerking en de ordeningscapaciteit van het kind, zo
beschreven alle ouders. Zowel in de psycho-educatie, het ontwikkelen van zelfkennis, als bij
het trainen van nieuw gedrag lijkt het begrip van de oorzaak het startpunt te zijn voor en
richting te geven aan het BOAM traject. Ook bij de stijl van de behandelaar en het systemisch
werken wordt de kennis en het begrip van de oorzaak vele keren naar voren gebracht. De
behandelaar kan met simpele bewoordingen de oorzaak duidelijk uitleggen en kan daarnaast
BOAM METHODE 34
door het erbij betrekken van de oorzaak, de relatie tussen ouder en kind positief beïnvloeden.
Hiermee lijkt mogelijk het belangrijkste element van de BOAM methode te liggen in het
verkrijgen van inzicht in de oorzaak van het probleem.
In de huidige studie werden de werkzame elementen steunend op het theoretisch
model van de BOAM methode bestudeerd. Binnen de orthopedagogiek staat de vraag centraal
hoe een kind zich optimaal kan ontwikkelen, welke beschermende- en risicofactoren van
invloed zijn op de ontwikkeling en hoe bijvoorbeeld bepaalde informatieverwerking bij een
kind verloopt (Rigter, 2013; Ruijssenaars et al., 2008). Dit zijn factoren die ook in de BOAM
methode zitten. Daarom ligt het voor de hand om vanuit bestaande theorieën en modellen die
onder andere binnen de pedagogische- en geesteswetenschappen worden gebruikt
verklaringen te zoeken voor de werkzaamheid van bepaalde elementen in de BOAM methode.
Hiermee wordt tevens de interne validiteit verhoogd, omdat er gebruik wordt gemaakt van
triangulatie. Triangulatie in kwalitatief onderzoek is het combineren van verschillende
databronnen, methodieken en theorieën om zoveel mogelijk ondersteuning te vinden voor een
verklaring van een bepaald fenomeen. (netwerk kwalitatief onderzoek AMC-UvA, 2002;
Ryan & Bernard, 2003). In de volgende alinea’s wordt van de belangrijkste bevindingen van
deze studie verbanden en verklaringen gezocht in bestaande theoretische modellen.
Als belangrijkste werkzame element van de BOAM methode werd door ouder
overzicht over en de interactie tussen de vier dimensies door middel van psycho-educatie
benoemd. Daarnaast werd het inlevingsvermogen in de basisbehoeften en prikkelverwerking
en ordening als basis voor het ontwikkelen van zelfkennis beschouwd. Hierbij werd gevonden
dat het ontwikkelen van zelfkennis een mediërende rol had tussen inlevingsvermogen en het
trainen van nieuw gedrag. Tot slot werd een element gevonden die als een soort van paraplu
over de andere elementen heen boog, namelijk het begrijpen van de oorzaak van het
probleemgedrag.
De psycho-educatie over de vier dimensies van de BOAM methode (basisbehoeften
van het kind, het gedrag, interactie met ouders en omgeving, en de rol van het
probleemgedrag binnen het gezinssysteem), werd door ouders als verhelderend beschouwd,
het gaf hen inzicht in hoe verschillende factoren interacteren met elkaar en hoe patronen
kunnen ontstaan. Dat dit element als belangrijkste naar voren kwam, lijkt ondersteund te
worden door het transactionele ontwikkelingsmodel binnen de klinische
ontwikkelingspsychologie. Het transactionele ontwikkelingsmodel probeert een verklaring te
geven voor een afwijkende gedragsontwikkeling van een kind, door het benoemen van
beschermende- en risicofactoren en daarnaast te onderzoeken welke complexe interacties er
BOAM METHODE 35
plaatsvinden tussen verschillende contexten (Braet en Prins, 2008). Het bij afwijkend gedrag
zoeken van verklaringen in aanleg en omgevingsfactoren wordt als het hart van de
ontwikkelingspsychologie gezien. (Braet en Prins, 2008; Rigter, 2013). Voor mensen die zich
niet binnen deze wetenschap begeven, maar die in rol van cliënt met een hulpvraag op
probleemgedrag zich aanmelden bij een hulpverlener, lijkt dit echter net zo van belang. Het
lijkt ook bij cliënten tot belangrijke inzichten te leiden en dat verklaart mogelijk waarom
binnen de BOAM methode de verklaring van de interactie tussen de vier dimensies als een
belangrijk onderdeel van de methode wordt beschouwd.
Het ontwikkelen van zelfkennis bleek een mediërende rol te spelen tussen
inlevingsvermogen en het trainen van nieuw gedrag. Het leek of het ontwikkelen van
zelfkennis de motivatie tot verandering dan wel training van nieuw gedrag bij ouders
vergrootte, waardoor de verandering als het ware als vanzelf werd ingezet. Binnen de
Motiverende gesprekvoering van Miller en Rollnick (2005) is het naar boven halen van
iemands eigen redenen om te veranderen, het hart van de methode. Door de samenwerking,
compassie en een uitlokkende houding nodigt de therapeut de cliënt uit om het gedrag bij
zichzelf te onderzoeken en mogelijk te veranderen (Schippers, Smeerdijk, & Merx, 2014). Dit
lijkt bij het ontwikkelen van zelfkennis binnen de BOAM methode ook het geval. Door
inlevingsvermogen in het kind en inzicht in de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden te
ontwikkelen werd mogelijk de eigen reden van een ouder om iets te veranderen, naar voren
gehaald, waardoor dit de motivatie deed vergroten.
De verandering die door het ontwikkelen van zelfkennis tot stand kwam, leidde tot het
trainen van nieuw gedrag. Bij het trainen van nieuw gedrag heeft het oefenen met huiswerk -
waaronder het oefenen met pictogrammen – volgens de Bruin (2003) een duidelijke en
belangrijke rol, omdat een kind hierbij van persoonsafhankelijk naar structuurafhankelijk kan
groeien. Echter in de interviews kwam het belang van huiswerk niet naar voren. In een
vraaggesprek met E. Potharst (E. Potharst, persoonlijke communicatie, 15 juni 2016), naar
aanleiding van de eerste resultaten, geeft zij een mogelijke verklaring hiervoor. Zij schetst dat
zeven sessies van de BOAM methode mogelijk te kort zijn om deze training van het gebruik
van pictogrammen vorm te geven. Voordat men toekomt aan het trainen met pictogrammen,
hebben er vaak al zo’n vijf sessies plaats gevonden, waarin de nadruk ligt op psycho-educatie
en het ontwikkelen van zelfkennis. Het oefenen met pictogrammen krijgt mogelijk niet
voldoende ruimte, waardoor het ervaren van het resultaat dat hun kind meer
structuurafhankelijk wordt nog te weinig zichtbaar is, en het belang bij ouders ook niet
BOAM METHODE 36
duidelijk wordt. Mogelijk verklaart dit ook de stress bij één ouder, namelijk dat in te korte tijd
teveel geoefend moest worden.
Het teruggaan naar de oorzaak van het probleem werd in de huidige studie als een
meta-categorie onderscheiden. Met de oorzaak werd door ouders bedoeld: de onvervulde
basisbehoeften, de prikkelverwerking en ordening van hun kind. Ouders beschreven dit
element als het eindelijk echt de diepte in gaan, het werkelijk begrijpen, naar de kern gaan en
het ‘verstehen’. Ouders vertelden dat ze een verklaring kregen voor wat ze vaak onbewust al
aanvoelden (empathisch vermogen), maar waar ze voorheen geen naam of woorden aan
konden geven. Mogelijk kan een verklaring hiervoor worden gevonden in het theoretisch
model van het mentaliseren van Fonagy en Target (1997, aangehaald in Asen & Fonagy,
2012). Mentaliseren heeft betrekking op: “houding en vaardigheden betrokken bij het
begrijpen en verklaren van mentale toestanden en hun connecties met gevoelens en gedrag,
van zowel jezelf als van een ander” (Asen & Fonagy, 2012, p. 2). Mentaliseren gaat een stap
dieper dan empathisch vermogen, omdat er bij mentaliseren onder woorden wordt gebracht
van wat zich op gevoelsniveau of intuïtief niveau afspeelt (Dirkx, z.j.). Door de oorzaak van
het gedrag van hun kind werkelijk te begrijpen, konden ouders gaan mentaliseren van wat er
zich bij hun kind afspeelde. Het gedrag en de mentale toestand van hun kind kon nu mogelijk
ook onder woorden worden gebracht en worden verklaard.
In de huidige studie moet rekening worden gehouden met een aantal beperkingen. Een
eerste beperking was de externe validiteit. De BOAM methode is een transdiagnostische
methode. Alle interviews werden echter gehouden met ouders van kinderen met een ASS
diagnose. In dit onderzoek kon daarom niet worden gegeneraliseerd naar de werkzaamheid
van de BOAM methode bij andere vormen van gedragsproblemen, zoals ADHD of depressie.
Een tweede beperking was dat alle deelnemende ouders en hun kinderen al meerdere
hulpverleningstrajecten hadden doorlopen. Hierdoor was de interne validiteit van huidige
studie minder sterk, omdat niet met zekerheid is vast te stellen welke veranderingen door de
BOAM methode en welke verandering door andere behandelingen werden bewerkstelligd.
Een derde beperking werd pas gevonden tijdens het eerst gehouden interview, waarbij zoon
niet geïnterviewd kon worden. De interviewer merkte tijdens het interview dat het een
beperking was dat zij bepaalde ervaringen van moeder niet kon toetsen bij de zoon. Tot slot
was een beperking dat de huidige onderzoeksgroep klein was. Dit onderzoek was een eerste
verkennend kwalitatief onderzoek naar de werkzame elementen van de BOAM methode. Er
zijn echter nog meer interviews nodig om tot een volledige verzadiging van data te kunnen
BOAM METHODE 37
komen, waardoor een toetsing van het codeerschema kan worden gedaan, en resultaten
generaliseerbaar kunnen worden.
Een sterk punt van dit onderzoek is de betrouwbaarheid. Door het gebruik van een
sceptisch peer review bij de codering van de data, heeft er een externe toetsing plaats
gevonden van het coderingssysteem. Er werd bijvoorbeeld bediscussieerd waarom ‘Geef me
de 5’ een subcategorie was van de psycho-educatie, in plaats van alleen een subcategorie bij
het trainen van nieuw gedrag. Daarnaast was er overeenstemming gevonden tussen de
onderzoeker, de hoofdonderzoeker en de ontwikkelaar van de BOAM methode over de vragen
in het semi-gestructureerd interview. Een tweede sterk punt is dat gebruik is gemaakt van
triangulatie voor het verhogen van de interne validiteit, omdat bestaande theorieën en
modellen zijn gebruikt om verklaringen te vinden voor de onderzoeksresultaten. Een derde
sterk punt is dat er is gezocht naar ontkrachtend bewijs bij verschillende vooraf verwachtte
hoofd- en subcategorieën (de rol van het huiswerk of het systemisch werken). Hierdoor
konden veranderingen in het codeerschema worden aangebracht, waardoor de interne
validiteit werd verhoogd. Tot slot heeft de onderzoeker een reflectie gemaakt op haar rol als
onderzoeker, omdat zij deel uitmaakte van het meetinstrument. Hiermee wordt de objectiviteit
beter gewaarborgd.
Naar aanleiding van de resultaten en conclusies kunnen een aantal aanbevelingen voor
toekomstig onderzoek worden gedaan. Met dit onderzoek is een start gemaakt met kwalitatief
onderzoek naar de BOAM methode en dit heeft geleid tot een eerste codeerschema. Meer
kwalitatief onderzoek is nodig om tot een volledige verzadiging van data te kunnen komen en
het codeerschema te toetsen op betrouwbaarheid. Specifiek zou er aandacht moeten zijn voor
de rol van het systemisch werken. Vooralsnog werd het als hoofdcategorie onderscheiden,
maar meer onderzoek moet uitwijzen of het ook door andere deelnemers als een belangrijk
element wordt benoemd en op welke manier het een rol speelt. Daarnaast moet worden
gekeken naar de rol van het huiswerk, in het bijzonder het oefenen met pictogrammen. In het
huidige onderzoek verschilden de meningen van ouders over het belang hiervan. Tevens is het
aan te bevelen dat de methode in de toekomst door andere behandelaars wordt uitgevoerd,
zodat onderzocht kan worden welke behandelaarsstijl het best bij de BOAM methode kan
worden ingezet. De stijl lijkt in huidige onderzoek namelijk teveel afhankelijk van de
persoon. Daarnaast zouden de werkzame elementen met meer zekerheid kunnen worden
vastgesteld, als de uitvoer door verschillende behandelaars wordt gedaan en ouders ook dan
dezelfde elementen als belangrijk naar voren brengen. Tot slot zou voor de
generaliseerbaarheid van de methode, onderzoek gedaan moeten worden bij kinderen met een
BOAM METHODE 38
andere gedragsproblematiek dan ASS. Tevens zou het toekomstig kwalitatief en kwantitatief
onderzoek meer valide maken wanneer deelnemers nog geen ervaring hebben met andere
hulpverleningstrajecten, zodat de werkzaamheid met meer zekerheid vanuit de BOAM
methode zelf verklaard kan worden.
Op basis van het huidige onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen voor de verdere
ontwikkeling van de BOAM methode worden gedaan. Ouders hebben als advies gegeven dat
de themaplaten eerder mee naar huis worden gegeven, en dat de psycho-educatie in een
werkboek kan worden verwerkt. Daarnaast werd voorgesteld om aan het einde van een sessie
telkens een samenvatting te maken, om wat meer structuur aan te brengen aan de grote
hoeveelheid psycho-educatie. Tevens zou de methode mogelijk verlengd kunnen worden met
een aantal sessies, zodat het leren gebruiken van pictogrammen om kinderen van
persoonsafhankelijk naar structuur afhankelijk te laten groeien, meer ruimte kan krijgen. Ten
slotte kan worden gezegd dat ouders de BOAM methode als zeer ondersteunend en helpend
hebben ervaren. Het is daarom aan te bevelen om meerdere behandelaars in de methode te
gaan trainen.
In deze studie is middels kwalitatief onderzoek gekeken naar de werkzame elementen
van de BOAM methode. Uit de data van de interviews werden vijf hoofdcategorieën
geïdentificeerd: Pycho-educatie, Ontwikkelen zelfkennis, Stijl van de behandelaar, Trainen
van nieuw gedrag en Systemisch werken. Gesteld kan worden dat het overzicht over en de
interactie tussen de vier dimensies als belangrijkste werkend element naar voren werd
gebracht. Daarnaast is het inlevingsvermogen belangrijker dan het trainen van nieuw gedrag.
Echter, tussen inlevingsvermogen en trainen van nieuw gedrag leek het ontwikkelen van
zelfkennis een mediërende rol te hebben. Het werken met visualisatiemiddelen (de
themaplaten) werd als belangrijk element naar voren gebracht, maar werd als onderdeel van
de psycho-educatie gezien. De stijl van de behandelaar blijkt als belangrijk te worden ervaren,
bereikbaarheid van de behandelaar werd hierbij als subcategorie onderscheiden. Het
systematisch werken werd als hoofdcategorie ingedeeld, maar voor het ontschuldigen van
ouders en kind als werkend element werd geen duidelijke aanwijzing gevonden. De rol van
het huiswerk leek als onderdeel te worden gezien van het trainen van nieuw gedrag, maar de
ervaringen over het belang wisselden sterk. Tot slot werd er een meta-categorie gevonden die
als het ware over alle hoofdcategorieën heen lag; het verkrijgen van inzicht in de oorzaak van
het probleemgedrag.
BOAM METHODE 39
Literatuur
Achenbach, T.M. & Rescorla, L.A. (2003). Manual for the ASEBA Adult Forms & Profiles.
Burlington, Vermont: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, &
Families.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders (vijfde ed., tekst red.). Washinton, DC: Author.
Asen, E., Fonagy, P. (2012) Mentalization-based therapeutic interventions for families.
Journal of Family Therapy, 34 (4) 347 - 370. doi:10.1111/j.1467-6427.2011.00552.x
Bosscher, N. (2014). The decentralisation and transformation of the Dutch youth care system.
[Factsheet]. Geraadpleegd op http://www.nji.nl/nl/Publicaties/Publicaties-The-
decentralisation-and-transformation-of-the-Dutch-youth-care-system.html
Braet, C., & Prins, P. (2008). Ontwikkeling en psychopathologie. In P. Prins & C. Braet
(Red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. (pp.3-64). Houten: Bohn
Stafleu van Loghum.
Bryman, A. (2008). Social research methods. (4th ed) (pp. 377-589). Oxford: University
Press.
Schunk, D. H. (2012). Learning Theories: An educational perspective sixth edition. In E.H. de
Bree, L. Hornstra, F. C. Jellesma, & P. F.de Jong. (2014). Onderwijsleerproblemen
(6th ed). (pp. 143-187). Harlow: Pearson Education Limited.
Carpendale, J., I., M. & Lewis, C. (2004). Constructing and understanding of mind: The
development of children’s social understanding within social interaction. Behavioral
en Brain Sciences, 27, 79-151.
Crick, N. R., & Dodge, K. A. (1994). A review and reformulation of social information-
processing mechanisms in children's social adjustment. Psychological Bulletin, 115,
74-101. doi.org/10.1037/0033-2909.115.1.74
De Bruin, C. (2014). Geef me de 5. Een praktisch houvast bij de opvoeding en begeleiding
van kinderen met autisme (16e druk). Doetinchem: Graviant.
Dirkx, J. (z.j.). Wat ons raakt. Een psychoanalytisch perspectief op empathie. Geraadpleegd
op http://www.praktijkdirkx.nl/download/presentatie_watonsraakt.pdf
Elo, S. & Kynäs, H. (2008). The qualitative content analysis process. Journal of Advanced
Nursing, 62, 107-115.
Gardner, H., Brouwers, E., & Wijsman, M. (2002). Soorten intelligentie: meervoudige
intelligenties voor de 21ste eeuw. Amsterdam: Nieuwezijds.
Formatted: English (U.S.)
Formatted: English (U.S.)
BOAM METHODE 40
Gill, M., Waltz, J., Suhrbier, P., & Robert, L. (2014). Non-duality and the integration of
mindfulness into psychotherapy: Qualitative research with meditating therapists.
Mindfulness, 6. 708-722. doi:10.1007/s12671-014-0310-6
Hsieh, H.-F., & Shannon, S. E. (2005). Three Approaches to Qualitative Content Analysis.
Qualitative Health Research, 15(9), 1277–1288. doi:10.1177/1049732305276687
Goodliffe, L., Hayward, M., Brown, D., Turton, W., & Dannahy, L. (2010). Group person-
based cognitive therapy for distressing voices: Views from the hearers. Psychotherapy
Research, 20 (4). 447-461.
Hermanns, J. (2009). Het wraparound care model en de vraag naar nieuwe
jeugdzorgprofessionals. In J. Gerris & R. Engels (Eds.), Vernieuwingen in Jeugd en
Gezin. Beleidsvisies, gezinsrelaties en interventies. (pp. 9-24). Assen: Koninklijke Van
Gorcum.
Heycop van- Ham ten, B., Vos, B., & Hulsbergen, M. (2013). Transdiagnostische factoren. In
B., Heycop van- Ham ten, B. Vos, & M. Hulsbergen. Praktijkboek gedragstherapie 2
(pp. 1-6). Amsterdam: Boom. Geraadpleegd op http://www.boompsychologie.nl/
documenten/praktijkboek_gedragstherapie_2_hfst_9_def.pdf
Koomen. H, & Spilt, J. (2011) Emotionele en gedragsproblemen. In P. de Jong & H. Koomen.
(Red.), Interventie bij onderwijsleerproblemen (pp. 11-130). Antwerpen-Apeldoorn:
Garant
Maslow, A. H., Langfeld, H. S. (ed). (1943). A theory of human motivation. Psychological
Review, 50 (4). 370-396. http://dx.doi.org/10.1037/h0054346
Murray, D. J. (2012) Gestalt Psychology. In R. W. Rieber (Ed.), Encyclopedia of the history
of psychological theories (pp. 473-489). Geraadpleegd op
http://link.springer.com.proxy.uba.uva.nl:2048/book/10.1007/978-1-4419-0463-
8/page/1
Miller, W. R., & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen
voor te bereiden op verandering. (derde druk). Gorinchem: Ekklesia.
Netwerk kwalitatief onderzoek AMC-UvA. (2002). Geraadpleegd op http://docplayer.nl/
329015-Richtlijnen-voor-kwaliteitsborging-in-gezondheids-zorg-onderzoek.html
Noltemeyer, A., Bush, K., Patton, J., & Bergen, D. (2012) The relationship among deficiency
needs and growth needs: An empirical investigation of Maslow’s theory. Children and
Youth Services Review, 34 (9), 1862-1867. doi:10.1016/j.childyouth.2012.05.021
Pameijer, N., & Draaisma, N. (2011). Handelingsgerichte diagnostiek in de Jeugdzorg
(pp.15-43). Acco: Leuven.
Formatted: English (U.S.)
Formatted: English (U.S.)
Formatted: English (U.S.)
Formatted: English (U.S.)
Formatted: English (U.S.)
BOAM METHODE 41
Pijnenburg, H. (2010). Zorgen dat het werkt [Entreerede]. Geraadpleegd op
http://www.canonsociaalwerk.eu/2005_Database_Effect_Jeugdz/Pijnenburg%20entree
rede%20-%20zorgen%20dat%20het%20werkt-1.pdf
Rigter, J. (2013) Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. (pp.32-
34). Coutinho: Bussum.
Ruijssenaars, A. J. J. M., van den Bergh, P. M., & Schoorl, P. M., (2008) Orthopedagogiek:
ontwikkelingen, theorieën en modellen: een inleiding. (pp. 152-176). Antwerpen-
Apeldoorn: Garant.
Ryan, G. W., & Bernard, H. R. (2003). Techniques to Identify Themes. Organization Studies,
15, 85–109.
Schippers, G. M., Smeerdijk, M., & Merx, M. J. M. (2014). Handboek cognitieve
gedragstherapie bij middelengebruik en gokken. (red.). (pp.33-35). Amersfoort:
Resultaten scoren.
Schunk, D. J. (2012). Self-regulation. In E. H. de Bree, L. Hornstra, F. C. Jellesma, & P. F. de
Jong. Onderwijsleerproblemen (6th. ed.) (pp. 159-165). Harlow: Pearson.
Smith, J. A., Flower, P., & Larkin, M. (2009), Interpretative phenomenological analysis:
theory, method and research. Qualitative Research in Psychology, 6, 346–347. doi
10.1080/14780880903340091
Tan, N, van Os, J. (2014) Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen in de
DSM-5. Tijdschrift voor psychiatrie, 56 (3) 167-172.
Truijens, D. (2015). Geraadpleegd op http://www.uvamindsyou.nl/site/volwassene/boam-
traject en http://www.boam.eu
Van Deth, R. (2014). Psychotherapie. Van theorie tot praktijk (derde ed.). (pp. 77-167).
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Van der Stel (2012). Focus op herstel bij psychische problemen. (pp.8-25). Den Haag: Boom
Lemma.
Van Staa, A., & De Vries, K. (2014). Directed content analysis: een meer deductieve dan
inductieve aanpak bij kwalitatieve analyse. Kwalon, 19, 46-54. doi
10.553/KWALON/138515352014019003006
Van Yperen, T., & van Woudenberg, A. (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan een nieuw
jeugdstelsel. Geraadpleegd op http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-
NJi/Werk_in_uitvoering.pdf
Formatted: Dutch (Netherlands)
Formatted: Dutch (Netherlands)
Formatted: Dutch (Netherlands)
Formatted: Dutch (Netherlands)
Formatted: Dutch (Netherlands)
Formatted: Indent: Left: 0 cm, Firstline: 0 cm
BOAM METHODE 42
Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18.
Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.
BOAM METHODE 43
Bijlage 1: de vier BOAM trajecten (www.uvamindsyou.nl)
BOAM Ouder-Kind traject
Ouders en kinderen komen samen om, middels de eenvoudige schema's van BOAM, hun
eigen "diagnose van de problemen" op te stellen. Dit gebeurt op het niveau van het kind en in
de taal van het gezin. Daarna wordt gezamenlijk een concreet stappenplan op maat gemaakt.
Geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar en hun ouders/opvoeders.
BOAM jongeren traject
De jongere onderzoekt zijn eigen situatie, behoeften en gedrag, middels de eenvoudige
schema's van BOAM. Vervolgens worden ouders uitgenodigd om hun aandeel in de interactie
in beeld te krijgen. Daarna wordt gezamenlijk een concreet stappenplan gemaakt. Geschikt
voor jongeren met behoefte aan autonomie, in een verstoorde ouder-kindrelatie of die onder
begeleiding zelfstandig wonen.
BOAM interactie traject
Volwassenen doen gezamenlijk aan zelfreflectie middels BOAM, met als doel zich op
gezonde wijze te uiten naar de ander en onbewuste aannames te checken. De
communicatiepatronen die aangeleerd worden blijven bruikbaar voor de lange termijn.
Geschikt voor stellen (relatie-therapie), familierelaties of gescheiden ouders (mediation t.b.v.
samenwerking rond de kinderen).
BOAM zelfreflectie traject
De volwassene doet aan efficiënte zelfreflectie middels de schema's van BOAM, zonder dat er
afhankelijkheid ontstaat van het analytisch vermogen van een therapeut. De verkregen
inzichten kunnen naar eigen behoefte toegepast worden op verschillende levensgebieden.
Geschikt voor alle varianten van onbestemde klachten of doelgerichte hulpvragen, ook voor
hoogbegaafden of mensen met traumatische ervaringen in eerdere hulpverlening.
BOAM METHODE 44
Bijlage 2: uitwerking methode ‘Geef me de 5’.
Auti-bril
In de methode “Geef me de 5’krijgt de opvoeder uitgelegd wat autisme (Autisme Spectrum
Stoornis, ASS) is. De methode start bij het gegeven dat een kind met autisme veel behoefte
heeft aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. Binnen de methode wordt dit vorm gegeven door
het leren beantwoorden van de vragen: WAT is mijn taak, HOE voer ik hem uit, WAAR vindt
het plaats, WANNEER moet ik het doen, en WIE is erbij betrokken? Deze vijf vragen zijn
gevisualiseerd in vijf puzzelstukjes en zijn het logo en vormen de rode draad binnen de
methode en zijn. Wanneer het opvoeders lukt om via deze vragen naar de behoeften van het
kind te kijken, ontstaat er het inzicht, wat in de methode: Auti-bril wordt genoemd. Naast de
vijf puzzelstukjes wordt er in een latere fase nog een laatste puzzelstukje toegevoegd, welke
meer als achtergrondinformatie dient, het puzzelstukje WAAROM. Vaak is voor kinderen
met autisme helemaal niet zo duidelijk waarom iets nodig is, zoals: ‘wil je even helpen
tafeldekken?’ ‘Waarom? Ik zit net lekker te lezen’, zal een kind kunnen denken. Dit komt
omdat kinderen met ASS, vaker redeneren vanuit ‘ik’ en daardoor minder wederkerigheid is
in de communicatie. Dan is het belangrijk om een kind uit te leggen, wat de reden is van de
vraag.
Auti-communicatie
In de methode wordt vervolgens aandacht besteed aan auti-communicatie. Geschetst
wordt dat het kind informatie van zijn zintuigen in zijn hersenen verwerkt als losse elementen
in plaats van als een geheel. Door de puzzelstukjes samen met een kind in elkaar te schuiven,
ontstaat er wel een geheel. Dit gebeurt via duidelijke communicatie door telkens de vragen
van de puzzelstukjes te beantwoorden. De communicatie vindt plaats door via de auti-bril
naar het kind te kijken. Vaak is er in de communicatie sprake van éénrichtingsverkeer, omdat
het voor kinderen met ASS moeilijker is om zich op de ander af te stemmen.
Van persoonsafhankelijk naar structuurafhankelijk
Het creëren van duidelijkheid en voorspelbaarheid voor het kind (via de puzzelstukjes)
is belangrijke stap in de begeleiding van kinderen met autisme. Hierin zijn ze echter nog wel
afhankelijk van de persoon. Daarom wordt in een volgende stap aandacht besteed aan
verschillende tools om het kind meet structuurafhankelijk te maken in plaats van
persoonsafhankelijk. Dit wordt getraind middels takenlijsten, afsprakenschriften, contracten,
en weekplanners. Door gebruik te maken van visualisatietechnieken, zoals pictogrammen,
BOAM METHODE 45
worden de tools verder verhelderd. Hiermee worden de taken op een dag, bij een activiteit of
plaats, of bij verschillende personen (leerkracht), duidelijk en voorspelbaar gemaakt.
Het stop-teken
Tot slot worden er handreikingen gedaan, hoe je snel en effectief kan handelen, in
dreigende ‘crisissituaties’ bij het kind. Er wordt gewerkt met het ‘stop’-teken en deze wordt in
een aantal situaties toegepast: bij verkeerde puzzelstukjes, bij niet gepast gedrag en als het
kind overstuur is. Door het stop-teken in te zetten, kan een pauze worden gecreëerd, en kan
daarna onderzocht worden welk van de puzzelstukjes voor het kind nog niet duidelijk zijn.
Door duidelijkheid en voorspelbaarheid bij het kind te brengen, kan er rust ontstaan in de
mogelijke crisissituatie.
BOAM METHODE 46
Bijlage 3: semi gestructureerd interview.
Startende open vraag Wat zijn je ervaringen geweest met het BOAM traject? Introductie met de methode/traject
1. Hoe ben je bij BOAM terecht gekomen? 2. Wat maakte dat je voor dit traject koos (en niet voor een ander behandeltraject)?
Ervaren beleving van het doorlopen van een BOAM traject
1. Wat was voor jou het startpunt van het traject? wat kan je je daarvan herinneren? Wat was een belangrijk element hierin?
2. Wat was voor jou het hoogtepunt in het traject? wat kan je je daarvan herinneren? Wat was een belangrijk element hierin?
3. Wat was voor jou het dieptepunt in het traject? wat kan je je daarvan herinneren? Wat was een belangrijk element hierin?
4. Hoe vond je het om naar de sessies te gaan? Zou je dat kunnen toelichten? 5. Hoe kwam je doorgaans uit een sessie?
hoopvol of uitzichtloos; blij of boos/verdrietig; begripvol of verward; moe of energiek
6. Hoe heb je de frequentie van de sessies ervaren? sprak je elke week af, of om de week, was dat prettig of misschien iets te intensief? Was het makkelijk afspreken?
7. Zou je verbeterpunten hebben voor de sessies? Indien nodig: 8. Tijdslijn: kan je het verloop van het proces schetsen. Je zou het bijvoorbeeld kunnen
opdelen in fasen ? Ervaren beleving van de BOAM methode in dagelijkse praktijk
1. Keek je anders naar het gedrag van je kind na een sessie? 2. Wat deed je thuis met wat er besproken was in een sessie? 3. Kreeg je opdrachten mee naar huis? 4. De begeleider was op andere momenten (dan bij de sessies) ook telefonisch
bereikbaar voor consult. Heb je daar gebruik van gemaakt? Zo ja, Hoe heb je de telefonische bereikbaarheid ervaren?
5. Kijk je nu anders naar het gedrag van je kind dan je voor het traject deed? kan je daar een voorbeeld van geven?
6. Reageer je anders op het gedrag van je kind? Kan je daar een voorbeeld van geven?
7. Welke veranderingen merk je in het gedrag van je kind? 8. Welke veranderingen merk je bij je kind en zijn of haar rol in het gezin of in de
interactie met de omgeving? 9. Hoe kwamen naar jou mening, deze veranderingen tot stand ?
BOAM METHODE 47
Het begrijpen van de BOAM methode
1. Kan je mij vertellen, in eigen woorden, waar de methode over gaat? 2. Welke BOAM plaat staat je het meeste bij? Aan welke plaat heb je het meeste aan
gehad? 3. Kan jij mij iets vertellen over waar de volgende plaat voor staat?
Per plaat (totaal 5) deze vraag stellen. Ervaring met de BOAM begeleider
1. Kun je omschrijven hoe het contact was met de BOAM begeleider? Was dit contact er al vanaf het begin? Of heeft het moeten groeien.
2. Kon je duidelijk maken wat het probleem was waar je tegenaan liep? 3. Heb je het gevoel gehad dat de begeleider je goed begreep?
Waaruit bleek dat ze je wel/niet goed begreep? 4. Kan je een aantal minder sterke eigenschappen van de begeleider noemen? 5. Kan je een aantal sterke eigenschappen van de begeleider noemen?