Warmtekansen en de Bio Based Economy in Zuid-West Nederland · Om een succesvolle transitie naar...
Transcript of Warmtekansen en de Bio Based Economy in Zuid-West Nederland · Om een succesvolle transitie naar...
FOUT! ONBEKENDE NAAM VOOR DOCUMENTEIGENSCHAP.
Behavioural and Societal
Sciences
Van Mourik Broekmanweg 6
2628 XE Delft
Postbus 49
2600 AA Delft
www.tno.nl
T +31 88 866 30 00
F +31 88 866 30 10
Warmtekansen en de Bio Based Economy in
Zuid-West Nederland
Datum 12 juli 2012
Auteur(s) John Schraven
Roald Suurs
Exemplaarnummer
Oplage
Aantal pagina's 19
Aantal bijlagen
Opdrachtgever Agentschap.nl
Projectnaam Warmtekansen en -benutting
Projectnummer 054.01745
Inhoudsopgave
1 Inleiding .................................................................................................................... 3 1.1 Achtergrond ............................................................................................................... 3 1.2 Opdracht .................................................................................................................... 3 1.3 Leeswijzer .................................................................................................................. 4
2 Opzet en werkwijze .................................................................................................. 5 2.1 Zienswijze op het vraagstuk ...................................................................................... 5 2.2 Systeemcontext ......................................................................................................... 6 2.3 Innovatiespectrum ..................................................................................................... 8 2.4 Omschrijving vijf abstractieniveaus ........................................................................... 8 2.5 Werkwijze: ............................................................................................................... 12 2.6 Verwachte resultaten ............................................................................................... 12
3 Resultaten .............................................................................................................. 14 3.1 Ambities ................................................................................................................... 14 3.2 Innovatiekansen en belemmeringen ........................................................................ 15
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Inleiding
Achtergrond
In het kader van het Werkprogramma Schoon en Zuinig heeft het Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw & Innovatie (voorheen het ministerie van EZ) in 2008 het programma “Warmte op Stoom”
opgesteld. “Warmte op Stoom” en het Nationaal Expertisecentrum Warmte hebben als primair doel
een impuls te geven aan de verduurzaming van de Nederlandse Warmte/Koude-voorziening, zowel in
de gebouwde omgeving als in de industrie.
Om een succesvolle transitie naar een duurzame warmte- en koude-voorziening te bevorderen zet de
overheid in samenspraak met marktpartijen een aantal instrumenten in. De Warmteatlas Nederland is
één van deze instrumenten. Dit is een digitale, geografische kaart met daarop aangegeven
warmteaanbod en –vraag in Nederland. De warmteatlas brengt enerzijds de lokale kansen voor
verduurzaming en gebruik van restwarmte in beeld. Anderzijds laat de kaart zien waar kansen zijn
benut. Dit maakt de warmteatlas in potentie tot een krachtig instrument en goed bruikbaar binnen en
over alle sectoren.
Opdracht
Eén van de ideeën achter de Warmteatlas was dat potentiële stakeholders in staat worden gesteld om
gerichter initiatieven te nemen voor innovatie op het gebied van restwarmte en duurzame
energievoorziening. AgentschapNL heeft TNO gevraagd om, middels een creatieve dialoog, te
inventariseren of het inderdaad mogelijk is dergelijk initiatieven te pinpointen met behulp van de
Warmteatlas.
Gedurende de voorbereiding van de opdracht is gekozen voor een specifieke focus op de regio Zuid-
West-Nederland. De reden hiervoor is het gegeven dat in deze regio veel restwarmte beschikbaar is.
Ook is bekend dat in deze regio zeer veel innovatieve experimenten lopen met brede steun vanuit de
lokale overheden en de industrie.
Eveneens is gekozen voor een accent op het snijvlak tussen restwarmte en Bio Based activiteiten. De
hypothese was dat Bio Based activiteiten zouden gedijen bij een lage temperatuur restwarmte en in
die zin een boost zouden krijgen als restwarmte op een goede manier beschikbaar zou komen voor de
industrie.
Met deze uitgangspunten was de opdracht aan TNO om, als eerste, de juiste kaders te vinden voor
een creatieve sessie met toonaangevende spelers in de regio Zuid-West Nederland. De rol van TNO
is hierin die van procesbegeleider, de inhoud wordt door de stakeholders bepaald.
Het beoogde resultaat van de werkzaamheden is het identificeren en bijeenbrengen van een
toonaangevende spelers in de regio. Met deze 'alliantie-in-wording' worden innovatiekansen in kaart
gebracht op het snijvlak van restwarmte en Bio Based Economy en, zo gewenst, afspraken gemaakt
over verdere acties.
Leeswijzer
In het navolgende volgt een verslag van het project. In Sectie 2 is de gekozen zienswijze en werkwzije
beschreven. Daar wordt o.a. uitgelegd dat het hier in wezen gaat over een complex innovatieproces
dat zich op verschillende niveaus voltrekt. Sectie 3 geeft de resultaten weer van de creatieve sessie.
In Sectie 4 worden de belangrijkste conclusies gegeven. Deze worden verbonden met een
handelingsperspectief / set van mogelijke acties.
Opzet en werkwijze
* Zienswijze op het vraagstuk: concept 'Innovatievenster' / Ladder
* Plaatje uitleggen: verschillende niveaus innovatie
* Werkwijze: Voorbereiden / Verkennen / Veranderen
* Voorbereiden: start-meeting: domein = warmte + BBE + regio ZWNederland
* Verkennen: interviews sleutelpersonen + creatieve sessie (Walt Disney)
* Veranderen: afspraken / follow-up
Zienswijze op het vraagstuk
Visie op innovatie impact
Samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en instituten versterkt het innovatieve vermogen van de
Nederlandse economie en levert een significante bijdrage aan de ontwikkeling van de maatschappij.
De impact van de benodigde innovatie wordt vergroot als, op een open wijze, bestuurders,
wetenschappers en ondernemers samenwerken op strategisch niveau en daarbij mensen centraal
stellen. Normaal gesproken wordt er veelal op operationeel niveau samengewerkt en worden
technologie of regelgeving centraal gesteld.
De kans op een doorbraakinnovatie wordt aanmerkelijk vergroot als de versterkende ontwikkelingen
tussen beleid, kennis en business parallel blijven lopen op alle lagen in het innovatie landschap. De
abstractieniveaus tussen overheden en ondernemingen verschillen en sluiten vaak niet aan. Het
model in figuur 3.20 van de systeemcontext werkt daarbij verhelderend. Gebleken is dat er in een
maatschappelijk systeem op macroniveau niets gebeurt als er geen aansluiting wordt gevonden met
operationele en tactische ontwikkelingen binnen bedrijven.
Innovatie heeft de meeste impact als veranderingen min of meer parallel lopen door alle
maatschappelijke lagen. Of een nieuwe technologie doorbreekt, ligt aan het innovatiesysteem als
geheel. Als men het innovatiesysteem in zijn geheel aanpakt is de kans op een doorbraak groter en is
dus de impact groter. Met het toepassen van de beschreven systeemcontext en het innovatiespectrum
kan men tussen uitersten schakelen en het effect van de vernieuwing met impact beïnvloeden. Het is
een onderlegger om zowel nieuwe samenwerking als nieuwe inhoud te ontwikkelen.
Als basis voor onderliggende visie zijn twee modellen ontwikkeld.
Het eerste model is een basis voor een analyse van de systeemcontext in het maatschappelijke
systeem op macro, meso en micro niveau. Hierin wordt duidelijk hoe de relaties tussen overheden,
instituten en ondernemingen zich op strategisch- tactisch- en operationeel niveau verhouden. Er is
sprake van drie culturen; beleidsontwikkeling bij de overheid, kennisontwikkeling bij instituten en
business ontwikkeling bij bedrijven.
De systeemcontext is de onderlegger voor het verbinden van mensen in een stakeholder arena. Het
geeft de relaties weer tussen de drie genoemde culturen. Dit model dient als onderlegger om relaties
tussen overheden, instituten en bedrijven te analyseren. Het instrument is mensgericht.
Het tweede model is het innovatiespectrum dat aansluit bij de abstractie niveaus uit de
systeemcontext. Dit model is inhoudsgericht en schept de basis voor verschillende innovatieschalen
en dient als onderlegger om een innovatielandschap te kunnen ontwikkelen. In dit innovatiespectrum
wordt als hoogste vorm van duurzame innovatie de veranderingen gezien die over het
maatschappelijk systeem heen leiden tot daadwerkelijke aanpassingen in het gedrag van de bevolking
(duurzame transitie). De meest basale vormen van innovatie zijn aanpassingen die de kwaliteit van
een product verbeteren, de kostprijs verlagen, de levertijd verkorten en het gedrag van het individu
beïnvloeden (optimaliseren). Met het toepassen van de beschreven modellen kan men tussen deze
uitersten schakelen en het effect van de vernieuwing op een positieve wijze beïnvloeden.
Systeemcontext
We willen op strategisch, maatschappelijk en zakelijk niveau grip krijgen op duurzaamheid. Met als
doel maatschappelijke systemen een duurzame stap laten maken met kansen voor lange termijn.
Grote stappen kun je zetten als je over de grenzen van je eigen organisatie gaat en in de sector over
domein overschrijdende trajecten.
Bij collectieve duurzame innovatie in complexe vraagstukken wordt in drie maatschappelijke
gelaagdheden vernieuwd op macro-, meso- en microniveau. (figuur 3.20) Deze benadering is op basis
van het meer lagen model van Geels 2004. Op macro niveau handelen voornamelijk overheden maar
men zou ook multinationals bij deze groep kunnen scharen. Het meso niveau is de laag van de
instituten. In het innovatievenster wordt daaronder verstaan, kennisinstellingen, brancheorganisaties
maar ook maatschappelijke organisaties. Het meso niveau is het regime van het systeem. Het
microniveau vertegenwoordigt de ondernemingen of bedrijven. Een onderneming in het
innovatievenster kan een bedrijf op zichzelf zijn of een keten van bedrijven in een bepaald domein
zoals de bouwkolom of een keten toeleveranciers van grondstof naar halffabricaat naar eindproduct.
Als uitbreiding op het model van Geels worden wordt het de lagen macro, meso en microniveau
onderverdeeld in een strategisch, tactisch en operationeel veld.
Iedere organisatie heeft een strategisch, tactisch en operationeel werkgebied. Bij de overheid wordt
gewerkt aan beleid, bij instituten wordt kennis ontwikkeld en bij bedrijven wordt business ontwikkeld.
Wat de figuur 2.10 laat zien is dat de strategie van een ondernemer, normaal gesproken gericht is op
een ander abstractieniveau dan de strategie van een overheid. Dit betekent dat het voor ondernemers
die invloed willen uitoefenen op overheidsbeleid cruciaal is om zichzelf te organiseren. Alleen binnen
een dergelijke organisatorische context kunnen zij impact realiseren. Een kennisinstelling als TNO zit
hier tussen in en kan vanuit die positie een bindende schakel vormen tussen bedrijfsleven en de
overheid.
Strategisch, tactisch en operationeel niveau
Vaak lijken strategische plannen los te staan van de meer concrete uitvoeringsplannen; alsof ze niets
met elkaar te maken hebben. Strategische plannen zijn gericht op de langere termijn en meestal vrij
algemeen geformuleerd zonder concrete maatstaven om het resultaat te kunnen bepalen. Op
strategisch niveau wordt vooral aandacht besteed aan de aandachtsgebieden leiderschap, strategie
en beleid en (financiële) eindresultaten. Het strategisch niveau van overheden verschilt met dat van
ondernemingen.
Figuur 2.10: Systeemcontext
De besturing op tactisch niveau heeft als focus de inrichting van de organisatie, de inzet van
medewerkers, de toewijzing van middelen en het management van de uitvoeringsprocessen.
Tactische plannen zijn gericht op de middellange termijn. Daartoe beschikt het management – als het
goed is – over een uitgewerkte reeks doelstellingen, kritische succesfactoren, maatstaven en
prestatie-indicatoren die alle aandachtsgebieden van het managementmodel bestrijken.
Op operationeel niveau vinden we de activiteiten die worden verricht met een directe bijdrage aan de
vorming en totstandkoming van producten of diensten zoals die aan de (interne) klant worden
geleverd. Voor deze operationele processen is de tijdshorizon één of enkele dagen, weken of
maanden en soms jaren. De operationele werkzaamheden dragen bij aan een direct resultaat van de
organisatie.
De beleidskolom
Beleidsontwikkeling bij overheden
Het strategisch kader wordt meestal door de rijksoverheid in een politieke arena ontwikkeld.
Hierbij is men gericht op maatschappelijke trends en kwesties. Vervolgens worden deze
kwesties op het tactische niveau uitgewerkt in wet en regelgeving. In het operationele niveau van de
overheid (de gemeente) worden deze wetten en regelgeving uitgevoerd en gehandhaafd in een kader
stellend mechanisme. De tijdshorizon van het strategisch denkraam ligt bij de overheid veel verder
weg dan bij bedrijven soms wel tientallen jaren. Bij de gehanteerde het innovatievenster methoden
van samenwerking wordt eerder een beroep gedaan op de kracht dan de macht van de overheid.
De kenniskolom
Kennisontwikkeling bij instituten
Instituten ontwikkelen, verzamelen en onderhouden kennis en kunde op gebieden waarin ze
zich gespecialiseerd hebben. Het strategisch niveau richt zich zowel op maatschappelijke
trends als op kwesties in een bepaald domein, sector, marktgebied of vakgebied. Het strategisch
niveau voor kennis ontwikkeling bestaat uit kennisprogramma’s op nationaal of Europees niveau (bv.
het 7e kaderprogramma). Op tactisch niveau organiseren instituten de middelen om onderzoek te
doen. Maar ook binnen instituten worden kennis investeringsprogramma’s doorlopen. De tactische
laag van instituten is ook de laag voor het ontwikkelen van meer fundamentele kennis.
De operationele laag van instituten is de laag van kennis die klaar is voor toepassing. Dit is
beschouwd van uit het instituut wat niet wil zeggen dat ondernemers met deze kennis zondermeer iets
kunnen doen. Vaak is er een grote investering en jaren lang tijd voor nodig om de ‘toepasbare kennis’
van instituten commercieel te benutten.
De business kolom
Businessontwikkeling bij ondernemingen.
Ondernemers fabriceren producten of leveren diensten in de sector waarin ze zich
gespecialiseerd hebben. Het strategisch niveau bij een onderneming is het creëren van
handelingsperspectief o.a. door het ontwikkelen van business cases gericht op de trends en kwesties
in het domein of marktsegment. De strategische tijdshorizon ligt bij bedrijven meestal bij drie tot vijf
jaar. Op het tactische niveau richt een bedrijf zijn productie faciliteit in (investeringen in mensen en
middelen). Op tactisch niveau ligt de MVO activiteit van duurzaam inkopen. Op het operationele
niveau produceren bedrijven of voeren diensten uit. Vaak in een aanbod gedreven mechanisme.
Het model van de systeemcontext is ook te gebruiken als onderlegger om snel de aard van
samenwerkingsverbanden in het maatschappelijke systeem te visualiseren. Figuur 3.21 wordt gebruikt
als onderlegger om de aard van samenwerking te duiden. In dit geval samenwerking tussen
stakeholders, in de innovatiedriehoek op operationeel of strategisch niveau. In onderstaande
paragrafen wordt dit verder uitgewerkt.
Innovatiespectrum
Het innovatiespectrum (figuur 2.20) is gerelateerd aan de hierboven omschreven systeemcontext. De
systeemcontext gaat meer over de relationele verhoudingen tussen overheden, instituten en
ondernemingen. In het innovatiespectrum worden de abstractielagen uit de systeemcontext benoemd
als innovatielagen met een verschillend abstractie niveau. Deze innovatielagen geven de bandbreedte
weer in een innovatielandschap dat gerelateerd is aan de systeemcontext. Het innovatiespectrum
dient ervoor om innovatie op verschillende abstractieniveaus te kunnen beschouwen.
Vernieuwing begint waar verbetering op houd. Optimaliseren is dus nog net geen innovatie maar een
aanpassing of verbetering (figuur. 2.20, abstractie niveau 1, optimaliseren). Optimaliseringhandelingen
hebben consequenties voor het gedrag van het individu voor een relatief korte tijd. Op het hoogste
abstractie niveau (5, duurzame transities) vinden veranderingen plaats die invloed hebben op onze
totale leefomgeving met gevolgen voor ons allemaal over generaties heen. Innovatie tussen deze
abstracties is een geleide schaal en er is normaalgesproken geen duidelijke overgang tussen de
genoemde gebieden in dit innovatiespectrum. Om deze abstracties te kunnen hanteren is een
schaalverdeling aangebracht tussen optimaliseren en transities. In onderstaande paragraven word
deze indeling verder uitgewerkt.
Figuur 2.20: het innovatiespectrum
Omschrijving vijf abstractieniveaus
De uiterste vormen van innovatie zijn in het innovatiespectrum (figuur 3.32) verenigd. Het
innovatiespectrum wordt bottom-up van beneden naar boven gelezen. Laag één is de meest concrete,
en laag vijf is de meest abstracte vorm van innovatie. De innovatiecyclus in laag vijf loopt over
generaties heen en in laag één kan de innovatiecyclus enkele dagen tot maanden doorlopen worden.
De relatieve zekerheid van deze innovatie laag één is in dit model nog het grootst terwijl laag vijf de
grootste onzekerheid heeft. In laag vijf lopen de maatschappelijke of macro trends over generaties
heen bijvoorbeeld de demografische ontwikkelingen. In laag twee op micro niveau, de modetrends,
voor bijna ieder seizoen kunnen worden bijgesteld. De risico’s op laag één zijn het kleinst en op laag
vijf, parallel met de onzekerheid, het grootst. Op laag één is de impact van innovatie laag en op laag
vijf is de impact van innovatie zeer groot.
Hoe het beter beeld is op een hogere abstractie laag hoe beter er een afweging gemaakt kan worden
op de abstractie laag daaronder. Iedere laag op het innovatiespectrum heeft zijn eigen specifieke
kansrijke innovatiegebieden en relaties met de boven of onderliggende abstractie laag. In
onderstaande tekst worden de kenmerken omschreven in combinatie met de relationele verhoudingen
tussen ondernemers, instituten en overheden. Kansrijke gebieden worden benoemd en verder wordt
een voorbeeld gegeven van een typische ontwikkeling in die laag.
Laag 1 Optimaliseren
Het grootste deel van alle ontwikkelingshandelingen vindt op dit niveau plaats, maar de impact van de
afzonderlijke handelingen is relatief klein te noemen. Het is het grensgebied tussen vernieuwing en
verbetering. Dit is de laag die het dichtste bij wat in hoofdstuk twee klassieke innovatie genoemd
wordt. Dit niveau is de meest concrete en operationele laag van bedrijven met de minste en kleinste
risico’s. Het gaat hier meestal om het inzetten van uitontwikkelde toegepaste kennis. Deze innovatie
laag is dus het minst kennisintensief en vaak minder interessant voor kennisinstellingen. Het is het
domein van de ingenieurs van de R&D afdelingen binnen de bedrijven.
In kleine stapjes worden producten, diensten en organisatie ontwikkeld en aangepast. Dit gebeurt
veelal voor bestaande markten en bekende klanten in een bestaande business case. De doorloop tijd
van het innovatieproces is kort en praktisch, van enkele weken tot enkele maanden. Het werk in deze
laag wordt uitgevoerd door de grootste groep van mensen in de operationele laag van bedrijven. De
producten worden meestal gerealiseerd met bestaande machines en andere productiemiddelen. In
innovatieland is dit de ‘gewone’ dagelijkse gang van zaken. De vernieuwing ‘raakt’ de groep mensen
die een product uit vrije wil gebruiken. De sterkste innovatie motivatie is het voortdurend behouden en
vergroten van de omzet of marktaandeel.
Producten worden voortdurend door ontwikkeld. Het innovatietraject wat gevolgd wordt draait in
principe om drie zaken of een combinatie daarvan; Eén, de kwaliteit verbeteren, twee de levertijd
verkorten of drie de kostprijs van producten verlagen. Kansen voor ondernemers liggen in deze
innovatie laag een goede balans te houden tussen technisch realiseerbaar en commercieel haalbaar.
Dit is het gebied waarin ondernemers kunnen ondernemen. Zij schatten de risico’s in en investeren.
De investering en de risico’s zijn beiden relatief laag te noemen. Kansen voor instituten of
toeleverende bedrijven liggen op het vlak van productie efficiëntie.
Voorbeeld van een typische ontwikkeling in deze laag, is de verdubbeling van de productiecapaciteit
door een matrijsaanpassing van een bestaand product. In plaats van één holte in een matrijs worden
twee of meer vormholtes aangebracht. Het effect hiervan is dat de productie capaciteit verdubbeld en
de productiecyclustijd halveert en het aantal producten per machinetijdseenheid verdubbeld. Dat heeft
weer tot gevolg dat de kostprijs aanmerkelijk kan dalen. Op deze wijze kan men de levering van
producten eenvoudig opschalen.
Kansen voor verduurzaming op dit niveau hebben meestal niet erg veel impact en maken producten
vaak duurder en er kan sprake zijn van kwaliteitsverlies. De uitgangspunten voor (door)ontwikkeling
van het product liggen al vast. Aan het einde van de levensduur van het eindigt het product meestal
als afval. Verduurzaming van het bestaande productaanbod is het toepassen hergebruikte materialen
of van duurzame materialen zoals bio plastics.
Laag 2 (Her)ontwerp
In een veel kleiner deel van het innovatiespectrum vindt (her)ontwerp plaats. Het niveau van
herontwerpen ligt binnen de tactische laag van bedrijven en de operationele laag van instituten. De
onzekerheid over het wel of niet slagen van een vernieuwing is op dit niveau al een stuk groter dan in
de optimalisatie laag. Ook de ontwikkeltijden worden langer en minimaal verdubbeld. Ze kunnen ook
sneller uit de hand lopen door verkeerde inschattingen van de risico’s. De innovatiecyclus is een stuk
trager dan die in abstractie laag één.
Met de activiteiten in deze laag worden nieuwe producten en diensten ontwikkeld voor nieuwe
markten en een nieuwe business. Het loopt in de meeste gevallen van enkele maanden tot een jaar.
Bij complexere ontwerptrajecten, zoals bij autobussen, kan het innovatietraject enkele jaren duren. Het
innovatiewerk wordt veelal uitgevoerd door ingenieurs, constructeurs, (industrieel) ontwerpers of
architecten. Dit vindt plaats in de tactische laag van het bedrijfsleven. De overweging van de mate van
investering wordt gemaakt op basis van het technologisch ontwerp en ontwikkeling van de
marktverwachting word geïnvesteerd. Dit is de kansrijkste laag om innovatie met markt en technologie
impact te genereren.
De kansen op effectief verduurzamen neemt in deze innovatie laag met rasse schreden toe. Omdat
uitgangspunten herdefinieerd kunnen worden kunnen duurzaamheid eisen vooraf benoemd worden.
Een effectieve duurzaamheidsbenadering is de cradle to cradle. Hierin worden producten ontworpen
in een volledige biosfeer of in een volledige techno sfeer. Afval aan het einde van de
productlevensduur wordt weer volledig toegepast als hoogwaardige grondstof in nieuwe producten.
Tussen de abstractie laag van optimaliseren (laag 1) en herontwerp (laag 2) is nog een laag te
benoemen, waarin nieuwe producten voor bestaande markten of bestaande producten voor nieuwe
markten ontwikkelt worden. Deze ‘mengvorm’ is een veelgebruikte ontwikkelingswijze welke
aanmerkelijk minder risico’s oplevert dan de boven genoemde werkwijze.
Laag 3 Ingrijpend vernieuwen
Ingrijpende vernieuwingen vinden plaats in de strategische laag van ondernemingen, de tactische laag
van instituten en de operationele laag van overheden. Dit is de natuurlijke laag waarin de
grensverleggende samenwerking tussen ondernemers, instituten en overheid het meest kansrijk is.
Een ingrijpende vernieuwing heeft betrekking in op de strategie van een bedrijf, de maatschappelijke
betekenis en de wijze waarop vernieuwingsprocessen kunnen worden georganiseerd. Dit is de meest
kansrijke laag om innovatie met maatschappelijke impact te genereren. Dit is de laag om succesvol
maatschappelijk verantwoord te ondernemen (MVO) te implementeren in het primaire proces van het
bedrijfsleven. Dit is de laag van nieuwe structuur, kennis en consortia. Innovatie maakt de meeste
kans als het buiten de gevestigde orde omgaat. Nieuwe consortia zijn een ideale voedingsbodem voor
(duurzame)innovatie. In tegenstelling tot laag één en twee is deze laag een stuk kennisintensiever en
de complexiteit neemt toe.
De derde laag is ook de laag van het nieuwe ondernemen. In de klassieke innovatie investeert de
ondernemer zelf en neemt zelf het risico. Hij is sterk gericht op het zelf experimenteren met oog voor
zijn eigen omgeving. Hij denkt in termen als ‘het moet werken’, ‘het moet passen in de (toelever)keten’
en ‘het moet verkopen op de markt’. Voor collectieve duurzame innovatie is het van cruciaal belang
dat er een nieuwe visie op ondernemerschap ontstaat.
De ‘nieuwe’ ondernemer weet dat om te innoveren een zekere weerstand moet worden doorbroken.
Hij realiseert zich dat voor het slagen van een doorbraakinnovatie nodig is om met een groter aantal
partijen nieuw gedachtegoed en nieuwe technologie te promoten. En hij weet dat veel gedrag en
gewoonten, wet en regelgeving aangepast moeten worden om ‘zijn’ innovatie goed ingepast te krijgen
op een grotere markt. Een klein stukje van een grote markt stabiele markt hebben is interessanter dan
het hebben van een monopolie op een onzekere markt.
Ondernemen in grensverleggende samenwerkingsverbanden vraagt om veel doelmatige netwerken
van stakeholders. Kennisontwikkeling vindt plaats in netwerken van ketens, toeleveranciers,
kennisinstituten en overheden. Het vergroten van de legitimiteit, het doorbreken van de weerstand en
het veranderen van de institutionele omgeving vindt plaats door gezamenlijke acties.
Als een ondernemer een beroep doet op de openbare ruimte is er sprake van een ingrijpende
verandering die betrekking heeft op het (huidig) wettelijk kader. Bijvoorbeeld als een bedrijf een
vergunning bij een gemeente aanvraagt om zich ergens te kunnen vestigen is dit een strategisch
besluit van de ondernemer, dat moet worden begrepen en goedgekeurd bij de operationele laag van
de overheid, de gemeente. Vaak is dit voor de provinciale of gemeentelijke overheid een goede kans
op met succes een duurzaam herinrichtingbeleid toe te passen. Zij gebruiken dit momentum binnen
het (her)inrichten van een bedrijventerrein. Er kan dan gekeken worden hoe ondernemingen met en
naast elkaar voor een betere milieu-impact kunnen werken.
Laag 4 Structureel vernieuwen
Dit is de innovatie laag van nieuwe deelsystemen en regelgeving. Een voorbeeld van een nieuw
deelsysteem is de Betuwelijn of het aanleggen van een nieuw woon en /of werkgebied. Dit zijn
structurele veranderingen met een grote impact.
Dit is ook de laag waar nieuwe regelgeving wordt ontworpen. De laag van stedenbouwkundigen en
planologen. Dit is het strategische niveau van (kennis)instituten en het tactisch niveau van de
overheid. Dit is een zeer kennisintensieve laag, met complexe vraagstukken en sterk uiteenlopende
belangen. Vaak wordt de ontwikkeling van fundamentele kennis in deze laag aangewend.
De schommeling in een trend is een voorbeeld van een structurele ontwikkeling. De grootheden die de
omvang van bijvoorbeeld de productiecapaciteit bepalen zitten gekoppeld aan deze trends. En
hebben dus invloed op de lange termijnstrategie. Kansen (nog verder uitwerken met voorbeelden)
voor instituten en overheden om op strategisch en tactisch niveau. > Samenwerking met de
strategische laag van ondernemers en overheden.
Kansen voor overheden > innovatie vraagt om langdurig en consistent beleid voor ontwikkeling van
nieuwe innovatie stimulerende beleidsinstrumenten en regelgeving
Laag 5 Duurzame transities
Duurzame transitie is de strategische innovatie laag van overheden. Dit speelt zich af op de politieke
en hoogste bestuurslagen van de overheid en multinationals. Het is de meest abstracte innovatie laag
van het spectrum waarin worden totaalsystemen beschouwd. Dit is de laag van generatie en
maatschappij bestendige innovatie. De vernieuwing ‘raakt’ een grote groep mensen (bevolking) over
een langere periode.
Figuur 2.30: Systeemcontext gecombineerd met het innovatiespectrum
Werkwijze:
Het proces is in 4 fasen verdeeld:
1. Startmeeting
2. Gesprekken met sleutelpersonen
3. Creatieve werksessie
4. Analyse en rapportage
1. De eerste stap in het vormen van een stakeholder arena is een eerste verkenning van het domein.
Welke bestuurders, onderzoekers en ondernemers zijn er actief. Hoe hebben zij zich verenigd en
welke trends en issues spelen er. Welke personen ‘vallen op’ in dit speelveld? Als basis input
worden door Agendschap.nl drie rapporten geleverd die geschreven zijn door potentiële
stakeholders. (zie referenties …)
2. Vervolgens zijn bilaterale gesprekken aangegaan met de sleutelpersonen om te verkennen of zij
bereid zijn om deel te nemen. De vraaggesprekken hebben de vorm van een half open interview
gehad, waarin een gesprek werd gevoerd aan de hand van een vooraf toegestuurde lijst van
gesprekspunten. (zie bijlage …) Daarnaast wordt elke sleutelpersoon gevraagd naar zijn of haar
zienswijze op de actuele én gewenste rol en positie van de provinciale overheid m.b.t.
warmtekansen en warmtebenutting. Van geen van vraaggesprekken wordt een integraal
gespreksverslag gemaakt. Volstaan wordt met een beknopt (intern) verslag van de belangrijkste
bevindingen.
3. Deze werksessie is voorbereid door TNO. Hiervoor werden de gegevens uit de gesprekken met
de sleutelpersonen als uitgangspunt gebruikt. Na een korte presentatie over de aanpak wordt in
een dagdeel met het kernteam een gestructureerde en creatieve discussie gehouden. Als
werkvorm werd de Walt Disney Methode gehanteerd (Dromer criticus en realist) We hebben
ambities (wolken) risico’s (beren) innovatierichtingen benoemd.
4. In stap 4 zijn de resultaten van stappen 1, 2 en 3 gecombineerd en gebundeld tot een
samenvattende rapportage (onderliggend document). Zo wordt de voorlopige inschatting van de
belangrijkste kansen en belemmeringen bij de ontwikkeling van warmtekansen en
warmtebenutting bijgesteld naar aanleiding van het commentaar van de sleutelpersonen. Ook zijn
hierin de zienswijzen van sleutelpersonen verwerkt.
Verwachte resultaten
1. Start-meeting in bij Agendschap.nl in Sittard
Het resultaat van de start-meeting in Sittard:
a. Longlist van mogelijke kandidaten in het domein (organisaties en persoonsnamen in de
provincies Noord-Brabant en Gelderland) (zie bijlage …)
b. Lijst van sleutelpersonen (short list) (zie bijlage …)
c. Visualisatie van de stakeholderarena
d. Lijst met gesprekspunten voor de gesprekken met sleutelpersonen (zie bijlage …)
2. Gesprekken met sleutelpersonen
Het resultaat van de gesprekken vormt een spiegel van de huidige én de gewenste rol/positie, op
basis van de zienswijzen van sleutelspelers vanuit het regionale bedrijfsleven, kennisinstellingen,
overheden en andere stakeholders.
3. Creatieve Werksessie
Het resultaat van deze dag was:
• Innovatiekansen in kaart gebracht op een onderlegger van de systeemcontext en een
innovatiespectrum.
• Overzicht van de meest kansrijke gebieden
• Afspraken tussen de stakeholders over verdere stappen of acties.
Deelnemers creatieve werksessie
Resultaten
Figuur 3.10: Resultaat creatieve werksessie
* Ambities van de deelnemers
* Innovatiekansen per abstractieniveau
* Visualisatie obv poster met dromen, beren, acties
Ambities
Innovatiekansen in de regio zijn gebonden aan specifieke ambities van toonaangevende partijen in de
regio. In onderstaande zijn de ambities weergegeven zoals deze zijn gedeeld tijdens de creatieve
sessie.
Box 1: Ambities van de 8 deelnemers aan de creatieve sessie
Bertram de Krom (Suikerunie / Cosun): Vanuit het perspectief van Suikerunie /
Cosun verbindingen leggen met andere partijen/projecten om zo de waarde van
ons product te vergroten. In brede zin gaat dit zowel over het versterken van zowel
verticale als horizontale waardeketens.
Jochem Zijlmans (Havenschap Moerdijk): Onze rol van ketenregiseur uitbouwen
om zo de regio ZW Brabant te helpen groeien. Onderdeel daarvan is om een
warmtenet voor de hele regio te ontwikkelen. Plannen hiervoor, in de vorm van een
'grand design' liggen al klaar.
Harry Langermans (Deltastroming): Europese 20-20-20 doelstellingen doorvertalen
naar regionaal niveau door bottom-up initiatieven te ondersteunen, met name voor
MKB-ers die al actief zijn. Belangrijkste focus is het bevorderen van horizontale
samenwerking.
Dennis van de Pas (Rewin): De huidige krachtige positie van de regio uitbouwen
en tot een samenhangend geheel brengen. Het vormen van een gezamenlijke
visie en het stimuleren van businesscases zijn hiervoor leidend.
Reineke Klein Entink (Avans Hogeschool): Bijdragen aan regionale BBE
ontwikkelingen door als Hogeschool te specialiseren op BBE-kennis. Van daaruit
willen we een rol spelen als kennispartner.
Lydia Dijkshoorn (AgentschapNL): Regionale initiatieven verbinden met een
nationaal perspectief met als doel om duurzame ontwikkelingen te versterken,
regionaal en nationaal.
John Schraven (TNO): Het regionale Innovatie(eco)systeem in kaart brengen op
verschillende abstractie-niveaus. Verbinder / moderator.
Roald Suurs (TNO): Het regionale Innovatie(eco)systeem in kaart brengen, op
regionaal, nationaal en Europees niveau. Onderzoeker.
Iedere deelnemer heeft een eigen perspectief op de regio. Wat opvalt aan het overzicht is wel dat de
ambities grotendeels in elkaars verlengde liggen. Er spreekt een overtuiging uit over de kracht van de
regio en de kansen die er liggen waar het gaat om Bio Based ontwikkelingen. De deelnemers
benadrukken bovendien dat de innovatiekansen op een bedrijfsoverstijgend niveau liggen.
Samenwerking in netwerken en ketens is de sleutel tot een sterke Bio Based regio.
Uit de ambities spreekt ook een zekere rolverdeling tussen de betrokken partijen. De Rewin en het
Havenschap Moerdijk spreken over het vormen en uitbouwen van een organisch netwerk / innovatie
(eco) systeem. De Suikerunie richt zich, met dit zelfde perspectief als uitgangspunt, op de realisatie en
opschaling van innovatieve waardeketens. Avans Hogeschool en TNO zijn kennispartners in de regio,
o.a. belichaamd in de Green Chemistry Campus in Bergen op Zoom. AgentschapNL richt zich op de
landelijke dimensie, primair in het kader van de warmte, maar wel vanuit de ambitie om te zoeken
naar een regionale aanknopingspunten voor duurzame innovatie.
Innovatiekansen en belemmeringen
In het licht van bovenstaande ambities zijn kansen en belemmeringen benoemd en geordend naar
verschillende systeemniveaus. Figuur 3.10 geeft een visualisatie van dit resultaat in de vorm van
'wolken'. In het navolgende worden deze wolken van kansen en belemmeringen toegelicht voor de
verschillende systeemniveaus.
Structurele verandering en transitie
Op het hoogste ambitieniveau spreken we van innovatieprocessen die structurele veranderingen of
een maatschappelijke transitie in gang zetten. Voor de Bio Based Economy kan dit bijvoorbeeld het
geval zijn als bestaande productiewijzen in de petrochemie concurrentie gaan ondervinden van bio-
raffinaderijen. Voor restwarmte-benutting valt te denken aan een verregaande uitrol van (regionale)
warmte-netten.
Figuur 3.20: Belangrijkste aandachtsgebieden
Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste discussiepunten. De thema's Bio Based
Economy en Restwarmte lopen gedurende de discussie door elkaar heen maar zijn in deze
samenvatting enigszins uit elkaar getrokken.
• Voor alle deelnemers geldt dat Zuid-West Nederland een top-regio moet worden waar het gaat
om Bio Based Economy. De huidige positie in termen van kennis, bedrijvigheid en geografie
maakt dat de regio een voorsprong heeft op andere regio's. Enkele noemenswaardige
ontwikkelingen die dit onderstrepen:
•
Figuur 3.30: Biobased economie en Warmte inspiratiekaart zuidwest Nederland
Havenschap Moerdijk
Green Chemistry Campus
Agro-Food-Cluster Nieuw Prinsenland
• Men spreekt de wens uit om een strategische samenwerking tot stand te brengen in de regio.
Deze samenwerking zou er o.a. toe moeten leiden dat er een gemeenschappelijke visie tot stand
komt.
• Een relevante vraag in dit verband is wat de regio Zuid-West Nederland precies omvat en waar
deze ophoudt. Wat is de identiteit van de regio en hoe is de positie ten opzichte van andere
regio's binnen en buiten Nederland?
• Op basis van deze visie kan een effectieve lobby worden gevoerd richting nationale overheid en
Europa. Dit is nodig omdat bestaande regelgeving nog altijd grotendeels is ingericht om bestaande
industrie te ondersteunen. Deze lock-in situatie belemmert de opschaling van Bio Based innovatie
en restwarmtebenutting.
• Iets toevoegen over belemmerende regelgeving BBE / waartegen zou de lobby moeten worden
gevoerd?:
• - energiebeleid
• - meststoffenbeleid
• - afvalstoffenbeleid
• - fiscale wetgeving
• Warmte heeft geen logische plek in het verhaal over de BBE. Voor de Bio Based Economy
wordt restwarmte namelijk niet als 'driver' gezien. De huidige Bio Based Economy is nog dermate
klein dat de lokale beschikbaarheid van energie geen factor is om rekening mee te houden.
Andersom vormt de Bio Based Economy op de korte-middellange ook geen interessante
afzetmarkt voor lage-temperatuur restwarme.
• Het bevorderen van restwarmte speelt tegen de achtergrond van deze ambities een relatief kleine
rol. Er zijn weliswaar diverse initiatieven en kleinschalige toepassingen. Maar plannen voor
het verbinden van deze kleinschalige netten, zoals het 'grand design' van het Havenschap
Moerdijk, kunnen op dit moment niet rekenen op financieringsmogelijkheden.
• Investeringen in warmtenetten worden momenteel ook niet aantrekkelijker gemaakt door het
vigerende overheidsbeleid. De SDE-regeling is zodanig ingericht dat er voor het leveren van
restwarmte (op basis van fossiel aardgas) geen subsidie wordt verstrekt. Het gevolg is dat
bedrijven niet investeren in restwarmte maar bijvoorbeeld wel in de aanleg van
aardwarmtebronnen.
• Warmte-atlas?
Ingrijpend vernieuwen in allianties
Op dit abstractieniveau spreken we van ingrijpende innovaties. Het gaat om bedrijfsoverstijgende
activiteiten die leiden tot geheel nieuwe waardeketens. Dit type innovaties kan (indien effectief
genoeg) uiteindelijk optellen tot de grootschalige structurele veranderingen en maatschappelijke
transities zoals hierboven genoemd.
Voor de deelnemers aan de creatieve sessie blijkt juist dit tactische sturingsniveau met name van
belang voor het nastreven van de genoemde ambities. Zie figuur3.30. De volgende discussiepunten
springen er met name uit:
Figuur 3.40: Taktisch sturingsniveau is van belang
• Diverse deelnemers spreken uit dat de onderlinge samenhang van activiteiten in de regio
Zuidwest Nederland momenteel nog niet optimaal is. De vele initiatieven die er zijn versterken
elkaar daardoor niet voldoende. Er wordt gesproken over verticale samenwerking (binnen de
productieketen) en horizontale samenwerking (overheden, bedrijven, kennisinstellingen).
• We spreken ook over het tot stand brengen van een triple-helix structuur ofwel een sterk
innovatie (eco) systeem. Kenmerken van dergelijke systemen zijn:
• ..
• ...
• De discussie over het verbinden van activiteiten roept de vraag op of het wel wenselijk is om in dit
stadium al te gaan bundelen. De veelzijdigheid van projecten en initiatieven is immers ook een
kracht van de regio. Er moet in die zin een balans gevonden worden tussen een bottom-up en top-
down aanpak:
• Kleinschalige initiatieven worden meer zichtbaar en krijgen legitimiteit op basis van een
zichtbare top-down aanpak. Dit is met name van belang voor MKB-ers die nu nog onvoldoende
betrokken zijn, met name op tactisch en strategisch niveau.
• Grootschalige acties krijgen 'body' door
• Het uitbouwen van een innovatie (eco) systeem in de regio Zuid-West Nederland vraagt om een
pragmatische en organische benadering. Door aan te sluiten bij bestaande initiatieven en
voortdurend in te spelen op nieuwe kansen wordt het netwerk van actieve BBE partijen in de regio
steeds uitgebreider en hechter. Dit is met name van belang om het MKB aan te laten sluiten bij
strategische ontwikkelingen die deels al in gang gezet zijn.
• Deze olievlek-werking laat zich niet direct sturen maar vraagt om een geduldige houding en een
oprechte wens om samen met andere belanghebbenden te leren en iets op te bouwen voor de
regio.
• Open innovatie als model. / Bijvoorbeeld facility sharing als concrete uitwerking.
• Relatie met Warmte-atlas???
Optimaliseren en herontwerpen
Innovaties die in het teken staan van optimalisatie en herontwerp vinden doorgaans binnen bedrijven
plaats. Ze zijn relatief eenvoudig in termen van aansturing en besluitvorming maar brengen wel
investeringen en risico's met zich mee. Voor het benutten van restwarmte valt de denken aan een
bedrijf dat investeert in een beter productieproces waarbij restwarmte wordt benut. Voor de Bio Based
Industry kan gedacht worden aan een energiebedrijf dat kiest voor het verstoken van biomassa in
plaats van kolen. // Ook kleine restwarmte projecten hieronder rekenen??
Gedurende de discussie worden relatief weinig zaken besproken die op dit operationele niveau
spelen. De grote uitdagingen liggen kennelijk op tactische en strategische niveaus. De volgende
punten springen nog wel naar voren:
• De regio Zuid-West Nederland kent een grote diversiteit aan bedrijfsactiviteiten op dit operationele
niveau. Zo zijn er diverse bedrijven, waaronder Suikerunie, die projecten hebben lopen waarin de
benutting van restwarmte centraal staat. De kracht van de regio is haar veelzijdigheid in termen
van experimenten maar ook waar het gaat om de betrokken partijen. Zo zijn er MKB-ers actief
maar ook grote (inter)nationale spelers als Shell, COSUN. Er is een kennisinstellingen als Avans
bezig met het vormgeven van een curriculum en diverse lector-schappen. En er is een Green
Chemistry Camous, alwaar o.a. ook TNO een afdeling heeft gevestigd.
• De uitdaging is om de variëteit aan initiatieven te benutten en te verbinden met ontwikkelingen op
tactisch en strategisch niveau (zie hierboven).
• Relatie warmte-atlas? BBE initiatieven zijn nauwelijks verbonden met warmte-initiatieven. Dit
vanwege verschillen in ontwikkelingsfase/prioriteit, schaal, cultuur.
1 Conclusies
* Korte wrap up van resultaten
* Wat kunnen we hiermee?
• BBE-ontwikkelingen en restwarmte-ontwikkelingen liggen weliswaar in elkaars verlengde maar zijn
momenteel nog nauwelijks aan elkaar gekoppeld. Dat wil zeggen: de BBE is dermate klein in
omvang dat warmte-beschikbaarheid geen beperkende factor is. Uitdagingen zijn van een heel
andere aard. Andersom is staat de hoeveelheid restwarmte die beschikbaar is in de regio niet in
verhouding tot de schaal van de huidige Bio Based Economy.
• Wat betreft de BBE zijn de ambities in de regio om Europees een toonaangevende regio te
worden.
• Open innovatie / Coöperatie-model
• Organische benadering
• Innovatie (eco) systeem
• Restwarmtebenutting is een interessante optie voor het verduurzamen van de regio. De
belemmeringen liggen met name op het tactisch/strategische niveau van overheden en/of
intermediaire organisaties.
• SDE-regeling
• Afval- en meststoffen wetgeving?
• ...
• De warmte-atlas ...