Eindhoven University of Technology MASTER De energy-sudden ... · • 6 Vergelijking met...
Transcript of Eindhoven University of Technology MASTER De energy-sudden ... · • 6 Vergelijking met...
Eindhoven University of Technology
MASTER
De "energy-sudden" en "centrifugal-sudden" benadering in kernfysische context
Beerendonk, Leon
Award date:1979
Link to publication
DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.
General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
GROEP THEORETISCHE KERNFYSICA
O.L.V. DR. B.J.VERHAAR.
DE "ENERGY-SUDDEN" & "CENTRIFUGAL-SUDDEN" BENADERING'
IN KERNFYSISCHE CONTEXT. ï980478
Afstudeerverslag van
Begeleid door
Leon Beerendank
Dr. B.J. Verhaar
Ir. W. Thijssen
JANUARI '79
Samenvatting.
Dit verslag behandelt problemen betreffende de verstrooi
ings-theorie in een kernfysische context.
Quanturnmechanisch is een botsingsprobleem te formuleren
als een gekoppeld stelsel radiële differentiaal vergelijkingen.
Voorafgaande aan het hoofdonderwerp van het afstudeeron
derzoek wordt een kleiner onderzoek behandeld, dat ik in samen
werking met Jo Ramaakers heb verricht in het kader van het pro
motie-onderzoek van Tom Schulte. In realistische berekeningen
blijkt gewoonlijk, in tegenspraak met de theorie, in de verstrooi
ings-matrix een a-symmetrie op te treden. Bij werk in de groep is
gebleken, dat overgangen van lage-l naar hoge-l (1~-+1>) soms
zeer onnauwkeurig berekend worden (meerdere orden afwijkingen),
terwijl de omgekeerde overgangen 1>-+1< een verrassende nauw
keurigheid te zien geven. Aan de hand van een gesimplificeerd
model wordt een fysische verklaring gegeven voor het sterker aan
groeien der componenten van de mathematische oplossing bij toe
nemende r naar mate het baanimpulsmomentquantumgetal 1 groter is.
M.b.v. dit sterker aangroeien der hoge-l componenten wordt dan
inzicht verkregen omtrent de grote onnauwkeurigheid in de over
gang van 1( -1> •
Verstrooiingsproblemen vereisen,vanwege het feit dat ter
bepaling van de fysische oplossingen stelsels gekoppelde tweede
orde differentiaalvergelijkingen moeten worden opgelost (gekop
pelde kanalen berekeningen),tijdrovende en ingewikkelde bereke
nings-methoden. Toepassing van twee vaker gebruikte benaderingen
(waarvan één enkel in molekuulfysische zin),reduceert het oplos
sen van bovengenoemde stelsels gekoppelde tweede orde differenti
aalvergelijkingen tot het oplossen van één enkele radiële diffe
rentiaalvergelijking. De benaderingen die men daartoe moet toe
passen houden in dat
- de Hamilton operator van de kern wordt vervangen door een con
stante (adiabatische of "energy-sudden" benadering) en
- de baanimpulsmomentoperator ! 2 wordt vervangen door een con
stante ("centrifugal-sudden" benadering).
Onderzocht is nu in hoeverre de resultaten, verkregen m.b.v. de
centrifugal-sudden + energy-sudden benadering, overeenkomen met
de gekoppelde kanalen resultaten. Het is gebleken dat sterke af
wijkingen optreden, zodat het in feite minder zinvol is om deze
benaderingen op zich in te voeren.
Inhoudsopgave.
I Inleiding.
II Het gekoppelde kanalen formalisme.
.1 Beschouwing omtrent de randvoorwaarden van de ont
wikkelingscoëfficiënten u (r);defenitie van de verc strooiings matrix S.
.2 Symmetrie van de verstrooiings matrix S.
III De adiabatische benadering.
IV
• 1
• 2
• 3
• 4
Een vereenvoudigd model.
Inleiding
Model veronderstellingen.
Beschouwing omtrent de symmetrische waarschijnlijk~'
heictsverdeling rond het ingangskanaal •
Verklaring omtrent het aangroeien der mathemati•
8
1 1
1 3
1 3
16
16
17
18
sche componenten. 20
• 5 De a-symmetrie in de berekende S-matrix. 23
• 6 Vergelijking met realistische berekeningen. 25
V Het vijf-dimensionale harmonische oscillator model. 28
VI. 1 De "centrifugal-sudden"+"energy-sudden" benadering.
.2 De "centrifugal-sudden"+"energy-sudden" benadering
voor het vibrator-model •
• 3 De gereduceerde matrix elementen.
VII De interaktie potentiaal.
VIII De beschrijving van het rekenprogramma.
IX Resultaten.
X Conclusie.
Referenties
32
33
39
41
43
47
55
57
I Inleiding.
Bestudeert men de aangeslagen energieniveaus van
even(Z)-even(N) kernen dan neemt men twee typen laag-gelegen
energie niveaus waar.Een type van deze laag-gelegen energie
niveaus volgt ruww~g geschat de wet ê. :f'I(I+1) ,waarin I het
impulsmoment van de kern (ook spin genoemd) en ~I de energie is
\zie fig.1a).De spinafhankel~kheid in de ligging van deze ener
gie niveaus doet onmiddell~k denken aan een starre rotator.Wij
stellen ons zo'n kern nu voor als een axiaal symmetri-
sche rotator. Een dergel~ke rotator zal de rotatie-energie
&I= I(I+1)h2/2J hebben, waarin J het massatraagheidsmoment van
de rotator voorstelt (zie Lit.1)
In het spectrum van het andere type laag-gelegen energie
toestanden heeft het laagste energie niveau.(grondtoestand)
spin 0. Het eerste aangeslagen energie niveau heeft spin 2.
Het tweede aangeslagen energie niveau is een triplet waarvan
de gemiddelde excitatie-energie ongeveer twee maal de waarde
bedraagt van de excitatie-energie van het eerste aangeslagen
niveau (zie fig. 1b). Het triplet wordt echter niet alt~d
volledig waargenomen (zie Lit.1)
Het bovenstaande suggereert een bepaald type harmonische oscil
lator waarvan de oscillatorquanta, ook wel fononen genoemd, elk
een impulsmoment 2h dragen. De waargenomen niveaus in het
triplet hebben dan betrekking op twee fonon-to9standen; de spins
zijn gekoppeld tot een totale spin gelijk 0 ,2 of 4 .
Figuur 1a Spectrum van Figuur 1b Spectrum van
een rotatie-kern. een vibratie-kern.
Veel spectra vertonen dus voor de laaggelegen energie
niveaus een eenvoudige systematiek, Men denkt dan aan collec
tieve bewegingen van de kern als verklaring van de waargenomen
systematiek in die spectra, Een model dat gebaseerd is ~p
collectieve kernbewegingen wordt een collectief kern-model
genoemd.
In het kader van dit model verstaat men onder kern-rota
ties een oriëntatie-verandering vanhet gedeformeerde kernopper
vlak en onder kern-vibraties trillingen van datzelfde kern
oppervlak t.o.v. een evenwichtsvorm van dat oppervlak, Bezit
een bepaalde kern een protonen aantal (z) of een neutronen aan~
tal (N) in de buurt van een magisch getal, te weten 2,8,20,28,
50,82,etc., dan bezitten deze kernen een sferische vorm.
Deze niet-gedeformeerde kernen, zoals de bij ons onderzoek be
trokken elementen 58Ni en 112
cd vertonen alleen een vibratie-
spectrum.
De beweging van het kernoppervlak van deze elementen kan
men beschrijven m.b.v. de functie R(Q~t),waar R de afstand van
het kernmassa middelpunt tot het kernoppervlak voorstelt met
Q en ~ als richtingsvariabelen, In het algemeen varieert de
vorm van het kernoppervlak en is de afstand R afhankelijk van de
tijd. De collectieve coördinaten worden in het vibrator~model
gedefinieerd aan de hand van de ontwikkeling van R(Q~t) naar
bolfuncties
Àmax À ,. R ( Q~t) =R ( 1 + I. z. o<..\( t) Yx ( Q~) ) •
0 À=o f=-À ~JA r ( 1 )
De vorm en orientatie van het oppervlak worden bepaald door de
coëfficiënten ~À~(t) welke de afwijking aangeven t.o.v. de bol
vorm. Wij beperken ons tot quadrupool-vibraties; dit zijn vibra
ties waarvoor geldt À=2. Indien wij veronderstellen dat de col
lectieve kerncoördinaten klein zijn, heeft het kernoppervlak een
ellipsaidale vorm met drie hoofdassen die in lengte verschillen,
terwijl de oriëntatie van de kern nog willekeurig kan zijn. Bij
quadrupooi-vibraties heeft men dus te maken met 5 vrijheidsgraden.
Het oppervlak van de kern bij quadrupooi-vibraties wordt dan
gegeven door
2
( 2)
De equipotentiaalvlakken van de bij dit systeem behorende inter
aktie potentiaal hebben ruwweg dezelfde vorm als het kernopper
vlak. Er dient te worden opgemerkt dat de hier genoemde model
veronderstellingen later nader worden gepreciseerd.
Indien de interaktie potentiaal sferisch is, treedt er
alleen elastische verstrooiing op. Is de potentiaal niet-sfe
risch, dan treedt er o~k in-elastische verstrooiing op. Er treedt
bij de kern vibratie-aanslag op.
In principe is het mogelijk een tijdafhankelijke beschrij
ving omtrent verstrooingsprocessen door te voeren m.b.v. golf
pakketjes. In de praktijk maakt men meestal gebruik van een tijd
onafhankelijke beschrijving, waarin terminologie gebruikt wordt,
die aan de tijdafhankelijke beschrijving ontleend is.
In de begintoestand bevindt het deeltje zich op grote af
stand van de target-kern, zodat de interaktie tussen het deeltje
en de kern, mits wij de 1/r afhankelijke Coulomb-potentiaal buiten
beschouwing laten, verwaarloosd mag worden. De toestands functie
van het systeem is dan een produkt van de toestandsfuncties van
het deeltje en van de kern. Aan de oplossing van de tijd onaf
hankelijke Schrödinger vergelijking Hf(r9~~)=E~(r9~~) legt men
de randvoorwaarde op, dat deze in het oneindige van de vorm
(Lit.2) ( J)
moet zijn. Hierin is r de relatieve afstand tussen het massamiddel
punt van de kern en het deeltje, Q~ en ~zijn de richtingscoör
dinaten respectievelijk de kerncoördinaten en X. 1 (~) geeft de toe-1.
stand van de kern aan na verstrooiing.?&.(«) zijn eigenfuncties 1.
van de kern Hamiltoniaan H(~,djd~) met energie eigenwaarde~. 1.
en zij vormen als zodanig een volledig stelsel orthonormale
eigenfucties. fL- .,. ( 9!{$) is de verstrooiiqgs amplitude behorende "'~ ;'- L
bij de overgang van kerntoestand i naar i'.
J
De eerste term in uitdrukking (J) representeert de
begintoestand van het systeem.De kern bevindt zich dan in de
grondtoestand~.(~) en het projectiel-deeltje wordt voorgesteld 1
door een vlakke golf.De verstrooide golf wordt voorgesteld door
de uitgaande bolgolf.De afzonderlijke termen in de sommatie
geven de bijdragen t.g.v. de diverse aanslag mogelijkheden van
de kern aan de verstrooide golf weer.Het radiële golfgetal k. 1 1
is het golfgetal in het oneindige en voldoet aan de vergelijking
-2 2 E = h k. I +E. I
""2iii1 1 (energiebehoud). (4)
De verstrooiingsamplitude geeft de intensiteit van de deeltjes
met een bepaalde energie als functie van de richting.De absolute
waarde van de verstrooiingsamplitude in het kwadraat kan op
experimentele wijze bepaald worden en wordt dan de differen
tiële doorsnede genoemd.
De verstrooiing van een projectiel-deeltje aan een
target-kern kunnen wij beschrijven in het massamiddelpunt
systeem.De triviale beweging van het massamiddelpunt laten wij
buiten beschouwing.Passen wij nu een transformatie toe van
massamiddelpunt-coördinaten naar relatieve-coördinaten dan
kunnen wij het bovengenoemde proces beschouwen als de verstrooi
ing van een projectiel-deeltje,met een massa gelijk aan de
gereduceerde massa,aan een vastgeprikte potentiaal.De Hamilton
operator voor het systeem bestaande uit daeltje+kern wordt in het
relatieve coördinaten systeem gegeven door
-2 r + 1 + H(()(,djd~) + V(rQ~o() • ( 5)
2mr 2
Hierin stelt r de relatieve afstand voor tussen het massamid
delpunt van de kern en het deeltje,m is de gereduceerde masa,
1 is de baanimpulsmomentoperator van het deeltje , H(~,djd~)
is de Hamiltonoperator van de kern en V(rQ~~) stelt de inter
aktiepotentiaal voor, welke geacht wordt een eindige dracht te
bezitten.
Ter vereenvoudiging van het gehanteerde model introduce~
ren wij de adiabatische benadering,die ook wel ''energy-sudden"
4
benadering (ES) wordt genoemd. Deze benadering impliceert dat
wij in de klassieke Hamiltoniaan een deel, dat van de gegenerali
seerde impuls p~ afhangt, verwaarlozen. Dit heeft tot gevolg dat
de kerncoördinaát ~ niet meer tijd afhankelijk is (klassieke Hamil
ton vergel ijking Ö<= aHjà(Oo<.). Klassiek geinterpreteerd betekent het bovenstaande dat de ihter
ne kernbewegingen zo traag verlopen t.o.v. de relatieve beweging
van het projectieldeeltje, dat men mag veronderstellen dat
gedurende de botsing de kerncoördinaten een vaste waarde bezit
ten. (Er dient echter te worden opgemerkt dat wij met meerdere
kerncoördinaten werken, zodat wij in feite meerdere gegenerali
seerde impulsen verwaarlozen).
De Hamilton operator is via de interaktie potentiaalterm echter
nog steeds van ~ afhankelijk. Daar p~ kanoniek geconjugeerd is
met ~~is de Ham{lton operator onafhankelijk vanàjé~.
De quanturnmechanisch interpretatie van deze benadering is dat de
energie eigenwaarden van de Hamilton operator van de kern, welke
corresponderen met die niveaus welke gedurende de interaktie
significant gekoppeld zijn, onderling weinig verschillen; we
veronderstellen dat we ~dPh~kunnen vervangen door een constante
(f:,).
Wij kunnen nog een stap verder gaan dan de adiabatische
benadering. Daartoe voeren wij,ter verdere vereenvoudiging van
het model,naast de adiabatische (ES) benadering nog een tweede
benadering in:de z.g. "centrifugal-sudden" (CS) benadering.
Deze houdt in dat wij de operator Ï 2 in de Hamilton operator ver
vangen door een constante ( Ï(Ï+1)h2
).
De Hamilton operator blijft echter via de ~nteraktie potentiaal
term van 9 en ~ afhankelijk.
Klassiek berust deze benadering in essentie op het feit dat de
richtingscoördinaten 9 en ~ van het deeltje slechts zwak ver
anderen t.o.v. de verandering in de relatieve afstand r.
Quanturnmechanisch berust de CS-benadering op de aanname dat ver
vanging van de van 1 afhankelijke centrifugaalpotentiaal
l(l+1)/r2
,door een voor alle 1 gelijke potentiaal Ï(Ï+1)/r2
,
een verwaarloosbare invloed heeft op de resultaten van bereke-
5
ningen.
Opgemerkt dient te worden dat de correspendentie tussen klassie
ke en quanturnmechanische formulering van de twee genoemde be
naderingen nog niet geheel duidelijk is. Dit heeft tot gevolg
dat in de quanturnmechanische formulering alleen criter~a gege
ven kunnen worden in termen van "achteraf vergelijken'', terwijl
klassiek ad hoc-criteria te geven zijn.
Handleiding bij het lezen van het verslag.
Dit verslag beschrijft een deel van het .afstudeeronderzoek
dat ik in samenwerking met Jo Rarnaekers in de groep THEORETISCHE
KERNFYSICA heb verricht. De rest van het onderzoek wordt beschre
ven in het afstudeerverslag van Jo Ramaekers.
In de hoofdstukken I,II, III,V en VII worden een aantal
onderwerpen besproken, die nodig zijn om het verslag goed lees
baar te maken.
In het verslag worden tevens enkele onderwerpen besproken die
ook in het verslag van Jo Ramaekers aan de orde komen. Dit is
geschied om de twee verslagen onafhankelijk van elkaar leesbaar.
te maken.Het eigen werk wordt beschreven in de hoofdstuk~en IV,VI
,VIII,IX en X,waarbij de nadruk duidelijk ligt bij hoofdstuk VI.
In hoofdstuk II beschrijven wij de verstrooiing van een pro
jectiel-deeltje aan een target-kern. Daartoe introduceren wij het
gekoppelde kanalen formalisme. Bij de beschouwing van dit gekop
pelde kanalen formalisme hebben wij gebruik gemaakt van Lit.2.
Vervolgens kunnen wij bovengenoemd formalisme vereenvou
digen door een benadering toe te passen, waardoor het aantal ge
koppelde kanalen gereduceerd wordt. Deze benadering, de ~.g.
adiabatische benadering, wordt besproken in hoofdstuk I!I
(zie Lit.2).
In hoofdstuk IV introduceren wij een gestyleerd model.
Aan de hand van dit model hopen wij enig ipzicht te verkrijgen om
trent de herkomst van de empirisch geconstateerde a-symmetrie
in de verstrooiingsmatrix. De oorzaak van dezè a-symmetrie moet
6
mogelijk gezocht worden in het sterker aangroeien van de compo
nenten van een mathematische basisoplossing naarmate 1 groter
is. Voor dit laatste effect wordt getracht een fysische verkla
ring te geven. Voorts vergelijken wij het gestyleerde model met
een meer realistische berekening.
Met het oog op de verstrooi~ng van een deeltje aan een I
vibrator-kern introduceren wij in hoofdstuk V het vijf-dimensio-
nale harmonische oscillator model. In dit model worden de bewe
gingen van het kernoppervlak beschreven met behulp van de col
lectieve kernco6rdinaten. Voor de be~chouwing.van dit model is
gebruik gemaakt van Lit.l.
In hoofdstuk VI voeren wij, bij de verstrooiing van een
deeltje aan een vibrator-kern, naast de adiabatische benadering
nog een tweede benadering in: de centrifugal-sudden benadering.
Dit heeft tot resultaat dat het itelsel gekoppelde radiäle dif
ferentiaal vergelijkingen overgaat in één volledig ontkoppelde
radiäle differentiaal vergelijking. De interaktie-potentiaal be
schrijven wij m.b.v. het deformatie-voorschrift van Blair. Dit
komt in essentie neer op een radiäle verplaatsing van de sferi
sche potentiaal, afhankelijk van de richting, wat tot gevolg
heeft dat het verstrooiings probleem nog verder vereenvoudigd
wordt. De m.b.v. deze benaderingen verkregen oplossingen worden
geconfronteerd met de gekoppelde kanalen oplossingen.
In een kernfysische context is, voorzover wij weten, nog
nooit nagegaan in hoeverre de centrifugal-sudden benadering toe
pasbaar is.om .dit na te gaan hebben wij een rekenprogramma gecon
strueerd, waarin deze benadering samen met de energy-sudden be
nadering wordt toegepast. De structuur van dit programma wordt
in hoofdstuk VIII nader uit een gezet.
In hoofdstuk IX beschouwen wij de resultaten, welke ver
kregen zijn m.b.v. de centrifugal-sudden + energy-sudden benade
ring. Deze resultaten hebben betrekking op zowel de verstrooi
ingsfuncties als de differentiäle werkzame doorsneden. Van deze
resultaten worden verschillende aspecten nader belicht.
Vervolgens worden in het laatste hoofdstuk (X) enige con
clusies geformuleerd omtrent de resultaten van het gestyleerde
model en de centrifugal-sudden + energy-sudden benadering.
7
II Het gekoppelde kanalen formalisme.
Wij beschouwen de verstrooiing van een spinloos ongeladen
deeltje aan een target-kern.Voor een verdere beschouwing hier
is het niet van belang of de kern een vibratie- dan wel een
rotatie-spectrum of een combinatie van beide spectra bezit.
Wij laten de beweging van het massamiddelpunt buiten beschouwing
en werken zoals vermeld in hoofdstuk I in het relatieve coör-
dinaten-systeem.
In de gekoppelde kanalen methode wordt de bij het boven
genoemde systeem behorende Schrödingervergelijking getransfor
meerd naar een stelsel gekoppelde radiële differentiaal verge
lijkingen.Daartoe definiëren wij eerst een volledig orthonormaal
stelsel functies,die afhangen van de bolhoeken en de interne
kern-coördinaten.Iedere functie van dit stelsel,bepaald door
de bijbehorende quanturn getallen,beschrijft een bepaalde toestand
van het systeem.In de kontext van het gekoppelde kanalen
formalisme is een kanaal een specificatie van zo'n mogelijke
toestand van het deeltje+kern systeem,afgezien van de radiële
beweging.Deze toestand duiden wij aan met c,welke staat voor
alle betreffende quanturn getallen.De bijbehQrende golffunctie
~ (Q~~) noemen wij kanaalfunctie.Het kanaal heeft dus betrek-c
king op zowel de interne kern-toestand als ook op de relatieve
(e,f)-beweging.De coëfficiënten in de ontwikkeling van de
totale golffunctie naar het stelsel kanaalfuncties zijn dan nog
afhankelijk van de relatieve afstand r.Voor deze r-afhankelijke
coëfficiënten kan men een stelsel gekoppelde differentiaal
vergelijkingen opstellen.Daartoe vermenigvuldigt men de Schrö
dinger vergelijking links met de complex toegevoegde van een
kanaalfunctie,en moet men over alle variabelen behalve r
integreren.
Genoemde methode zullen wij nader toelichten aan de hand
van de Schrödinger vergelijking voor het reeds eerder genoemde
systeem bestaande uit spinloos ongeladen projectiel-deeltje +
target-kern.Verondersteld wordt dat het projectiel-deeltje
geen interne dynamica bezit.
8
De op dit systeem van toepassing zijnde Schr5dinger vergelijking
door
( 1 ) L ~~ (.i t r) + r· + H(al! à/c)~) + Vèr0,0'o<} ftre~~).EV(.YÇ}~o() . l lrr'l r c)r-1 . ~Mrt Jj
wordt gegeven
Hierin is de Laplace operator van het deeltje in een radieël en
een hoekafhankelijk gedeelte gesplitst,met l als de baanimpuls
moment operator van het deeltje.
De ontwikkeling van de toestandsfunctie naar het stelsel
kanaalfuncties kan geschreven worden als
( 2)
Wij splitsen in de ontwikkelings coëfficiënt een factor 1/r af,
om in het stelsel gekoppelde differentiaal vergelijkingen de
eerste afgeleide te vermijden.Links vermenigvuldigen met e~n com
plex toegevoegde kanaalfunctie èn 1ntegreren do-et de Schrödinger
vergelijking overgaan in
LrffsmGdQdfda. t1e?~L.\i1 i + I 1
+ Hlcc,d/û")-f. +Vl!'e,!iD<)l 'f't-tepoO u(.~- o . ( J) C. } [ lWI êrrl .tl'l'lr2. ~
,waarin d~ afhangt van de wijze waarop ~ geintroduceerd wordt
(zie Li t • J ) •
Wij nemen aan dat de interaktiepotentiaal een eindige
dracht bezit. Voor r groter dan een zekere waarde Rm kan de
interaktiepotentiaal term dan worden verwaarloosd.In het buiten
gebied treedt volledige ontkoppeling van de differentiaalverge
lijkingen op als de golffuncties ~(rei~) gemeenschappelijke
eigenfuncties zijn van de baanimpulsmoment operator i 2 en de
Hamilton operator H(~,à/o~) van de kern.Het totale impulsmoment ---van het systeem wordt gegeven door J=l+I .Schrijven wij de kanaal
functie Y~(e~~) nu ook nog als eigen functies van de operatoren
r~ en JÀ ,hetgeen mogelijk is omdat deze operatoren cammuteren
met de Hamilton operator,dan treedt in het binnengebied ook
gedeeltelijke ontkoppeling op.De grootte van het totale impuls
moment en zijn projectie op de z-as zijn bewegingsconstanten.
Vervangen wij in de Hamilton operator r door -r dan
constateren wij dat dit geen invloed heeft op genoemde operator.
De pariteits operator ~ commut~ert dus met de Hamilton operator.
De pariteit n van het totale systeem is dus een behouden
grootheid. De pariteit van de kern geven wij aan met lTt ; de pari-
9
teit van het projectiel-deeltje wordt bepaald door zijn baant
impulsmoment:Tip:(-) .Da paritiet van het totale systeem is
bepaald door : Tf= Trl.Trp De sferische harmonischen Yt (0~) zijn eigenfuncties van
'L "'L de baanimpulsmoment operator !i.De eigen functies van de kern
geven wij aan met xf111I (o(.) (energie eigenwaarden ~ ) •
Op groepen-theoretische gronden kan men de directe
productruimte reduceren tot een deelruimte met zekere J en ba
sis M.De kanaal-functies ~~(ef~) kunnen dan ontwikkeld worden
in termen van producten van de afzonderlijke golffuncties
Y,t""l(f~p{) en X/Il1.t (c().
De kanaalfunctie wordt dan gegevert door
~~(GJboe) =L ( Lc.'M' Ie- t1r IJ 11) ~te.. j, .. a (@~) 1/, .Je<) ( '+) m ).(, .tl.lc, Ale,. C. "t..'"J'c, I'VJ:c,"It.
Hierin zijn (.!~mLc, I c, H1c..l JM) de z.g. Clebsch-Gordan coëfficiënten.
De complex toegevoegde kanaalfunctie wordt gegeven door
" \ Lc:4* 11.* lf't,ce,iot)=;; H (l~ ,.,lc1l, t1xt:l J11)L-~) J~r-JJ:Gf) Nrt!H~cX.~ • ( s) ~"· Ie:
Substitutie van de uitdrukkingen (4) en (5) in vergelijking (J)
levert
( 6)
,waarin het interaktiepotentiaal matrix element gegeven wordt
door
(7)
Het (golfgetal)1
wordt bepaald via de relatie ~=2m(E-t~)/fii. Aan de hand van rotatie-symmetrie eigenschappen van het systeem
kunnen wij aantonen dat de potentiaal matrix symmetrisch is
(zie Lit.2 ).Voor een bepaalde waarde vanJen de daarbij beho
rende waarde vaniT kan het stelsel gekoppelde differentiaal
vergel ijkingen worden opgelost. Daar ;rt en Jz bewegingsconstan
ten zijn_,zullen \,,I"en ll!,Ie:de bij de quanturngetallen J en1T
behorende waarden doorlopen.
10
11.1 Beschouwing omtrent de randvoorwaarden van de ontwikkelings
coëfficiënten uc(r) defenitie van de verstrooiinga matrix s.
De oplossingen van het gekoppelde stelsel differentiaal
vergelijkingen moeten voldoen aan de eis dat deze oplossingen
regulier dienen te zijn in de oorsprong (u (O)=O),daar anders de c
toestandsfunctie ~(ref~) oneindig wordt in de oorsprong.
In vergelijking (9) bewerkstelligen de niet-diagonaal
elementen van de interaktiepotentiaal een koppeling tussen de
differentiaalvergelijkingen.Zoals wij reeds eerder opmerkten,
mag voor r)R de interaktiepotentiaal worden verwaarloosd m mits,zoals wij aannamen,men werkt met een ongeladen projectiel-
deeltje,daar anders de 1/r-afhankelijke Coulomb potentiaal in
de berekeningen moet worden meegenomen.De vergelijkingen zijn dan
ontkoppeld.Fysisch gezien wil dit zeggen dat op grote onderlin
ge afstand deeltje en kern elkaar niet beinvloeden,zodat deel•
tje- en kern-toestanden niet veranderen.Het systeem als geheel
verandert dan niet van kanaal.Naarmate de onderlinge afstand
tussen kern en deeltje geringer wordt neemt de kans toe dat het
systeem van kanaal verandert.
Klassiek passeert een deeltje,bij gegeven energie bij
groter wordend baanimpulsmoment,de kern op steeds grotere
afstand en zal vanaf zeker impulsmoment de potentiaal niet
meer voelen.
Quanturnmechanisch zorgt de centrifugaal barriere dat
voor grotere !-waarden de potentiaal steeds meer afgeschermd
wordt,zodat voor 1)1 de oplossing niet meer significant ma x heinvloed wordt door de kernpotentiaal.Aan de hand hiervan
kunnen wij dus het aantal mogelijke 1-waarden beperken.
Het aantal kernniveaus dat wij in ons model meenemen
is beperkt door het feit dat de excitatie stapsgewijs moet
geschieden.Wij beperken ons nu tot die niveaus die vanuit de
grondtoestand via een beperkt aantal stappen bereikt kunnen
worden (zie Lit.2 ).
Uit het bovenstaande en het feit dat het impulsmoment behouden
blijft kunnen wij concluderen dat voor een inkomende golf in een
1 1
bepaald kanaal slechts een beperkt aantal kanalen significant
gekoppeld is.Tevens wordt het aantal gekoppelde stelsels beperkt
door dat 1(1 • ma x
Voor r)Rm gaat vergelijking (6) over in de differentiaal
vergelijking van Bessel.Twee on-afhartkelijke oplossingen van deze
differentiaal vergelijking zijn de sferische bankelfuncties
k rh±1
(k r),waarin h-1+(k r) de bankelfuncties voorstellen van de
c t. c e c eerste(+) respectievelijk van de tweede soort (-).Met het oog
op het asymptotisch gedrag (-)
van deze functies voor grote r
h! tltc,r) .-- 1 e-:x.p[- i(, k.cr- (n] c, r -..o t;? z.
~~ tkcrl ,._ ..L u-r[ ;<.~ -(I)J "t- r-ef.) kc..'" a.
(R)
,dat gelijk is aan het gedrag voor respectievelijk in- en uit
lopende golven op de factor 1/k r na,geven wij het product van c
k r en deze functies aan met 1 1 (k r) respectievelijk 01
(k r). c c c c c Deze functies worden dan de in- respectievelijk uit-lopende golf
genoemd.
De vorm die men aan de oplossingen van vergelijking (6)
voor r~Rm oplagt,wordt gagaven door
uc,(r)=Óc'c1lc•(kC"r)-~kc/ké1
sc'colc'(kér) (9) , waarin 1 1 (k r) een inlopende golf in kanaal c en 0 1 ,(k r)
c c c C" een uit-gaande golf in kanaal c' representeert.
De coëfficiënten S 1 bepalen de kans dat het systeem van c c
kanaal c,direct of indirect,overgaat naar kanaal c'.Deze coëf-
ficiënten vormen samen de ·(complexe) yerstrooi.i:ftgsmatrix S.
M~thernrrtisch oplossen vnn het stelsel gekoppelde differentiaal
vergelijkingen (6) levert, m.b.v. de randvoorwaarde in de oor
sprong, een basis van N (=dimensie van het stelsel) lineair
onafhankelijke opl6ssingen.Een oplossing uit deze basis wordt
een mathematische basisoplossing genoemd.Deze N mathematische
basisoplossingen moeten op een zodanige manier lineair gecom
bineerd worden,dat aan de fysische randvoorwaarde (9) voldaan
is (Lit.4). Een lineaire combinatie van mathematische basisop
lossingen,die aan die randvoorwaarde voldoet,wordt aangeduid
als een fysische oplossing.
Wij merken op,dat wij in het voorgaande hebben veronder
steld,dat wij alleen open kanalen bekijken (projectiel en excita
tie energieën van dusdanige grootte dat golfgetal k positief). c
1 2
II.2 Symmetrie van de verstooiings matrix S.
In deze paragraaf zullen wij aantonen dat de verstrooi
ings matrix symmetrisch is.Daartoe nemen wij twee willekeurige
lineair onafhankelijke oplossingen~~· (r) respectievelijk ~c1 (r) van de gekoppelde kanalen vergelijking (6).De ~omponèntän van
deze oplossingen kunnen wij schrijven ais uc~(r) respectievelijk c u 0 ,(r). Alle componenten zijn identiek nul in de oorsprong.
c De twee bovengenoemde componenten moeten voldoen aan
2 ei ' ( ) c ( . 2 ei ( ) ' . ( ) c51 d 2u 1 ( r ) =L.. V 1 r u ~ ~ ) ; a..~ 2u 1 r ="- V 1 r u
dr c c c c c dr c c c c c
(Voor dit bewijs is het gehele diagonale gedeelte van vergelij
king (6) in V 1 gestopt.) c c
Beschouw de gegeneraliseerde Wronskiaan;hierin kan ~ wille-
keurig worden gekozen~
LW (u c11 ( r ) , u c~ ( r) )I = J ~r [. u 01
1 ( r ) V 1 ( r ) u 01 ( r ) - [ U0 ~ ( r ) V , ( r ) u 01
{ r ) e• c c .,. c: c.. c c c c c.'c." c c c• c• ·
'1 0 Past men hernummering op de tweede term achter het integraal-
teken toe dan gaat deze term over in ~u01(r)V 1 (r)u0~(r) cc c cc c en daar V 1 (r)=V 1 (r) is de gegeneraliseerde Wronskiaan gelijk c c cc nul.Buiten het interaktie gebied (V 1 (r)=O voor c/c 1 ) geldt
c c zowel voor u 0 ~(r) als voor u0~(r) randvoorwaarde (9).
c c Maken wij hiervan gebruik in de gegeneraliseerde Wronskiaan,
in combinatie met de Wronski-relatie W(I1 !k 1 r),o1 1 (k 1 r))=2ik 1 , c c c c c
dan levert deze de symmetrie relatie voor de S-matrixelementen.
M.b.v. de verstrooiings matrixelementen kan men de
verstrooiings amplitude bepalen.Daartoe vergelijkt men de asymp
totische vorm van de toestandsfunctie met de vorm van de toestands
functie waarin wij de vlakke golf ontwikkelen naar de in- en uit
lopende bolgolven r 1 1 (k 1 r) en01 1 (k 1 r).Voor een gedetailleerde c c c c behandeling van het bovenstaande verwijzen wij naar Lit.5.
III De adiabatische benadering.
In het voorgaande is aangetoond dat de verstooiings matrix
symmetrisch moet zijn.Empirisch is echter gebleken dat dit niet
13
het geval is.Deze a-symmetrie kwam voor het e~rst aan het
licht in de verstrooiings matrix,behorende bij de verstrooiing
van een projectiel aan een starre rotator,die bepaald werd aan
de hand van de adiabatische vergelijkingen.Bij controle van de
verstrooiings matrix,behorend bij het zelfde systeem maar be
paald aan de hand van de gekoppelde kanalen vergelijkingen,
bleek deze a-symmetrie ook op te treden.Het is nu zlnvol de
adiabatische benadering te behandelen,daar het simpele model
dat wij naderhand introduceren ter beschouwing van die a-sym
metrie ,nauw aansluit bij deze benadering.
Deze benadering betekent in essentie dat wij de enerie
niveau verschillen tussen de diverse kern toestanden verwaar
lozen.Klassiek stelt men zich dit in het algemeen zo voor,dat
de collectieve kern bewegingen zo traag verlopen t,o.v. de
relatieve beweging van het projectiel,dat aangenomen mag worden
dat gedurende de interaktie de kerncoördinaten ~ een vaste
waarde bezitten.Het probleem is dus teruggebracht tot de ver
strooiing van een deeltje aan een potentiaal waarin de kern
coördinaten niet meer als onafhankelijke variabelen voorkomen
maar alleen nog als parameters.Hierdoor kan men de Schrödinger
vergelijking oplossen voor elke oriijntatie van de kern afzonder
lijk.In het rotatie-model leidt dit tot aanzienlijke vereenvou
digingen.
Op dezlfde wijze als in het gekoppelde kanalen formalisme
kan ook hier een gekoppelde kanalen vergelijking worden opge
steld;echter met dit verschil dat de kanaalfuncties nu alleen
nog een functie zijn van de bolcoördinaten (e~) (men werkt in
lichaamsvast assenstelsel).De z'-as valt dan samen met de
symmetrie-as van de kern.Men kan aantonen dat de z'-component van
de impulsmoment operator ? 2 ,wegens axiale symmetrie,een
behouden grootheid is.De coördinaten~ geven de oriëntatie aan
van het x' ,y' ,z'-assenstelsel t.o.v. het relatieve coördinaten
systeem.
Daar de Hamilton operator van de kern vervangen is door
een constante (e),kunnen wij de toestandsfunctie voor het totale
systeem schrijven als
14
\f(r0' (e~d.),y!• (9,1iot))=~ uC/(r)i~ Y.te,~Á (0' (efrl.),p• (e,0o<)) r (.,
( 10)
Het kanaal c duidt hier een (1 ,m1 ) combinatie aar1.Vanaf dit c c punt verloopt de aanpak ter bepaling van de radi~le golffunc-
ties analoog aan die bij het gekoppelde kanalen formalisme.
Vervang in vergelijking (J) de Hamilton operator van de
kern H (ex', ojdOC.) door E, en substitueer de toestandsfunctie ( 10)
\.f( r0 ',? •I<) in deze vergel ijking. Vermenigvuldigen wij nu links met
(-i)~Yk~(8'~') dan zal,na integreren over (e'~') op dezelfde
wijze als bij het gekoppelde kanalen probleem,een stelsel gekop
pelde tweede orde differentiaal vergelijkingen ontstaan voor
elke (1 ,m1
) combinatie.Dit stelsel gekoppelde differentiaal c c
vergelijkingen wordt dan gegeven door
2. - 2. r d T"l 1 (1 1 +1)+k )u ,(r;OC)= c c c c dr1 r2.
,waarin k1 =2m(E-t)/n 1 ~
V 1 (r;OC)u (r;o<) c c • c ( 1 1 )
Na het oplossen van het stelsel vergelijkingen in het lichaams-
vast assenstelsel kan men m.b.v. een transformatie tussen het
lichaamsvast- en relatief coördinaten stelsel het verstrooiings
probleem voor iedere kern oriëntatie afzonderlijk oplossen.
1 5
IV Een vereenvoudigd model •
• 1 Inleiding.
In realistische berekeningen vindt men, indien men spin~
loze ongeladen projectiel-deeltjes verstrooit aan een target
kern, een a-symmetrie in de verstrooiingsmatrix.Tom Schulte
heeft nu,voor het geval men gebruik maak~ van proj~ctieldeeltjes
met zekere spin,een kleine spin-baankoppelings term geintro-
duceerd.Voor grote 1-waarden werden effecten waargenomen die
men hier normaal gesproken niet zou verwachten.Er traden n.l.
enorme verschillen op tussen de verstrooiingsmatrix elementen
bepaald voor j=l+s en j=l-s.Deze enorme verschillen kwamen
echter alleen voor tussen de matrixelementen die behoorden bij
de overgang van een kanaal met lage-l naar een kanaal met
hoge-l.Hieruit kon geconcludeerd worden,dat de helft van de
verstrooiingsmatrix elementen nauwkeurig bepaald werd.
De verklaring van de aldus aan het licht getreden
a-symmetrie in de verstrooiingsmatrix is mogelijk te zoeken in
het feit dat de componenten van een mathematische basisoplos
sing sterker aangroeien bij toenemende r naarmate 1 groter is.
Wij merken op dat een mathematische basisoplossing verkregen
wordt door aan de afzonderlijke componenten van deze mathema
tische basisoplossing zekere voorwaarden op te leggen.
Deze voorwaarden impliceren dat in een kleine omgeving van de
oorsprong,in alle kanalen behalve één (het aanzetkanaal),de
radiële oplossingen en hun afgeleiden gelijk nul moeten zijn•
Een model is nu opgezet met de bedoeling enig fysisch
inzicht te verschaffen in de herkomst van empirisch geconsta
teerde feiten,zoals het sterker aangroeien der radiële golf-
functies naarmate 1 groter is (zie tabel IV.1) en de
a-symmetrie in de verstrooiingsmatrix in zowel de adiabatische
benadering als in de gekoppelde kanalen methode.
Het model beschrijft een systeem bestaande uit drie
kanalen en wij voeren een gestyleerde interaktiepotentiaal in.
Wij beschouwen nu die fysische oplossing waarbij een invallende
golf optreedt in het middelste kanaal.De koppeling tussen de
1 6
kanalen geeft dan aanleiding tot amplitudes in de twee naburige
kanalen.Beschouwing van de uitlopende golven in deze kanalen
toont,dat de gegenereerde amplitudes op de plaats van koppeling
ruwweg symmetrisch verdeeld zijn t.o.v. het ingangskanaal.Door
in de buitenste kanalen golven met een zodanige amplitude
te laten invallen dat de mathematische basisoplossing voor het
middelste kanaal gecreëerd wordt,kunnen wij het ste~·ker aan
groeien der radiële golffuncties bij toenemende r naarmate 1
groter is fysisch verklaren.
Uit de wijze waarop een fysische oplossing aan de hand
van mathematische basisoplossingen gecreëerd wordt,kunnen wij
enig inzicht verkrijgen omtrent het waargenomen a-symmetrisch
gedrag der verstrooiingsmatrix elementen •
• 2 Modelveronderstellingen.
Nemen wij nu dat drie-kanaals model nader onder de
loupe.Daarbij veronderstellen wij dat de kanalen slechts onder
scheiden worden naar het baanimpulemomentquantumgetal l.Het
kanaal met de grootste,middelste respectievelijk kleinste
1-waarde duiden wij aan met c+1,c respectievelijk c-1.Voorts
zijn alleen naburige kanalen zwak gekoppeld en verwaarlozen
wij diagonale koppeling.Wij nemen de interaktiepotentiaal van
een dusdanige vorm,dat alleen ter plaatse R (kernoppervlak) 0
koppeling kan optreden
=DÓ(r-R ) 0
,waarin Al het verschil is tussen twee naburige kanalen en
D een constante.
Wij merken op dat R zodanig gekozen is dat tenminste 0
voor kanaal c+1 R 0
binnen het klassiek verboden gebied ligt
en dat de aansluitplaats R zodanig gekozen is, dat dit punt m
voor alle kanalen buiten het klassiek verboden gebied ligt.
Het bij dit model behorende stelsel bestaat uit drie
gekoppelde radiële differentiaal vergelijkingen en wordt ge
geven door
17
-1 ,(1 ,+1) c c ( 1 )
Voor r~R zijtl de brontermen in het rechterlid van vergelijking 0
(1) gelijk nul en gaat deze vergelijking over in de differentiaal
vergelijking van Bessel.Twee lineair onafhankelijke oplossingen
van deze differentiaal vergelijking zijn krj1
(kr) en krn (kr). (... le.•
Hierin stellen j 1 _, (kr) en n1
(kr) de respectievelijke ~· ~·
reguliere sferische Bessel- en ~rreguliere sferische Neumann-
functie voor.Twee eveneens onafhankelijke oplossingen van deze
differentiaal vergelijking zijn krh1( +) (kr) en k.rh
1(-) (kr). In
() r: (;( deze oplossingen stelt h
1: (kr) respectievelijk h4~)(kr) de
sferische hankelfunctie van de eerste respectievelijk tweede
soort voor (zie II.8) •
• J Beschouwing omtrent de symmetrische.waarschijnlijkheidsverdeling
rond het ingangskanaal.
Beschouwen wij de situatie dat in kanaal c een inlopende
golf met eenheidsamplitude optreedt (zie fig. 1).Ter plaatse
C+1 -- - -,_,__. - I I
I I I
~----· ·--,-, , ..... c I I
I I I ,_, ==t: I ,---, ·--k 0 R
c-1
0 m
Figuur 1 Invallende
golf in kanaal c.
R lekt dan waarschijnlijkheid naar 0
kanaal c+1 en c-1.In kanaal c re-
reflecteert de invallende golf( 1 )
aan de oorsprong met als resultaat
dat voor r(R de amplitudes van de 0
in- en uit-lopende golf gelijk doch
tegengesteld zijn.Voor r>R treedt m
in dit kanaal naast de in- dus ook
nog een uit-lopende golf op.In de
kanalen c+1 ~n c-1 lopen de golven
van R weg.De naar links lopende 0
golven reflecteren aan de oorsprong
,zodat ook in deze kanalen voor r(R 0
(l)Onder invallende golf verstaan wij hier de voortzetting van de
oplossing van de ontkoppelde vergelijking,welke in het oneindige
wordt gegeven door een e-macht en waarbij rekening is gehouden
met de centrifugaalpotentiaal.
18
in- en uit-lopende golven optreden,waarvan de amplitudes gelijk
doch tegengesteld zijn.Voor r)R treden in laatst genoemde kam
nalen alleen uit-lopende golven op.Wij constateren dat in het
algemeen voor r<R de radiële golffunctie in ieder kanaal een 0
waarde ongelijk nul heeft.De algemene oplossing in kanaal c 1
t.g.v. een inlopende golf in kanaal c wordt voor r(R respeco
tievelijk r)R gegeven door 0
ulle, (r) = kr a 11
c" j 1 (kr) e: e•
en (2) ~·
(J)
,waarin c' de waarden c+1,c en c-1 aan kan nemen.
M.b.v. de continuiteitseis voor de functiewaarden en het aan
passen der afgeleiden ter plaatse R kunnen wij, er mee reke-o
ning houdend dat alleen naburige kanalen direct gekoppeld zijn,
de coefficiënten a 11
t en b11~ bepalen.Substitutie van deze coëf-e,' ~
ficiënten levert alle componenten van deze fysische oplossing.
Voor r~R worden de radiële golffuncties in de kanalen c+1 en 0
c-1 gegeven door
(4)
Hierin stelt r> het maximum van r,R0
en r< het minimum van
r,R voor. 0
Wij nemen nu de uitlopende golven ter plaatse R+ (R+)R 0 0 0
en in de buurt van R ) nader onder de loupe.Daartoe maken wij 0
gebruik van de asymptotische benaderingen voor Bessel- en
Neumann-functies voor kleine waarden van kR 0
j 1 ( kH o ) = ( kR o ) 1 en n 1 (kR0
)= (21-1)1!
(kR )1-1
(5)
(21+1)!! 0
Substitutie van genoemde asymptotische benaderingen in
uitdrukking (4) levert als resultaat, dat de gegenereerde
amplitudes in de kanalen c+l en c-1 ruwweg symmetrisch verdeeld
zijn t.o.v. het ingangskanaal.Wij zullen zien dat de mathemati
sche basisoplossingen daarentegen wel een sterke a-symmetrie
kunnen vertonen.
19
.4 Verklaring omtrent het aangroeien der mathematische componenten.
Deze beschouwing is gericht op de verklaring van het
sterker aangroeien der mathematische componenten bij toenetnen
de r naarmate 1 groter is.
De beschouwde fysische oplossing bezit,voor r-waarden
kleiner dan die waarbij de interaktie plaats vindt,in elk ka
naal een component waarvan de amplitude afneemt naarmate r
afneemt.
Beschouwen wij daarentegen het geval dat kanaal c op
treedt als aanzetkanaal.Dit impliceert dat alleen in kanaal c
in het gebied r(R een radiële golf optreedt met amplitude 0
ongelijk nul.Vergelijking (1) toont dan dat de brontermen in het
rechterlid de radiële golffuncties in de kanalen c+1 en c-1
ter plaatse R een sprong in hun afgeleide bezorgen.De compo-o
nenten van ueze mathematische basisoplossing voor r<R 0
respectievelijk r)R worden gegeven door 0
ü11
e. ( r) =2Ó1 1
kr jl (kr) c:: e:' e, ~
en
Hierin kan c' de waarden c+1,c en c-1 aannemen.
(6)
(7)
M.b.v. de continuiteitseis voor de functiewaarden en het aan-
passen der afgeleiden ter plaatse R bepalen wij de coëffio
... t -le,. b-le. c~en en a
1 en
1 • e: e,•
Voor r~R worden de componenten c+1 en c-1 van deze mathernaa
tische basisoplossing gegeven door
(8)
Gelet op het bovenstaande kunnen wij de mathematische
basisoplossing,waarbij kanaal c als aanzetkanaal optreedt,con
strueren aan de hand van de fysische oplossing bij P-en invallen
de golf in kanaal c.Daartoe sturen wij in de kanalen c+1 en c-1
inlopende golven met zodanige amplitudes, dat deze de
20
componenten van de fysische oplossing voor r<R compenseren. 0
De betreffende componenten staan vermeld in uitdrukking {4). Om deze componenten te compenseren dienen wij dus vanuit het
oneindige,in de kanalen c+1 en c-1,golven te laten invallen
met amplitudes
-2D(kR ) 2 jl (kR )h1( +) ·(kR ) •
o ~ o e:t1 o (9)
Deze golven
king van Bessel.
voldoen aan de homogene differentiaal vergelij-
Vergelijken wij nu de componenten van de fysische oplos-
sing met daarop gesuperponeerd de inlopende golven, die nodig
zijn ter compensatie van de componenten c+1 en c-1 van de
fysische oplossing voor r(R ,met de componenten van 0
de mathematische basisoplossing~ (8). Dan tilijkt·dat de ·c+1
respectievelijk de c-l component van de gesuperponeerde fysische
en de mathematische basisoplossing gelijk zijn.
Wij merken op dat in geval van een invallende golf in
kanaal c+1 of c-1 koppeling optreedt naar het naburige•kanaal
c .De amplitude ter plaatse R in de kanalen c+1 en c-1 t.g.v. 0
een invallende golf in kanaal c,is slechts een fractie van de
amplitude in kanaal c ter plaatse R .Wij laten daarom de koppe-o
ling naar kanaal c,afkomstig van een invallende golf in kanaal
c+1 respectievelijk c-1 ter compensatie van de amplitudes in
het gebied r<R in de desbetreffende kanalen,bij de bepaling 0 .
van uitdrukking (9) b~iten beschouwing.
Wij constateren dat de invall..ende,·golven in de kanalen
c+1 en c-1 centrifugaal potentiaal barrieres dienen te pas~:;eren
die niet van gelijke grootte zijn.De potentiaalharriers neemt
toe voor toenemende. l.Voor kanaal c+1 ligt R het diepst in 0
klassiek verboden gebied.Dit impliceert dat component c+1
van de mathematische basisoplossing het sterkst zal toenemen
bij toenemende r.
De koppeling heeft het dus mogelijk gemaakt~dat de
centrifugaal potentiaalbarrieres behorende bij de kanalen c+1
en c-1 via een achterdeurtje omzeild kunnen worden.Dit bete
kent dat de amplitudes van de invallende golven terplaatse R , m
21
om de amplitudes voor r ~R0 te compenseren, groter zullen
zijn naarmate 1 groter is.Dit heeft tot gevolg dat de mathema
tische basisoplossing ter plaatse R een a-symmetrlsehe verde-m
ling vertoont, hetgeen duidelijk blijkt uit een nadere beschou-
wing van de componenten van de mathematische basisoplossing
ter plaatse H • De componenten ~11'(R ) en ü11
e (R ) worden gegeven m ,. m <. m
door
~11L(R )=-2D(kR ) 2j
1 (kR )h
1(+)(kR )J
1 (kR)
> m o c, o > o > m en
~ 11
(, ( R ) =- 2 D ( kR ) 2
j l ( kH ) h ~: ) ( kR ) j l ( kR ) ( m o ~ o ~ o < m
( 1 0)
,waarin wij 1 1 respectievelijk 1 1 vervangen hebben door c+ c-
l> en l(.Daar voor kR >>1 geldt dat j 1 (kR )~jl (kR ) (zie 18) m > m < m
wordt de verhouding ter plaatse R tussen de componenten uit . m uitdrukking (10) gegeven door
h ( +) ( kR ) 1:> 0 ( 11 )
h ( +) (kR ) 1< 0
Maken wij gebruik van de benaderingen voor Bessel- en Neumann
functies (kR«1) dan wordt bovenstaande verhouding bij benadeo
ring bepaald door de verhouding der desbetreffende Neumann-
functies
( 1 2)
Wij constateren dat deze verhouding sterk afhankelijk is van
het verschil (Al) tussen 1, en 1< en kR • Naarmate A 1 toeneemt, 0
zal dus ook de a-symmetrie in de mathematische oplossing ter
plaatse R toenemen. m
Kort samengevat kunnen wij dus zeggen dat~in geval kanaal
c als aanzetkanaal fungeert (mathematische basisoplossing),
22
COlliponent c + 1 sterker zal aangroeien dan component c-1.
·2 De a-symmetrie in de berekende S-matrix.
In deze paragraaf geven wij een beschouwing omtrent het
verschil in cijferverlies in de verschillende componenten bij
het superponeren van mathematische basisoplossingen tot ver
schillende fysische oplossingen.
Naar analogie met de geschetste methoden in paragraaf
2 en J,ter bepaling van de fysische respectievelijk mathema
tische oplossing t.g.v. een inlopende golf in kanaal c res
pectievelijk kanaal c fungeert als aanzetkanaal, kunnen wij ook
de fysische en mathematische oplossingen bepalen voor de
kanalen c+1 en c-1.Deze oplossingen worden hier echter niet
expliciet vermeld.
Wij beschouwen nu een fysische oplossing als een
superpositie van mathematische basisoplossingen
1 1 1 :!:! c+1(r) ' c+1- c'( ) =L a 1 :!:! r ( 1 J)
C I C I
1 ,waarin:!:! c+ 1 (r) de fysische oplossing is van het stelsel
differentiaalvergelijkingen (1), waarbij in kanaal c+1 een in
lopende golf optreedt.De mathematische basisoplossing ,in ge
val1kanaal c 1 als aanzetkanaal fungeert,wordt gegeven door
Ü c1
(r).Wij nemen nu component c-1 van bovengenoemde fysische
oplossing (1J) ter plaatse R en substitueren daarin de bij-m
behorende componenten van de mathematische basisoplossing.
Dit heeft tot resultaat
V:1 llWl'f'.'l' hl' I t'oi t daL wij in ons model slechts koppeling mee-
nemen tussen naburige kanalen, ontbreekt
uitdrukking (14) de term met coëfficiënt
in1 laatst - C+1 al •
c-1
genoemde
2J
Op identieke wijze vinden wij
Vervolgens substitueren wij in de uitdrukkingen (14) en (15) de
voor de fysische en mathematische oplossingen bepaalde
coëfficiënten.De factoren die na substitutie in beide uitdruk
kingen hetzelfde zijn laten wij buiten beschouwing.De nader te
beschouwen componenten van de fysische oplossingen zijn dan
van de vorm
,waarin lc+ 1 en lc_1
vervangen zijn door 1> respectievelijk 1<· Wij maken gebruik van de asymptotische benaderingen van de
Bessel- en Neumann-functies voor kr-o (5) en kr-+00
j 1 (kr)-... _1_sin(kr-1Tr) en n1
(kr) ,.._ .L_cos(kr-ln) (18) kr-cO kr 2 kr-+oO kr 2
en substitueren deze in de uitdrukkingen (16) en (17),reke-
ning houdend met het feit dat hi+)(kr)=n1
(kr)+ij1
(kr). (19)
De eerste twee respectievelijk de derde term(en) in
uitdrukking (16) zijn(is) afkomstig van component c+1 van de
mathematische oplossing, waarbij kanaal c respectiev~lijk kanaal
c + 1 als aanzetkanaal fungeert. Aan de hand van deze uitdruk
king en uitdrukking (17) kunnen wij de a-symmetrie in de ver
strooiings-matrix begrijpen. Na substitutie van (19) in (16) con
stateren wij dat de twee Neumannfuncties, afkomstig van verschil
lende componenten, elkaar compenseren.Er resteren twee relatief
kleine termen (Besselfuncties)van gelijke grootte,zodat cijferver
lies zal optreden. De mate waarin cijferverlies optreedt, wordt
bepaald door de verhouding tussen een van de termen die gecom
penseerd worden (n1
(kR ) en een van de termen die resteren > 0
( j l (kR ) ) • ;;> 0
24
Naarmate 1 kleiner is, is ook de verhouding tussen Neumann- en
Bessel-functie kleiner;dus treedt minder cijferverlies op. Dit
cijferverlies nu geeft aanleiding tot onnauwkeurigheid in de
verstrooiings-matrix.
Vergelijken wij de componenten u11<(R) en u
11,(R ). Voor
> m < m de eerste respectievelijk de tweede component wordt het cijfer-
verlies gegeven door
n 1 >(kR0 )
jl (kR ) > 0
n1
(kR .) < 0
jl (kR ) < 0
= ( 21, - 1 ) ! I ( 21> + 1 ) I I
(kH ) 21> -1 0
= (21<-1)!! (21<+1) I!
(kR )21<-1 0
Wij constateren dus dat bij de berekening van u11<(R ) groter
1 > m cijferverlies optreedt dan bij u
1>(R ).Dit verschil in cijfer( m
(20)
( 21 )
verlies is sterk afhankelijk van de keuze van 1),1< en kR en 0
komt tot uitdrukking in de bijbehorende verstrooiings-matrix
elementen sl 1 en sl 1 • ,., ( <' > Uit berekeningen aan een realistisch meer-kanaals model
blijkt dat de S-matrix elementen behorend bij de overgang van
1-hoog naar 1-laag zeer nauwkeurig bepaald worden~De verstrooi
ings-matrix elementen behorend bij de omgekeerde overgang wor
den zeer onnauwkeurig bepaald. .Bovengenoemde beschouwingen
in een gestyleerd model verklaren kwalitatief de in de praktijk
waargenomen a-symmetrie vah de verstrooiings-matrix en geven
aan in welke richting gezo/:ht moet worden naar een meer kwan-! titatieve verklaring in eqn meer realistisch model.
f I
.6 Vergelijking met realisti,fuhe berekeningen.
I In het drie-kanaa1s model hebben wij een aantal effecten
waargenomen.Wij willen n~taan in hoeverre deze effecten ook bij '
realistische berekeninf(~n worden geconstateerd.De hierna vol-
gende resultaten zijn v~rkregen aan de hand van een realistische I
zeven-kanaals bereken\ng.Vanwege het feit dat voor deze bere-
kening het interaktie/;ebied een eindige grootte bezit, mogen I 25
I
wij niet verwachten dat de resultaten van het drie-kanaals model
kwantitatief bevestigd zullen worden.Niettemin hopen wij dat een
aantal aspecten van de zeven-kanaals berekening globaal beschre
ven kunnen worden aan de hand van het drie-kanaals model.
Voor het kanaal met de hoogste 1-waarde bevindt het
interaktiegebied zich geheel binnen het klassiek verboden ge
bied.Voor het kanaal met de laagste 1-waarde bevindt het inter
aktiegebied zich volledig in klassiek toegankelijk gebied.De
aansluitplaats R . ligt voor ieder kanaal ver buiten het klas-m siek verboden gebied.
Een eerste aspect dat wij willen b.ekijken is de symmetri
sche waarschijnlijkheicts-verdeling over de. kanalen.Bij geval van
een inlopende golf in het middelste kanaal weerspiegelen de
resultaten in de buurt van de bovengrens van het interaktie
gebied inderdaad een symmetrische waarschijnlijkheicts-verdeling
(zie fig·. IV.1).De afwijking van de symmetrie die hier optreedt,
is te verwaarlozen t.o.v. de a-symmetrie in de mathematische
basisoplossing ter plaatse· H , waarin wij geinteresseärd zijn. m
De amplitudes van de golffunct~~s in de symmetrisch t.o.v.
het middelste kanaal gelegen kanalen zijn ongeveer gelijk.Wij zijn
via een achterdeurtje de potenti~al~arrieres behorende bij de I I
afzonderlijke kanalen gepasseerd. \
Vervolgens schenken wij aar/lacht aan een tweede aspect.
Wij constateren dat in het koppeli\tgsgebied voor afnemende r
de amplitudes der golffuncties st~rker afnemen,naarmate 1
groter is (zie fig IV.1).Dit weeripiegelt inderdaad het feit
dat het verloop van de golffuncti~s in de afzonderlijke kanalen I
grotendeels bepaald zal worden dcbr de bij die kanalen behorende I
1-waarden. \ I
\ .
Bekijken wij nu een derde as~ect. De inlopende golf heeft
door de gekozen normering en het ~eit dat Rm ver genoeg naar
buiten gelegen is,ongeacht in wel~ kanaal de inlopende golf
optreedt,ter plaatse R een ampli Qde die voor alle kanalen m ruwweg gelijk is.Bekijken wij nu in ('ig IV.2 de amplitudes in het
26
I
interaktiegebied in twee symmetrisch t.o.v. het fysisch in
gangskanaal gelegen kanalen.Wensen wij deze amplitudes te com
penseren, dan blijkt dat wij in het kanaal met de hogere 1-waarde
een golf met een grotere amplitude moeten lateri invallen dan in
het kanaal met de lagere 1-waarde.Dit is in overeenstemming met
het geconstateerde in het drie-kanaals model.
Vervolgens schenken wij aandacht aan een vierde en
laatste aspect.De resultaten in tabel IV.1 zijn verkregen aan de
hand van een realistische tien-kanaals berekening.De tabel
geeft de componenten der mathematische basisoplossingen ter
plaatse R .Uit deze tabel blijkt duidelijk dat, ongeacht welk Jn
kanaal als aanzet-kanaal fungeert, het sterker
aangroeien bij toenemende r der hoge-l componenten.
27
V Het vijf-dimensionale harmonische oscillator model.
Wij beschouwen engedeformeerde even(Z)-even(N) kernen met
massa A. In plaats van de kern te beschrijven aan de hand van zijn
JA vrijheidsgraden introduceren wij de nieuwe coördinaten ~À~,die
collectieve aspecten van de bewegingen der nucleonen beschrijven.
Dit nieuwe stelsel coördinaten noemen wij de collectieve kern
coördinaten. Een kernmodel geformuleerd in termen van dergelijke
coördinaten noemen wij een collectief kern model.
Gewoonlijk introduceert men de collectieve kerncoördinaten aan
de hand van een klassiek beeld van de kern. Van uit dat beeld
worden de eigenschappen van ~~afgeleid en aan de hand daar
van kan dan een collectieve Hamiltoniaan in termen van die~~
geformuleerd worden.
De collectieve coördinaten die de beweging van het kern
oppervlak beschrijven, worden gedefineerd aan de hand van de uit
drukking voor het kernoppervlak in termen van de bolfuncties
RLêpij-~o [1 + f- o<ç, i~ '1~tê}Ó] • ( 1 )
Jh het klassieke beeld Y;ijn de collectieve coördinaten o(}.f' tijd
afhankelijk;zij be~chrijven vibraties t.o.v. een sferisch opper-
vlak met straal R • Daar 0
R een reële grootheid moet zijn, kunnen
wij m.b.v. het feit dat
ot.>!j = (::_')?- 1)1. >--)A- • Indien wij enkel quadrupcol-vibraties (À=2) beschouwen
~~'S~)=t~!J' ~Àt(&fÎ) aantonen dat
( 2)
t.o.v. een sferische evenwichtsvorm wordt R gegeven door
'R.(e>,sz{L)= 'R0 [1 _. L t)(~ ~~ 'j~~ (.êpl)] • ('3)
Beschouwt men nu qfa.drupool-vibra ties van een sferische
kern, dan ligt i.v.m. het laag-energetische spectrum dat deze
kernen vertonèn, een harmonis.ch oscillator model voor de hand.
Voor geringe oscillaties van het kernoppervlak t.o.v. de even
wiehtsvorm kunnen wij de bij dit model behorende klassieke Haruil
toniaan splitsen in een kinetische- en een potentiële-energie-
term H lcxl.;rr,_) = T(.1T1) + V (!i.,_) ( 4)
In deze vergelijking stelt ïr,_ de kanonisch aan ~t toegevoegde
impuls voor en staat o<,_ respectievelijk 11"'1. voor een verzame
ling van vijf coördinaten. Vergelijking (4) beschrijft nog geen
specifiek collectief kernmodel.
28
Het bovenstaande brengt ons er toe de klassieke Hamiltoniaan
voor de harmonische quadrupool-oscillator te schrijven als
H== ..i. L n~~t)TT2 ~~ + ~ [ oe1~?CX2.&) c 5) Wel !lb2 jrV ~ ~ ~ j# T r
De colectieve coSrdinaten ~~zijn complexe grootheden. Wlj
kunnen wel met reële combinaties van deze complexe
grootheden werken~~aar wij sluiten ons
door de collectieve kerncoördinaten~~als
variabelen te hanteren.
aan bij de praktijk
onafhankelijke
Vergelijking (5) beschrijft dan in wezen vijf harmonische
oscillatoren met "massa Bï,, 11 veerconstante Ci, en frequentie
~Vf: !2. De operatoren o(~ en TI~_)(- zijn sommen van creatie- en
annihilatie operatoren van oscillatorquanta. De oscillatmr
quanta worden naar analogie met de collectieve roostervibraties
van kristallen fononen genoemd. Beschouwen wij nu Hamiltoniaan
(5) als operator. Deze operator wordt dan gegeven door
H= _-t L (.-)f TT'l-,u. TT?. + ~ [ é'))J- ~~ r:J..CJ.)k ( 6) l-llil ?.'b1 Ik I f ~ ik "Jk I In de collectieve beschrijving voor de (sterke) wissel-
werking van een deeltje met een kern wordt aangenomen,dat deze
wisselwerking afhangt van de vorm van het kernoppervlak,m.a.w.
van de collectieve coördinaten o('lJ<-.
Dit houdt een wisselwerking in, welke kan leiden tot fonen
annihilatie of creatie.
Wij kunnen de creatie- en annihilatie-operatoren voor .,. fononen (b?.. respectievelijk j3?../" uitdrukken in de operatoren
0('-,P-en lT? (1T?.f .. -ik c)/è>o<~). Dit geschiedt aan de hand van de transformaties
en ( 7)
(8)
De creatie- en annihilatie-operator gehoorzamen de commu-
tatie-regels
[f~ ~vJ=~v en [!6~,j6:~-[fb~)~2J=o. ( 9)
Dit zijn exact dezelfde commutatie-regels die gelden voor bosonen.
29
De fononen bezitten dus boson-karakter.Uit de transformatie
eigenschappen onder rotatie blijkt dat de fononen een spin À met een z-component gelijk~ bezitten, terwijl de pariteit
wordt gegeven door (-)A. Een basis van eigentoestanden van een dergelijk fanon
veld wordt gegeven door de verzameling van de vijf quanturn
getallen N~,welke de aantallen fononen van het type ~aan
geven.
Wij introduceren de bezettings-getal operator die
gegeven wordt door n'LjJ--foifo /bt)J" ( 10)
Wij merken hier op dat de annihilatie-operatoren het aantal
fononen met één reduceren en de creatie-operatoren het aantal
fononen met één doen toenemen.Gelet op het feit dat ;8;uiO).O geldt tevens dat O'tp.IO): 0.
De in deze uitdrukkingen voorkomende nul-fonon toestand wordt
ook wel de vacuüm-toestand genoemd.
Bekijken wij nu N-fonon toestanden bestaande uit N1.1
fononen van het type 2,-2 , N1.1 fononen van het type 2,-1 , ••••
•••••••••••• en N1~ fononen van het type 2,2.Een component van
een basis van deze N-fonon toestanden wordt gegeven door
\f'~r ~r P:.t ·····P..'t p.;+ ····ft ~--··· + n.• ····},._ IJ+ ···pt- 10) ""2.-t\" ... - .. ,,"11- ("1-2. r2.-?,. ,-l-11·1 to to ,-1111 f_ll1t. ( 1 1 )
fl2-1 Ns- t h .tJ t1 .Nu ,met ~Nlfo=N. Met behulp van reeds eerder genoemde commuta-
tie r~els kan worden aangetoond dat de bezettings-getal
operator voor de N-fonon toestanden na sommatie over;vgegei.
ven wordt door n=.L n1p, }A-•-?.- I
( Li t. 1 ) ( 1 2)
Keren wij nu terug naar vergelijking (6).0nder gebruik-
making van de uitdrukkingen ( 7) en ( 8) voor o<1f- en 1Ty~ .. wordt
de Hamilton-operator van de harmonische oscillator gegeven
door ~<i'" I; lo>L ~ ( t~ t';l" + %, ) ( 1 J)
Substitutie van de reeds geintroduceerde bezettings-getal
operator ~0) en gebruikmaken van uitdrukking 0~ doet de
Hamilton-operator (13) overgaan in
( 14)
JO
De toestandsfunctie IN;IM1
) is een eigenfunctie van de aan de
harmonische quadrupool-oscillator toegevoegde Hamiltonoperator
,hierin is N het aantal fononen,I het totale impulsmoment en
MI de z-component van het totale impulsmoment.Ieder fonon
draagt de energie hw 2 .De grondtoestand van de vibrerende
kern komt overeen met de vacuüm-toestand en draagt de energie
5hw2/2.Wij kunnen een herdefinitie van de energieschaal toe
passen en kennen dan aan de grondtoestand energie nul toe.
De eerste aa~geslagen toestand is een een-fonon toestand~ ~JA'IO) met energie hw2 .De tweede aangeslagen toestanden zijn twee-fonon
8~./JJ+ -toestanden r 2~ 2~, IO) met energie 2hw2 •
De totale spin I van de twee-fonon toestand kan variëren
van 0 tot 4 .Een twee-fonon toestand wordt gegeven door
( 1 6)
De Clebsch-Gordan coëfficiënt uit uitdrukking (16) is voor
oneven I antisymmetrisch onder verwisseling van (~1 ) en (;u2
)
( 1 7)
De golffunctie moet,vanwege het boson-karakter der fononen ,
symmetrisch zijn onder verwisseling der fononen.Dit impliceert
dat voor I=1,3 I2;IMI> identiek nul is.Er resteren dus drie
ontaarde twee-fonon toestanden met I=0,2 en 4.
De kernhamiltoniaan ( 5) is slechts dan correct als deze
betrekking heeft op vibraties met geringe amplitude.De Hamil
toniaan stelt dus in wezen de eerste term voor uit een ont-
wikkeling in ~ 2~.De volgende term uit de ontwikkeling geeft
aanleiding tot an-harmoniciteit en zal dus de ontaarding
opheffen. Als voor
beeld geven wij het
vibratie-spectrum
van 112
cd (zie
nevenstaande figuur)
4+ 2+ o+
2+
o+
~1.413 Me V) 1 • 3 11 Me V~ 1. 220 Me V
(0.617 Me V)
31
rr.1 De"centrifugal-sudden"+"energy-sudden"benadering.
Wij beschouwen het systeem bestaande .uit een spinloos
ongeladen projectiel-deeltje + target-kern.Voorlopig laten wij
in het midden of de kern beschreven kan worden met een rotatie
of een vibratie- dan wel een rotatie-vibratie-model.Verder
betrekken wij de relatieve beweging van het totale massamiddel
punt t.o.v. het laboratorium-systeem niet in onze beschouwing.
Bij toepassing van de adiabatische (ES) benadering ver
waarlozen wij in de Hamiltonoperator de ~/d~-afhankelijkheid. In
analogie hiermee kunnen wij nog een stap verder gaan en in de
Hamiltonoperator nog de ojÓ(Q~)-afhankelijkheid verwaarlozen.
Deze laatste benadering wordt de"centrifugal-sudden"(cs)
benadering genoemd (zie hoofdstuk I).Klassiek gezien berust
deze benadering in essentie op het feit dat de richtings
coördinaten Q en ~ van het deeltje slechts zwak variëren t.o.v.
de verandering in de relatieve afstand r.Quantummechanisch
berust de CS-benadering op het vervangen van de baanimpuls~
! 2 -(- )-2 moment operator door de constante 1 1+1 h •
Zowel de klassieke als de quanturnmechanische interpretatie van
de CS-benaderfii.g beschouwen een probleem waaruit Q en ~ als
onafhankelijke variabelen verdwenen zijn en slechts nog als para
meters fungeren.Resteert echter nog de vraag in hoeverre de
klassieke en de quanturnmechanische interpretatie met elkaar
in overeenstemming zijn (zie hoofdstuk I).
Inopin heeft de hierboven beschreven CS-ES benadering
in de kernfysica geintroduceerd.Hij beschreef de diffractie
verstrooiing van een projectiel-deeltje (1>>1) aan een sterk
absorberende kern m.b.v. deze benadering. Voor zover bekend
zijn wij de eersten die numeriek hebben onderzocht hoe goed deze
benadering in kernfysische context werkt. In de molekuulfysica
is deze benadering door bijvoorbeeld Don Secrest,Kouri,Parker &
Pack e.a. (zie Li t. G)
toegepast.
reeds vaker,met wisselend succes,
In de Jiamiltonoperator van het genoemde systeem
aungeren,bij toepassing van de CS-ES benadering,de kerncoördi
naten ~ en de richtings-coördinaten Q en ~ alleen nog als
32
pa1'ameters en niet meer als onafhankelijke varinbelen.TengevoJge
hiervan kan men de Schrödinger vergelijking voor iedere waarde
van Q,~ eno(afzonderlijk oplossen.
M.b.v •. de CS-ES benadering wordt het stelsel gekoppelde
differentiaalvergelijkingen behorende bij de Schrödinger verg~
lijking (II.6) getransformeerd naar één ontkoppelde radiële
differentiaal vergelijking.In principe zijn wij dus overgegaan
van onze oorspronkelijke basis \j) (Q~o<) op een nieuwe basis lo(Q~), c
welke diagonaal is in ~,Q en ~.
Wij kunnen het bovenstaande ook anders formuleren door
direct uit te gaan van de oorspronkelijke Schrödinger vergelijking
,waarop wij de CS-ES benadering toepassen (II. 1) .Wij proberen
nu voor elke waarde van Q,~ en~ de oplossing als functie van
r te vinden.
De Schrödinger vergelijking voor het reeds eerder ge
noemde systeem bestaande uit een spinloos ongeladen projectiel
deeltje+target-kern wordt dan gegeven door
Zoals reeds opgemerkt fungeren ~,Q en ~ alleen nog als
parameters.Het is mogelijk de radiële oplossing van vergelijking
(1) te vermenigvuldigen met een willekeurige functie van Q,~
en ~.De radiële golffunctie leggen wij straks vast via rand
voorwaarde (6).De golffunctie van het totale systeem kan dan
geschreven worden als
(2)
,waarin J en M de quanturngetallen zijn bij het totale impuls-.. moment J.De impulsmomentcomponenten J ,J en J zijn behouden
x y z grootheden, daar zij cammuteren met de Hamiltonoperator.
vibrator-model.
Deze beschouwing heeft betrekking op niet gedeformeerde
even-even kernen,waarop het harmonische oscillator-model van
toepassing is.Dit impliceert dat de kern een sferische even-
JJ
wiehtsvorm bezit.Indien wij veronderstellen dat wij alleen
quadrupool-vibraties vnn de kern beschouwen,kunnen wij het vibre
rend kern oppervlak beschrijven aan de hand van
(J)
, waarin de factoren ol ~ de vorm en oriëntatie van het kern op
pervlak aangeven. Wij kunnen het product van R en de sommatieo
term vervangen door Ö (R=R +S) en deze Ó stelt dan de radiële 0
verplaatsing voor van het kernoppervlak in zekere richting (Q~).
Het model dat wij hier willen hanteren is het deformatie
voorschrift voor de potentiaal zoals geformuleerd door Blair.
Deze formulering impliceert dat de potentiaal,welke een deel
tje voelt in de richting (Q~),de potentiaal is voor de kern in
evenwichtsvorm,verschoven over de bij deze richting (Q~) beho
rende verplaatsing Ó van het kernoppervlak.Bovengenoemde for
mulering impliceert dat de interaktiepotentiaal slechts afhan
kelijk is van de richtingscoördinaten (Q~) en de kerncoördinaten
CX7.f'- via de combinatie b. De interaktiepotentiaal kunnen wij nu ontwikkelen naar d .
Voor het limietgeval,waarbij vibraties optreden met een kleine
amplitude,kan d~ interaktiepotentiaal V(r;Ó) geschreven worden \;''~,
als een Taylor~reeks ontwikkeling
,waarin gebruik is gemaakt van de reeds eerder genoemde uit
drukking voor b .Nemen wij nu de interaktiepotentiaaloperator
onder de loupe,dan blijkt dat deze de mogelijkheid tot
vibrationele aanslag herbergt.Dit blijkt n.l. uit het feit dat
de operator o( 2/k een som is van creatie- en annihilatie-opera
toren van oscillatorquant~ (zie hfdst. v).
De Schrödinger vergelijking (1) gaat dan,rekening
houdend met het deformatievoorschrift van Blair,over. ~n
(d2
-I(Ï+1)+k2-V(r;Ó)) u(r;Ó) = 0 (5)
d 2 2
r r
, waarin k2
het' (ialfgetal) 2
vo.orstel t (k2 =2m (E- e.) jii.2 ). Verder
merken wij op dat in de interaktiepotentiaalterm de factor
J4
-2 ) 2m/h verdisconteerd is.Vergelijking (5 kunnen wij in principe
oplossen voor iedere waarde van Ó.
Voor r>R kunnen wij de interaktiepotentiaal in vergslij-m
king (5) verwaarlozen.De vergelijking gaat dan over in de diffe-
rentiaalvergelijking van Bessel.Twee onafhankelijke oplossingen
van deze differentiaal vergelijking zijn de sferische hankel
functies.Met het oog op het asymptotisch gedrag van deze func
ties duiden wij deze oplossingen aan met IÏ(kr) en OÏ(kr)
genaamd de in- respectievelijk uit-lopende golf.Indien wij
i.p.v. een spinloos ongeladen deeltje een spinloos geladen
deeltje aan de kern verstrooiien,worden de in- en uit-lopende
golven gegeven door een lineaire combinatie van reguliere en
irreguliere Coulombfuncties.
Aan de oplossing van vergelijking (5) leggen wij twee
randvoorwaarden op.Deze randvoorwaarden luiden
de radiële golffunctie u(r;Ó) dient regulier te zijn in de
oorsprong en
2 voor r>Rm moet gelden u{r;Ó)=IÏ(kr)-SÏ(ó)oï(kr) • (6)
Wij merken op dat voor de bepaling van de verstrooiings
functie in onze berekeningen randvoorwaarde (6) op een andere
wijze geformuleerd is.De reguliere oplossing,die ontstaat na
integratie vanuit r=O met randvoorwaarde u(o,S)=O , is n.l.
op een multiplicatieve constante na de gezochte oplossing.
In het buitengebied r>R kunnen wij u(r;S) dus schrijven als m een lineaire combinatie van een in- en uit-lopende golf
u(r;Ó)=a(S) (rï(kr)-sï(á)oï(kr)) •
De afgeleide van deze oplossing wordt gegeven door
u' (r;Ö)=a(S)(IÎ(kr)-sï(b)Oy(kr))
( 7 )
(8)
,waarin wij met 1 bedoelen differentiëren naar r.De bepaling
van de verstrooiingsfunctie SÏ(8) komt nu in feite neer op het
oplossen van twee vergelijkingen met twee onbekenden.
Keren wij nu terug naar randvoorwaarde (6).Deze oplossing
vermenigvuldigd met een willekeurige functie van Q,~ en~ is
ook weer een oplossing van vergelijking (5).Een dergelijke
oplossing wordt gegeven door
,of in Dirac-notatie
-\f(rQ9f01.)=Iy(kr) l(c)JM>-sy(b)Oy{kr) l(c)JM>. (9)
De oplossing Y(rQ9f~) kunnen wij nu confronteren met
de gekoppelde kanalen oplossing.Daartoe ontwikk~len wij de golf
functie f(rQ9f~) naar het volledig stelsel orthonormale eigen
functies l(c 1 )JM> .Substitutie in uitdrukking (9) van
genoemde ontwikkeling levert
w JM 1 (rQ9fo<)=Iy (kr) I ( c) JM)-L
1 SI; c 1 cOÏ (kr) I ( c 1
) JM) c
waarin 'f (rQ9f<X)=L, uc 1 (r) I ( c') JM> met c
uc, ( r) =(( c' ) JM Ju ( r; Ö) I ( c) JM > .
De ontwikkelingscoëfficiënt S~M wordt gegeven door l;c'c
( 1 0)
( 1 1 )
Deze ontwikkelingscoëfficiënt kunnen wij beschouwen als een
benadering voor het gekoppelde kanalen matrixelement (II.9). -Wij kunnen hier opmerken dat de 1-waarde binnen het kader
van de benadering vrij gekozen kan worden,zodat in principe voor
I de 1-waarde van het fysisch in- of uit-ganskanaal genomen
kan worden of een gemiddelde waarde van die twee (hier komen
wij bij de bespreking der resultaten op terug).
Empirisch blijkt dat wij slechts overgangen tussen laag
gelegen kerntoestanden dienen te beschrijven.Dit komt tot uit
drukking in een sterke beperking van het aantal kernniveaus,dat
in gekoppelde kanalen berekeningen wordt meegenomen.Deze
beperking van het aantal kernniveaus in de gekoppelde kanalen
berekeningen moeten wij nu bezien binnen het kader van de CS-ES
benadering.Dit impliceert dat de kernniveaus uit benadering
( 11) niet te veel mogen verschillen, daar anders dec m·atrix
elementen te snel naar nul gaan~Als hypothese veronderstellen
wij voorlopig een voldoende glad verloop van Sy(6) als functie
van Ó en wij zullen aantonen dat dit equivalent is met boven
staande beperking van het aantal kernniveaus (waarop wij nader
hand bij de bespreking der resultaten terugkomen).
Naar aanleiding vart deze veronderstelling ontwikkelen wij de
verstrooiingafunctie Sy(Ó) naar een polynoom van lage orde in~. Wij hebben hier gekozen voor een polynoom van tweede graad inÖ
( 1 2)
Het is nu handig om creatie- en annihilatie-operatoren
in te voeren (zie hfdst. v).Wij willen n.l. ,met het oog op de
bepaling van de verstrooiingsmatrixelementen, de verstrooiings
functie graag ontwikkelen naar bolfuncties
De op bovenstaande wijze geformuleerde verstrooiingafunctie is
in feite nog moeilijk hanteerbaar voor het berekenen van de
S-matrix elementen.Daarom is het handig de verstrooiings func-
tie als een multipcol-ontwikkeling te schrijven
( 14)
In deze sommatie onderscheidt t termen van verschillend karak
ter maar van dezelfde tensorrang À; A~~ stelt een operator
voor die alleen op de kerncoHrdinaten werkt.
De operatoren A(t) in de multipcol ontwikkeling worden Á"t,
gegeven door
A(9) 1't ()O • [Ltlf] J en ( 1 5)
~~~ _Ji_ ..5... Lr '(2otOJÀOX2u~VIÀ·n)J;"2.-t 1\. .. +f:~#A-Aa ~t +tf~ + 1\ +br"~ 1!1 l 1\, ~t:zw1 '{iiir }',V I I ~· tI J.V I ,..".,tv \l.fl "l.-V I '"f''i·1_,L
A 1/2 (2) ,waarin À=(2À+1) .Ter bepaling van de operator A X'YJ.. is het
product van twee bolfuncties geschreven als een lineaire combi
natie van een aantal bolfuncties (zie Lit. 7)
37
( 1 6 )
De multipoolontwikkelingscoëfficiënten worden gegeven door
( 1 7)
De naar impulsmoment gekoppelde toestanden,waartussen
SÏ(Ö) "ge-sandwich-ct" wordt (zie vergelijking (11) ),kunnen wij
ontwikkelen naar ontkoppelde toestanden
I( c) JM)= 2 (lcmJeicMie,IJM) I c> mleMie.
( 18)
;dit alles om de verstrooiingsmatrixelementen S~M te kunnen l;c'c
berekenen.Substitutie van (18) in (11) levert voor het ver-
strooiingsmatrixelement
• ( 19)
Wij nemen nu eerst het matrixelement (c'l SÏ(d)Jc) onder de loupe.
Daartoe maken wij gebruik van de multipoolontwikkeling (14).
De operator Ai;) werkt alleen op de kerncoördinaten en de
operator YÀ~(Q~) alleen op de richtingscoördinaten van het
deeltje.In verband hiermee kunnen wij het matrixelement
<c'l SÏ(ö)lc) beschouwen als het product van twee afzonderlijke 11Lt~,-1c.!) ) matrixelementen {afgezien van de factor (-)
<1 m,_IYÀ (9Y')Il m1 ) (20) en <n I MTJA~t~ In I MT) c• -'f:.' 1 c ~ c• c• ----e.' A- 11 c c ~ ( 21 )
M.b.v. het Wigner-Eckart theorema kunnen wij dan het laatst
genoemde matrixelement uitdrukken in het gereduceerde matrix
PI t'lllt'll I (I i I • ~)
Dit gereduceerde matrixelement is onafhankelijk van Miu'M~
en~.Matrixelement (20) is in feite een integraal over drie
bolfuncties,waarvoor geldt (Lit.7)
J8
(23)
Substitutie van (22) en (23) in (19) levert voor het matrix
element s:!lM I ;c c
(24)
In bovenstaande uitdrukking is de productterm van vier Clebsch
Gordan coëîficiënten,gesommeerd over vijf van de zes in deze
coëfficiënten voorkomende magnetische quantumgetallenJvervan
gen door een Wigner-6J symbool (zie Lit.7).
VI.l De gereduceerde matrix elementen.
Voor een bepaalde handige keuze van de magnetische
quanturngetallen Mie en Mic..kunnen wij het matrixelement (21) be
rekenen.Toepassing van het reeds eerder genoemde Wigner-Eckart
theorema (22) op dat zelfde matrixelement levert dan het
gereduceerde matrix element.
De fysische begintoestand van de kern is de nul-fonon
toestand.In het door ons gebruikte model zijn dus die geredu
ceerde matrixelementen van belang,welke betrekking hebben op
overgangen van de nul-fonon toestand naar een nul- , een- of
twee-fonon toestand.Beschouwen wij deze gereduceerde matrix
elementen nu nader (zie Lit.8).
a De overgang van de nul-fanontoestand naar de nul-fonon toe
stand kan op twee manieren plaatsvinden en wel via de operator
A(o) en via de operator A\2 ).Wij geven hier alleen het geredu-co "'\..- ( )
ceerde matrixelement van de operator A 0
00
b De overgang van de nul-fonon toestand
toestand kan beschreven worden m.b.v. de
naar de een-fonon
operator A~1l,die
39
lineair is in de creatie- en annihilatie-operatoren.Het geredu
ceerde matrixelement wordt dan gegeven door
(1; 211A~ 1 ) 110; 0)=~2 (26)
c De tweede mogelijkheid om een overgang van de nul-fonon toe
stand naar de nul-fonon toestand te beschrijven,levert de
operator A~;;.Deze is kwadratisch in de creatie- en annihila
tie-operatoren.Het gereduceerde matrix element wordt gegeven
door
(27)
d De overgang van de nul-fonon toestand naar de twee-fonon
toestand wordt ook beschreven m.b.v. de operator A~;;.Het bij
behorende gereduceerde matrixelement wordt gegeven door
De in bovenstaande uitdrukkingen gebruikte constante , ~ 2 ,
wordt de deformatieparameter genoemd en ~~ is gedefiniëerd
als de verwachtingswaarde van Ï. o(; o<2
in de grondtoestand
d . ~ ~ )k ( . ) , en deze wor t als zodan1g gegeven door z1e Lit. 1
In principe is hiermee ook de amplitude der kernvibraties
bekend (hier komen wij bij de bespreking der resultaten op
terug).
(28)
(29)
40
VII De interaktie potentiaal.
Voor de beschrijving van de verstrooing van een spinloos
projektiel-deeltje aan een sferische target-kern worden ver
onderstellingert ingevoerd omtrent de interactie tussen deeltje
en target-kern. In het door ons te beschouwen model wordt deze
interactie voorgesteld door een centrale potentiaal
V(r}=V (r}-V f(rR a }-i(W f(rR.a. )-4a.Wdd f(rR.a. )) c o o o v 1 1 1 dr 1 1
( 1 )
Hierin is r de relatieve afstand tussen het projectiel-deeltje
en het massa middelpunt van de target-kern, de parameters
V ,W en Wd geven de sterkte aan van de respectievelijke potentio V
aal-termen en V (r) is de Coulomb potentiaal. De afzonderlijk c
genoemde potentiaal-termen zullen wij nog nader preciseren.
Het simpelste model van de interaktie potentiaal voor
de verstrooiing van een projektiel-deeltje aan een target
kern is een rechthoekige potentiaal put met diepte V en sraal 0
R • Indien wij rekening houden met de diffuusbeid a van het kern 0 0
oppervlak,wordt de interaktie potentiaal voor-gesteld door
een potentiaal put met eindige diepte en afgeronde randen.
Deze potentiaal put kunnen wij beschrijven m.b.v. de Saxon-Woods
vorm factor welke gegeven wordt door
f(rR a )=(1+exp((r-R )/a }). 0 0 0 0
(2)
Als het projektiel-deeltje geladen is moet in de inter
aktie potentiaal de Coulomb potentiaal meegenomen worden.
Daartoe verondersteLlen wij dat de kernlading homogeen verdeeld
is binnen de kern (straal R ) en buiten de kern gelijk nul. c . De Coulomb potentiaal wordt dan vo,or r<R respectievelijk r>R
c c gegeven door
respectievelijk ZZ 1 e 2
4TTt0
r
( J )
,waarin Z,Z' de lading van de target-kern respectievelijk van
het projectiel-deeltje voorstelt.
De imaginaire potentiaal is geintroduceerd om het
verlies aan waarschijnlijkheid,dat optreedt door beperking van
41
het aantal kanalen, te verdisconteren. De term met W respec-v
tievelijk Wd brengt de volume- respectievelijk- oppervlakte absorp-
tie in rekening. De oppervlakte absorptie is maximaal Wd en
geconcentreerd rond het kernoppervàak.
De volume abso~ptia wordt eveneens beschreven m.b.v. een
potentiaal put,met eindige diepteW ,met afgeronde randen, V
waarvan de straal gegeven wordt door R. en de diffuusheid 1
door a .• 1
Veronderstellen wij nu dat het kernoppervlak vibraties
uitvoert t.o.v. de sferische evenwichtsvorm. Deze vibraties
worden beschreven aan de hand van de relatie R=R +Ó(zie VI.J) x
In hoofdstuk VI werd verondersteld dat de interaktie potenti-
aal de vorm van het kernoppervlak volgt. Dit impliceert dat
voor een verschuiving 6 van het kernoppervlak in de richting
van het projektiel-deeltje verondersteld wordt, dat de inter
aktie potentiaal (1) ook over een afstand 5 verschoven wordt.
Dit komt in essentie neer op het vervangen van R door R +Ó x x
in uitdrukking (1).
Voor de ladings verdeling veronderstellen wij dat deze
even als de interaktie potentiaal over dezelfde afstand Ö verschoven wordt als het kernoppervlak. In principe kunnen wij
dan de met deze veronderstelling verbonden Coulomb potenti-
aal berekenen. Dit is echter niet gebeurd, hetgeen betekent
dat in onze berekeningen geen Coulomb-excitatie wordt mee-
genomen.
42
TTTI De beschrijving vnn het rekenprogramma,
Wij hebben (naast een programma dat reeds bestond ter be
paling van de differentiële doorsneden in het gekoppelde
kanalen formalisms, verder JUPITOR genoemd) een programma
geschreven dat de differentiële doorsneden berekend in het ES-CS
formalisme. Bij het schrijven van dit programma hebben wij ge
bruik gemaakt van enkele al dan niet ten dele aangepaste
standaard routines, uit het JUPITOR-programma. Dit is het
gekoppelde kanalen programma van Tamura (zie Lit.9 ). De
subroutines CDLGAM,SIGMA en XSEC zijn in zijn geheel overgenomen
en de eveneens uit JUPITOR afkomstige subroutine FLGLCH is in
een gewijzigde versie gebruikt.
Voordat wij een beschrijving omtrent de structuur van het
door ons gehanteerde programma geven zullen wij nader ingaan
op de gebruikte integratie methode.
De integratie methode.
Voor de oplossing van de tweede orde radiële differenti
aal vergelijking (VI. 5 ) maken wij, met het oog op verdere uit
breiding van het programma (zie Lit.10) gebruik van de Numerov
methode. Deze methode bepaalt de functiewaarde ter plaats r+h
uit twee voorafgaande functiewaarden en wel die ter plaatse r
en r-h (hierin is h de grootte van de integratie stap).
Wij kunnen differentiaalvergelijking (VI.5 ) ook formuleren als
d2
u(r)=w(r)u(r)
dr2
Wij definiëren nu een functie K(r) d.m.v.
x(r):=u(r)-h2u"(r)
1 2
( 1 )
(2)
Onder gebruikmaking van de relaties (1) en (2) kan men dan
aantonen dat
x(r+h)=2x(r)-x(r-h)+h2w(r)(1+ h
2w(r))x(r)+O(h
6 ) (J) 12
Er dient te worden opgemerkt dat u(r),x(r) en w(r) complexe
grootheden kunnen zijn.Het gebruik van de Numerov-methode bij de
4J
oplossing van de radiële differentiaal vergelijking heeft ver
scheidene consequenties.
In de eerste plaats bepalen wij niet de radiële golf
functies u(r) maar de "aangepaste" golf functies x(r). Dit heeft
tot gevolg dat wij ter plaatse r , waar wij de radiële golf m
functies schrijven als lineaire combinaties van in- en uit-
lopende golven u(rm;b)=a(Ó)(I1 (krm)-s1 (6)o1 (krm)), gebruik
moeten maken van "aangepaste" reguliere en irreguliere Cou-
1ombfuncties welke naar analogie met x(r) gegeven worden door
f 1 (kr)=F 1 (kr)- h2FÏ(kr)
12 2
g 1 (kr)=G 1 (kr)- h Gï(kr) 1 2
en
Toepassing van het bovenstaande heeft geen gevolgen
voor de verstrooiingsfunctie.
(4)
In de tweede plaats beoalen wij met deze methode niet
de functiewaarden en afgeleiden ter plaatse r maar alleen de m
functiewaarden. Dit betekent dat wij voor het bepalen van de
verstrooiings functies geen gebruik kunnen maken van de
afgeleide en de daarmee samen hangende randvoorwaarde ter
plaatse r . I.p.v. deze afgeleide maken wij gebruik van de m
functiewaarde en de daarbij behorende randvoorwaarde in r +h. m
Tevens dient te worden opgemerkt dat wij de differentiele
doorsneden niet berekenen aan de hand van S-matrix elementen
maar via C-matrix elementen, die op eenvoudige wijze uit de
S-matrix elementen berekend kunnen worden. Wij merken op dat
deC-matrix in essentie de afwijking geeft van de S-matrix t.o.v.
de eenheidsmatrix t.g.v. verstrooiing.Dit is gebeurd met het
oog op het feit dat wij een be~aalde rrocedure uit JUPITOR
wensen te gebruiken ter bepaling van de differentiele door
sneden, maar in deze procedure wordt gebruik gemaakt van
C-matrix elementen.
De programmastuctuur.
In deze paragraaf zullen wij de structuur van het pro
gramma illustreren en een beschrijving omtrent de taak van de
afzonderlijke ~uncties dan wel subroutines geven.Het hoofd
programma stuurt door het flowdiagram (zie fig.1)
CDLGAM
Figuur
CDLGAM: Deze functie bepaalt de
logarithme van de gamma
functie voor complexe
argumenten.Voor een nade
re beschrijving van deze
standaard procedure zie
JUPITOR (Lit.9 ).
SIGMA: Deze subroutine bepaalt
de Coulomb faseverschui-
vingen ~l voor 1=0,1 • ma x
In formule vorm wordt de
Coulombfaseverschuiving
gegeven door
~1=argP(l+1+i,),waarin 2;-2 ~=mZZ'e h 4~&0k • M.b.v. complexe functietheorie wordt voor
~l ook de volgende uitdrukking gehanteerd ~1=Im log P(l+l+i,).
De functie CDLGAM geeft dan de logarithme van de gamma-functie
voor complexe argumenten.De subroutine SIGMA is ook een proce
dure uit JUPITOR.
FLGLCH: In de oorspronkelijk uit JUPITOR afkomstige subroutine
worden de reguliere en irreguliere Coulombfuncties
F1 (kr) en G1 (kr) bepaald,waartoe gebruik wordt gemaakt van de
subroutine SIGMA.Dit geschiedt met behulp van de Millermethode
(zie Lit. 11 ) welke gebruik maakt van recurrente betrekkingen.
Vanwege de door ons gebruikte integratie procedure is deze
subroutine zodanig aangepast dat de "aangepaste'' Coulombfunc
ties ter plaatse r en r +h berekend worden voor 1=0,1 • m m max
45
POT: In deze subroutine wordt de interaktiepotentiaal bere
kend voor die waarden van r waarvoor geldt r=n.h
( n= 1 , 2, ••••• en h is de integratiestapgrootte) en r'r • m
INSH: - Deze subroutine bepaalt met behulp van de reeds eerder
genoemde Numerov-methode de "aangepaste" functiewaar
den x(r),ter plaatse r en r +h,voor vérschillende waarden van m m b.Deze functiewaarden worden vervolgens geschreven als e~n
lineaire combinatie van in en uitlopende golven waaruit dan de
verstrooiingsfunctie volgt.In de randvoorwaarden zijn echter de
Coulombfuncties F1
(kr) en G1
(kr) vervangen door de "aangepaste"
Coulombfuncties f1
(kr) en g1
(kr) , welke zijn bepaald met de
subroutine FLGLCH.
LSQFIT: In deze subroutine vindt m.b.v • . een standaard procedure,
E02ADF (.zie Lit. 12 ) ,kleinste kwadraten-
aanpassing plaats van de datapunten (Re(Sy(S)),Xm(Sy(f))) aan
een in zekere zin orthogonaal stelsel polynomen (Chebyshev)
van graad n=O, ••••• ,k.Vervolgens worden de coëfficiënten van
de Chebyshev polynomen omgerekend naar de coëfficiënten van 0 een n -graads polynoom.
SLSTRP: In deze subroutine wordt voor iedere combinatie van J
en Tibepaald welke kanalen gekoppeld zijn.
M.b.v. vergelijking (VI.24) worden dan de verstrooiings matrix JM elementen s~ I berekand.Tevens worden in deze subroutine de L;c c
S-matrixelementen omgerekend naar C-matrixelementen.
XSEC: In deze subroutine worden,m.b.v. de in subroutine
SLSTRP bepaalde C-matrixelementen,de differentiële
doorsneden berekand.Deze subroutine werd in zijn geheel uit
JUPITOR overgenomen,waarbij dient te worden opgemerkt dat in
deze subroutine nog een aantal hier niet nader te noemen proce
dures uit het JUPITOR programma worden aangeroepen.
IX Resultaten.
])e door ons uitgevoerde berekeningen hebben betrekking
op de verstrooiing van een proton,waarvan de spin_ buiten be
schouwing wordt gelaten, aan twee willekeurig gekozen nietw
gedeformeerde kernen, 58Ni en112
cd.Voor een redelijke keuze der
interaktie potentiaal parameters (zie formule VII.1) hebben
wij literatuur 13 en 14 geraadpleegd (zie tabel 1).De poten
tiaalstralen worden gegeven door R =r (A) 1/3. x x
Tabel 1
element r r. r a a. V w 0 l c 0 l 0 V
58Ni 1.20 1.36 1.25 0.76 0.42 49.90 1.70 112Cd 1.20 1.25 1 • 2.5 0.70 0.70 56.00 o.oo
In bovenstaande tabel worden de radiële parameters
in îm. uitgedrukt en de energieparameters V ,W en 0 V
wd
8.40
9.50
r ,r.en r 0 l c
Wd in MeV.
Voor de excitatie-energiën van de 1 1 2
Cd-kern verwijzen wij naarhet energie-niveau schema
in hoofdstuk IV.
In de berekeningen is voor het geval men werkt met 58 Ni
respectievelijk 112
cd voor H 14.00 respectievelijk 13.00 fm. gem nomen. De integratiestap werd in alle berekeningen gelijk geko-
zen en wel h=0.1 fm.
De afzonderlijke verstrooiingsfuncties.
In eerste instantie bekijken wij enkele aspecten der resul
taten die betrekking hebben op de afzonderlijke verstrooiings
functies en wij zullen nader ingaan op
a de vraag in hoeverre een tweede graads polynoom een goede
beschrijving vormt voor de verstrooiingsfunctie,
b de samenhang tussen de amplitude der kernvibraties en de be
schrijving der verstrooiingsfuncties en
47
c de fysische interpretatie van het globale verloop van
sï ( o).
Daartoe beschouwen wij de verstrooiing van een 20.4 MeV-~8 proton aan een Ni-kern. Voor de bijbehorende verstrooiings~
functies op het in terval -1. O~d' 1. 0 voor verschillende 1-
waarden verwijzen wij naar de figuren en 2.
a In hoofdstuk VI veronderstelden wij dat de verstrooiingsfunc
tie beschreven kan worden m.b.v. een tweede graads polynoom
in b. Voor de ber~~<en.~ng der verstrooiingsfuncties is, gezien de r - . ... -- - - .. . - - --
amplitude der oppervlaktevibraties, slechts een beperkt 0 -inter-
val van belang. Zie voor de verstrooiingsfuncties figuur 1 en 2.
Ter bepaling van boven genoemd tweede graads polynoom maken wij
in principe gebruik van drie geschikt gekozen a-waarden uit
het interval.(Dit noemen wij voortaan de drie-punts benadering).
Voor deze waarden nemen wij
gelegen d -waarden' a =-0. 1
0=0 en twee symetrisch
en 0.1. De figuren J,4
t.o.v. 0 =0
en 5 geven,
naast enkele verstrooiingsfuncties uit figuur 1 en 2, de
tweede graads vormen voor deze functies.
Ui~ figuur J blij kt dat voor I:O in een betrekkelijk ruim
gebied rond de oorsprong (-o.4'd~ 0.4) de verstrooiingsfunctie
goed beschreven kan worden m.b.v. een tweede graads vorm.
Naarmate het o-interval groter genomen wordt, vormt de tweede
graads vorm een minder goede beschrijving.
Eenzelfde trend constateren wij voor da verstrooiings
functie behorende bij I=4. Het interval waarvoor de benadering
geldt, is a.Lleen kleiner (zie fig.4).
Uit figuur 5 blijkt dat de tweede graads vorm op het
interval -O •. B~d' 0.5, een goede beschrijving vormt voor de ver
strooiingsfunctie behorende bij Ï=7•
Wij merken op dat wij op de verklaring van het globale
verloop van de verstrooiingsfuncties onder ~ nog nader zullen
terug komen.
48
b Nu resteert de vraag waar de grootte van het b -interval
door bepaald wordt. De grootte van het J-interval wordt in
principe bepaald door de amplitude der quadrupooi kernvibraties.
De verwachtingswaarde van de operator <:;.2 . t 0 1s een maa voor
genoemde amplitude. M.b.v. uitdrukking ~VI.29) wordt (S 2)
voor een N-fonon toestand gegeven door "'2 ( ) ~ 2 (oN)= 5;2Nt2 R0 •
In literatuur 11 wordt de deformatie parameter waarde
~2 =0.22 voor 58 Ni gegeven. Het J-interval behorende bij een twee
fonon toestand wordt dan gegeven door -1.4~d' 1.4. De kwadra
tische vormen in ~ vertonen t.o.v. de verstrooiingsfuncties,
voor de boven vermelde realistische;82-waarde, grote afwijkingen
(zie fig.J,4en 5). Gezien deze affwijkingen werd in dit stadium
besloten de ES-CS benadering intervalsgewijs te gaan toepassen,
waardoor mogelijk ook de kwadratische vorm verantwoorder zou zijn
(zie afstudeerverslag Jo Ramaekers).
Besloten werd de hier beschouwde theorie toe te passen op kernen
waarvan wij de vibratie-amplitude kunstmatig klein gemaakt hebben.
Nemen wij daartoe bijvoorbeeldP2 =D.05; het hiermee corresponde
rende d -interval wordt gegeven door -O.J"~ < O.J.
Met dit klein kiezen van de vibraLie amplitude werd beoogd twee
aspecten die een rol kunnen spelen in het veroorzaken van afwij
kingen t.o.v. exacte berekeningen te scheiden: het niet vol
doende glad verlopen van de verstrooiingsfunctie en het niet op
gaan van de CS-ES benadering op zichzelf. Door het eerste effect
uit te sluiten kunnen wij verwachten duidelijker interpreteerbare
resultaten over het tweede effect te verkrijgen.
c Vervolgens bekijken wij de fysische interpretatie van het glo
baal verloop van Sy(~) (zie fig. l en 2). Dit verloop kunnen
wij begrijpen aan de hand van semi-klassieke overwegingen omtrent -het baanimpuls~oment 1. Het baanimpulsmoment quanturngetal 1 cor-
respondeert klassiek met kb.
~it de interaktiepotentiaal operator (vr.4) blijkt dat wij
bij het bekijken van de verstrooiingsfuncties rekening moeten
houden met twee aspecten.
49
Een eerste aspect is de waarde van 1 en daarmee corres-
poudor·owi de wanr·dp vn11 r·.Voor gr·oLo l (bJ;H H=kOI'IIH LJ'élót.l
schiet l1et deeltje op grote aïstand langs de kern heen.Het
deeltje voelt de interaktiepotentiaal niet (de 0°-orde term
van de interaktiepotentiaal is klein voor grote r(•b) )~De kern
potentiaal wordt afgeschermd door de centrifugaalpotentiaal,
hetgeen impliceert SÏ (o )~1. Voor lagere 1 (b<< R) . wordt de kern
potentiaal minder afgeschermd.Des te groter is de kans op
absorptie en verstrooiing (0° orde term van interaktiepoten
tiaal is groot voor kleiner ), hetgeen impliceert dat Si(8)
van 1 gaat afwijken.
Een tweede aspect is de invloed vanÓ.Uit de bovenge
noemde potentiaaloperator blijkt, dat de een- respectievelijk
twee-fanon deeltje interaktie evenredig is met
lijk d 2V • Daar de interaktiepotentiaal in het
dV respectie-dr algemeen
dr2
een vlak verloop heeft binnen de kern en snel toe-
neemt in de buurt van het kernoppervlak mogen wij veronderstel
len dat dV respectievelijk d 2V geconcentreerd is rond het kern dr oppervlak. dr
2 M.a.w. de fonon(en)-deeltje
is een oppervlak-interaktie, welke het sterkst is, als de
projectielgolffunctie maximaal is aan het kernoppervlak.
Klassiek gezien betekent dit,dat de invloed van de 8 1- en~termen in de interaktiepotentiaal het grootst is als b gelijk
is aan de kernstraal R .Voor grote 1 (b))R ) zal de interaktie
potentiaal ter plaatse r(~b) slechts zwak veranderen t.g.v.
een verschuiving van het kern oppervlak over een afstand o. De verstrooiingsfunctie heeft dus een glad verloop.
Voorá=-0.1,0 en 1.0 fm. bepalen wij de botsingsparameter
die overeenkomt met de kernstraal R(=R +$). De hiermee corres-o
ponderende i-waarden liggen in de buurt van 4,5 en 6.
Empirisch blijkt dat voor deze i-waarden de fun~ties Si(d)
het minst glad zijn. Voor nog kleinere i-waarden keert het
gladdetï~ \'et'IPPII Bt\i~;H'<IÏI\H terug.Eon moget\ike verklaring hier
voor kan gezocht worden in het feit,dat een deeltje met een
1-waarde waarvoor geldt b ~R, een grotere verblijftijd heeft in
de buurt van het kernoppervlak dan een deeltje met een kleine
50
1-waarde (b<<H) (zie l'iguur 1 en 2). -Figuur 1 en 2 suggereren dat verlagen van de 1-waarde
overeenkomt met versebtJiven van de potentiaal over een radiäle
afstand.
Als voorbeeld van het verloop van de verstrooiings
functie als functie van ó beschouwen wij sr(ó) voor 1~7.
Voor d=-1.0 ligt de oppervlak interaktiepotentiaal volle-
dig in klassiek niet-toegankelijk gebied.Het deeltje voelt de
interaktiepotentiaal dus niet.Voord=1.0 schuift de oppervlak
interaktiepotentiaal gedeeltelljk in klassiek toegankelijk
gebied.Dit impliceert dat het deeltje de interaktiepotentiaal
voelt,met als resultaat dat de verstrooiingsfunctie van 1 gaat
afwijken.
De differentiële werkzame doorsneden.
Vervolgens bekijken wij enkele aspecten, die optreden bij 11 2
de verstrooiing van een JO MeV-proton aan een Cd-kern.Voor
de deformatieparameter nemen
redenen fo 2 =0. 0 5 • De maximale
ningen wordt gebruikt is 18.
wij, om reeds eerder vermelde -1-waarde welke in onze bereke~
De aspecten die wij hier achtereenvolgens willen bekijken
zijn
d het effect op de differentiële werkzame doorsneden van ver
schillende keuze-mogelijkheden voor 1 en
e het vergelijken van de differentiële doorsneden berekend
m.b.v. de verstrooiingsfuncties,welke bepaald zijn via de drie
puntsbenadering of via de eerste drie coëfficienten van een
Taylor-ontwikkeling bij kleine 0. Alvorens met aspect d te beginnen is de volgende opmer
king op zijn plaats. Wij willen controleren in hoeverre de CS-ES
benadering goed werkt en daarom is het wenselijk de,aan de hand
van deze benadering,verkregen resultaten te vergelijken met de
resultaten van een gekoppelde kanalen berekening(JUPITOR).
d Wij bekijken de clifferentiële werkzame doorsneden, welke be
paald z'jn m.b.v. de CS-ES benadering voor drie mogelijke
I-waarden,nader. Deze drie keuze mogelijkheden voor I zijn
51
1 is gelijk aan de i-waarde van het fysisch ingangskanaai
(Ï=l. ), 1n
2 Ï is gelijk aan de 1-waarde van het fysisch uitgangskanaal
(Ï=l .t) en Ul
1 I is gelijk aan de gemiddelde 1-waarde van het fysisch in-
en uit-gangskanaal ( I=(l. +1 .t)/2). 1n Ul
Vergelijken wij nu de differentiê.Je werkzame doorsneden, welke
zijn verkregen 1n.b.v. d~ CS-8S benadering, voor de verschillende
keuze mogelijkheden van l en de JUPITOR resultaten.
Uit figuur 6 biUkt dat de differentiêle doorsneden voor
het 0~-niveau, verkregen m.b.v. de CS-ES benadering bij de ver
sciJil lende Ï-waarden, exact overeenkomen. Dit ligt, gezien het
feit dat bij dit niveau geldt l=l. =l .t=(l. +1 .t)/2, in de lijn 1n Ul lll Ul
der verwachtingen. De resuLtaten komen overeen met de JUPITOR
berekening. Dit is kennelijk te danken aan het feit dat de terug
koppeling vanuit aangeslagen toestanden naar de grondtoestand
minder belangrijk is.
Om de a-priori ingevoerde kwadratische benadering voor de ver
strooiingsfunctie te controleren hebben wij een aangepaste gekop
pelde kanalen berekening uitgevoerd, welke wij voortaan de gemo
dificeerde JUPITOR berekening zullen noemen. Voor deze aangepas
te berekening is het stelsel gekoppelde differentiaal vergelij-
kingen opgelost voor één waarde van I en~- (=0). Deze berekening 1
is voor aLle overgangen equivalent met de CS-ES berekening.
De resultaten van de CS-ES benadering voor Ï=l. komen ook over-lil
een met de resultaten van de gemodificeerde JUPITOR berekening,
hetgeen tl1eoretisch te verwachten was,en een controle vormt
voor het rekenprogramma.
1\e:-H'IHHIWfHl wij 1111 ltnt 0~-nivenu (:~:ie figuur R). Wij con-'·
slateren dat, daar Ï=Jin='uit=(lin+luit)/2, de CS-ES resul-
taten voor de verschillende I-waarden weer samenvallen. Ver
gelijken wij deze resultaten met de gemodificeerde JUPITOR resul
taten dan komen deze overeen. Dit samenvalJen bevestigd dat de
kwadratische vorm een goede beschrijving vormt voor de ver
strooiingsi'unct.ie, dank zij het feit dat wij met een kunstmatig
k 1 e ine (32
r·ekenen. Be I angrijk is hier dat ze.! f's voor kleine
deformaties grote afwi.ikingen optreden tussen de CS-ES resul-
52
taten en de ,JUPITOH resul taten.Aanvankelijk hadden wij het idee
dat, indien wij p2
maar willekeurig klein zouden kiezen, de
CS-ES resultaten in de buurt van de JUPITOR resultaten zouden
komen.Deze gedachtengang is echter niet juist.De S-matrix ele
menten zijn n. I. , Zowel in de CS-ES berekening als in de gekop
pelde kanalen berekening evenredig met 8~,J~ of ~~.Dit impli
ceert dat w\j, bij verkleinen van ~2 , absoluut wel kleiner0
afwijkingen zi~n tussen gekoppelde kanalen en CS-ES resultaten
,maar dat de relatieve fout ongeveer gelijk blijft.
Beschouwen wij nu de 2~-,2~- en 4~-niveaus (zie figuur
7,9 en 10).Alle CS-ES resultaten vertonen,evenals bij het o;niveatJ,grote discrepanties t.o.v. de JUPITOR resultaten.Ver
gelijken wij de afzonderlijke CS-ES resultaten met de gemodifi
ceerde JUPITOR resultaten.De CS-ES resultaten,verkregen via
T = 1. lil
komen overeen met de gemodificeerde JUPITOR resultaten
met
een
1=1. , hetgeen ook theoretisch weer verwacht werd en lil
controle vormt voor het rekenprogramma.
De CS-ES resultaten voor Ï=l 't respectievelijk (1. +l .t)/2 Ul lil Ul
vertonen t.o.v. de gemodificeerde JUPITOR resultaten discre-
panties die,in vergelijking tot de afwijkingen tussen CS-ES en
JUPfTOR resultaten, slechts gering zijn.Binnen het kader van de
CS-ES benadering zouden deze verschillen echter nihil moeten
zijn.Het bovenstaande bevestigt weer,dat de kwadratische bena
ring een goede beschrijving vormt voor de verstrooiingsfunctie,
maar dat de CS-ES resultaten tamelijk gevoelig zijn voor de
keuze van l,Dit is consistent met een grote afwijking tussen de
gemodificeerde JUPITOR en de JUPITOR resultaten.Wij kunnen con
cluderen dat de verschillen tussen de JUPITOR resultaten en
de CS-ES resultaten in hoofdzaak gezocht moeten worden in de
CS-ES benadering zelf en niet in de aanname dat wij Sy(~)
kunnen beschrijven door een kwadratische kromme,althans voor
de kleine ~ 2=0.05 die hier gekozen is.
e Bij de bepaling van de kwadratische vorm van de verstrooi
ingsfunctie m.b.v. de drie-punts benadering bestaat de
mogelijkheid dat verschillen van Sy(J).voor zo dicht bijeen
gelegenÓ-waarden,in principe gedomineerd kunnen zijn door ruis
53
of hogere orde efïecten.Ter controle van de eenvoudige drie
puntsbeschrijving introduceren wij een moeilijkere beschrijving
voor de verstrooiingsïunctie.Daartoe kiezen wij een groot aantal
punten in een ruim Ó-interval. M.b.v. kleinste kwadraten aan
passing leggen w~ door deze d punten een tiende graads poly
noom.De coëfficiënten van dit polynoom gebruiken wij voor de
beschrijving van de verstrooiingsfunctie aan de hand van een
kwadratische kromme.Vergelijken van de differentiële werkzame
doorsneden,verkregen m.b.v. de eenvoudige drie-punts beschrij
ving en de moeilijkere beschrijving aan de hand van de coëffi
ciënten van het tiende graads polynoom,levert min of meer
identieke resultaten (zie figuur 1 1).Daar de rekentijd ongeveer
evenredig is met liet aantal 0 -waarden dat wij ter bepaling van
de verstrooiingsfunctie gebruiken,gaat onz~ voorkeur uit naar
de drie-punts beschrijving.
54
X Conclusie.
Wij zullen hier de conclusies samenvatten, die wij kunnen
verbinden aan
a het gestyleerde model en
b de CS-ES resultaten.
a Het gestyleerde model geeft inderdaad een kwélitatieve
verklaring voor een aantal aspecten, die in meer realistische
berekeningen worden waargenomen.
Uit dit model blijkt, dat de waarschijnlijkheicts dichtheid zich ter
plaatse van de interaktie (R ) symmetrisch verdeelt over de ka-a
nalen t.o.v. het ingangskanaal.
De mathematische oplossing (aanzetkanaal c) kan geconstru
eerd worden aan de hand van de fysische oplossing (ingangskanaal
c) door de componenten c'(c'#c) van de fysische oplossing voor
r(R te compenseren. Gezien het feit dat de waarschijnlijkheids-a
dichtheid zich symmetrisch verspreidt t.o.v. het ingangskanaal c
ter plaatse R , blijkt dat, naar mate 1 1 groter is, wij ter plaat-a c
se R , ter compensatie van de componenten voor r(R ,golven met m o een grotere amplitude moeten laten invallen.Dit vindt zijn oorzaak
in het tunneleffect door de centrifugaal potentiaal barriere.
Het bovenstaande illustreert het aangroeien der hoge-l componen
ten van de mathematische basisoplossing bij toenemende r.
Omgekeerd kunnen wij de mathematische basisoplossingen su
perponeren tot verschilleHde fysische oplossingen.Hieruit is de
geconstateerde a-symmetrie van berekende verstrooiingsmatrices
te begrijpen. Vergelijken wij nu bepaalde componenten van twee fysi
sche oplossingen waarin de rollen van in- en uit-gangskanaal
verwisseld zijn. Dan kunnen wij concluderen dat in de component,
waarbij een kanaal met hoge-l als in- en een kanaal met lage-l
als uit-gangskanaal fungeert, minder cijferverlies optreedt dan
in de component behorende bij het omgekeerde geval. Dit verschil
in cijferverlies komt tot uitdrukking in de verstrooiingsmatrix
elementen.
b Indien wij in de CS-ES berekeningen werken met realistische
55
fo2-waarden, vormt de kwadratische vorm voor sr(J) in het signi
ficante ~-gebied geen goede beschrijving. Om de CS-ES benadering
te controleren nemen wij de ~2-waarde kunstmatig zo klein dat de
kwadratische vorm voor Sy(a) wel adequaat i.s. Tussen de CS-ES
en de gekoppelde kanalen(JUPITOR) resultaten (differenti~le door
sneden) treden grote discrepanties op. Uit de overeenstemming
van de CS-ES met de gemodificeerde JUPITOR resultaten mogen wi;j
concluderen dat het programma correct geschreven en dat de kwa
dratische vorm voor deze waarde van ~2 inderdaad adequaat is.
De discrepantie van onze berekening met de gekoppelde kanalen
berekening wijst er dus op dat in deze berekening de CS-ES bena
dering op zich niet zinvol is en dat wij de resultaten van
INOPIN met enige terughoudendheid moeten bezien. Hierin vinden
wij een motivering om de cs~Es benadering intervalsgewijs te gaan
toepassen (zie afstudeerverslag Jo Ramaekers).
56
Referenties.
J.M. Eisenberg & W. Greiner, Nuclear Theory (North-Holland,
Amsterdam, 1970), Vol. 1, Nuclear Models
2 A.M. Schulte, The Adiabatic Approximation in Multichannel
Scattering (proefschrift 1978)
3 J. de Kam, Het Collectieve Kernmodel & de Adiabatische
Benadering (afstudeerverslag 1976, vakgroep Theor. Kernrys.)
4 N.K. Glendenning, Procedings of the International School
of Physics "Enrico Fermi (Academie Press, New York, '67)
332
5 A. Messiah, Quanturn Mechanics (North-Holland Publishing
Company, Amsterdam) Vol. 2
6 E.V. Inopin, JETP 23 ( 196 6) 1061
D. Secrest, J. Chem. Phys. 62 (1975) 710
P. Me Guire & D.J. Kauri, J. Chem. Phys. 60 (1974) 2488
G.A. Parker & R.T.Pack, J. Chem. Phys. 68 (1978) 1585
7 D.M. Brink & G.R. Stachler, Angular Momenturn (Oxford Univ.
Press, Oxford 1962)
8 T. Tamura, Rev. Mod. Phys. 21 (1965) 679
9 T. Tamura, Computer Program Jupitor-1 for Coupled Channels
Calculations (Oakridge National laboratory 1967)
10 J.J.F. Ramaekers (afstudeerverslag 1978, vakgroep Theor.
Kernfysica)
11 Carpay (stageverslag vakgroep Theor. Nat. 1967)
12 NAGFLIB:1348/0:Mk'):Mar76
13 J.P. Melssen, Scattering of Polarized Protons by Yttrium,
Iron and Nickel Nuclei (proefschrift 1978)
14 P.H. Stelsen et al., Nucl. Phys. A119 (1968) 14
57
Tabel VI.1.
1 In onderstaande tabel worden de componenten u c (R ) van
1 1 m de mathematische basisoplossingen vermeld, welke zijn c
verkregen m.b.v. een realistische tien--kanaals berekening.
1 I c
18
16
14
1 2
10
8
6
4
2
0
1 I c
18
16
1 L~
1 2
10
8
6
4
2
0
1 =18 c
0.30
0.41
0. 1 4
0 .1~8
0.29
0.71
0.64
0.49
0.51
0.26
106
104
10 3 1
10
10°
10- 1
10- 2
10- 3
10- 4
10-4
1 =8 c
1010
0. 1 2
0.17 109
0. '59 1 0 7
0. 24 10 6
1 ()4
0.78
0.94 10 3
0.38 10 3
0.37 102
0.36 101
0.49 10°
1 =16 c
0.15 102
0.22 101
0.77 10- 1
0.31
0. 10
0. 12
0.50
0.47
0.45
0.61
10- 2
10-}
10- 4
10- 5
10- 6
10-7
10-8
1 =6 c
0. 56
o. 3'+ 0.37
0.12
0.78
o.65
0.30
0.52
0.68
0.97
1010
109
108
107
104
104
104
10 3
102
101
1 =14 c
0.27
0.47
0.58
0.21
0. 19
1019
1018
1017
1016
1014
0.92 10 13
0. 49 10 13
0.88 1012
0.11 1012
0.16 1011
1 =4 c
0. 20 1012
0.42 1010
0.12 109
0.17 108
0.76 106
0.81 10 5
0.14 10 5
0.29 104
0.52 10 3
0.96 102
1 =12 c
0.10 1o 17
0.15 10 15
0. 40 10 13
0.76 1012
0.35 1011
o.43 1010
0.55 109
0.13 109
0.26 108
o.47 107
1 =2 c
0.161014
0.22 1012
0.73
0.27
0. 15
0.37
0.35
0.30
0.31
0. 1 5
1010
109
108
107
106
10 5
104
104
1 =10 c
0.13 1o15
0.18 10 13
0. 58 1011
0.21
0. 1 2
0.30
0.27
0.21
0.23
0. 11
1010
109
108
10 7
10 6
10 5
10 5
1 =0 c
0.70 1012
0.82 10 11
0. 29 1010
0.12 109
0.36 107
10 6 0.51
106 0. 19
0.18 10 5
104 0. 19
0.26 10 3
0
10
-1 10
I ()PilPnJ(:'I\111'
Figuur TV.2 Waa t'schijn I ijl<-
lleidHverde I i ng over de l<ana
len (ter plnatHP van df' bo
vengrens van het inter·akt.iP
gebi ed r=9. 9 f'm) hij epn .i I I
va I I ende go 1 ï in het kanaaI
met 1=32 respectievelijk 28
2.1 lO
----- --- --- --·-·-·-· -
' "'
' /
" ' - 1 • () - () .-..J
/ ' " ' / ' '
re ( "ï ( 6))
1.0
·-·--..... ...... ......
·---·--·--·--. -. -. ......
........
' ' ()
- 1. ()
.........
/ . ---·- ........
58N'( ') 1 p,p
E =20.4 MeV p
......
Figuur IX.l De reële delen van de verstrooiingsfuncties als
functie van de verschuiving Ó berekend,m.b.v. de CS-ES bena
dering, voor de verstrooiing van protonen (E =20.4 MeV) aan 58N. p
1.
\ \
... _ _... /
I
I /
I I
I I
I
I I
I
I
1 ru (si ( &) )
0. ')0
r;K Ni (p,p')
E =20.1~ MoV p
-·-
Figuur IX.2 De imaginaire delen van de verstrooiingsfuncties
<1Ls functie van de verschuiving~ berekend , m.b.v. de CS-ES
bonalloring , voor de verstrooiing van 20.4-MeV protonen aan : ·,
\ !
7
')
- I • < l
I I
I I
I I
I
I I
I
-1 • 0
.",. __ .... --."...
b
1 • ()
(5 ( frn)
t)8N.( ') J p' p
E = 2 0 • !.1- ~1 P V p
Figuur IX.J Het reële (kromme a) respectievelijk imaginaire
deel van de verstrooiingsfunctie (kromme c) voor Ï=O als
functie van <ie verschuiving(5 berekend,m.b.v. de CS-ES benade
ring,voor de verstrooiing van 20.4-MeV protonen aan 58 Ni
Kromme b respectievelijk d geeft de kwadratische vorm,waarmee
het reële respectievelijk imaginaire deel van de verstrooiings
functie beschreven wordt.
I
I I
I I
I
I I
I I
" ' ' ,, I ' ' I ......._
I
b
- 1 • ()
I I
I ....._' I
' I Y.,
I I
I
I I
I I
I
Ó (fm)
·')8 Ni(p,p')
E :20.l~ MeV p
Figuur IX.4 Het reële (kromme a) respectievelijk imaginaire
deel van de verstrooiingsfunctie (kromme c) voor l=4 als
functie van de verschuiving 5 berekend,m.b.v. de CS-ES bena
dering ,voor de verstrooiing van 20.4-MeV protonen aan 58
Ni.
Kromme b respectievelijk d geeft de kwadratische vorm,waarmee
het reële respectieveLUk imaginaire deel van de verstrooiings
functie beschreven wordt.
- 1 • () -0.!)
Im(s-1(d)) He(S-(~)) 1 • o1
o.rs
0
-0.5
-1 • 0
O.) 1 • 0 • d ( fm)
SRNi(p,p')
E =20.4 MeV p
Figuur IX.5 Het reële (kromme a) respectievelijk imaginaire
deel van de verstrooiingsfunctie (kromme c) voor 1=7 als
functie van de verschuiving Óberekend,m.b.v. de CS-ES bena
dering, voor de verstrooiing van 20.4-MeV protonen aan 58Ni.
Kromme b respectievelijk 6 geeft de kwadratische vorm,waarmee
het reële respectievelijk imaginaire deel van de verstrooiings
functie beschreven wordt.
-'""
10-l
2()
-:JUPITOR
e :JUPITOR(l=l. ,C.=O) J_n 1
.6 :CS-ES(l=J. =1 .t=l. +l .t) ln Ul- 111 Ul
Figuur IX.6 Differentille werkzame doorsneden
berekend voor de elastische verstrooiing van
JO-MeV protonen aan 112
cd.De respectievelijke
resultaten hebben betrekking op gekoppelde
kanalen (JUPITOR),gemodificeerde JUPITOR
(1=1. ,&.=0) en CS-ES berekeningen. ~-::1. ]
(J() 80 180 120
2
1 (;()
I I '> ~Cd(p,p') ._ :JUPJTOR
E =·~o MeV p ---: JUPITOR ( Ï =1. , f,. =0)
ln 1 ~! ~ ( 0 • il 1 7 !\1 <' V ) -:CS-ES(l=l. )
111
~~.!=U • f) r; ·--:CS-ES ( Ï = 1 . t ) Ul
-.ra-:CS-ES(Ï=l. +1 .t) lll UJ.,
2
Figuur IX.? Differentiële werkzame doorsneden
berekend voor de inelastische verstrooiing van
JO-MeV protonen aan 112
cd.De respectievelijke
resultaten hebben betrekking op gekoppelde
kanalen (JUPITOR),gemodificeerde JUPITOR
(1=1. ,&.=0) en CS-ES berekeningen. ln l
e ( '))
I.HJ 60 100 120 160
-
_,, )()
I 1 '> .. Cd ( p, p 1 ) -:JlJPJTOR
E ='l() MAV p 0~(1.;~20 MeV)
. :. () ~
-:JUPITOR(l=l. ,é:-.=0) lil J
I!J :CS-ES(l=Ï. -=1 .. t lll UJ
=1. +1 't) lil Ul
2
Figuur IX.8 Differentiële werkzame doorsneden
berekend voor de inelastische verstrooiing van
30-MeV protonen aan 112
cd.De respectievelijke
resultaten hebben betrekking op gekoppelde
kanalen (JUPITOR), gemodificeerde JUPITOR
(1=1. ,~.=0) en CS-ES berekeningen. lil l
ho KO 00 120 1 (JO
- 1 1 ') '-c<i(p,p') - :JUPITOR
E = '30 Me V p ----:JUPITOR(Ï=lo ,to=O)
lil 1 2; ( 1 • 0 3 1 1 MPV) -:CS-ES(Ï=lo ) Jn
~2=0,0') - 0-·- :CS-ES(l=l 0.) Ul ~.,
·--·--· :CS-ES(Ï=lo +1 0 ) 1n u1t
Figuur IX.9 Differentiäle werkzame doorsneden
berekend voor de inelastische verstrooiing van
JO-MeV protonen aan 112
cd. De respectievelijke
resultaten hebben betrekking op gekoppelde
kanalen (JUPITOR), gemodificeerd JUPITOR
(1=10 ,~0=0) en CS-ES berekeningen. ln l
2
0(()) - .
~0 40 60 80 160
~. 1.
1 1 ') '"'cd(p,p') -:JlTPITOR
E ='}() MPV
I~~ ( I • I~ I '} MP V)
~;!=0.0')
----:JlJPITOH( I= I . , &. !::0) J 11 .L
-:CS-ES(l=l. ) 1n
-·-·-·:CS-ES ( Ï =1 . ) U.l t
·--·--:CS-ES(T=l. +I . ) 1n u1t
. . .... ............
2
Figuur IX.10 Differentiële werkzame doorsneden
berekend voor de inelastische verstrooiing van
JO-MeV protonen aan 112
cd. De respectievelijke
resultaten hebben betrekking op gekoppelde
kanalen (JUPITOR), gemodificeerd JUPITOR
(1=1. ,&.=0) en CS-ES berekeningen. 1n 1
8 ( 0)
HO 100 120 1 ()0
10-J
' \
\. --~ .... _""""". .....
Figuur IX.11
....... , ' ' ' ' ' \
\ \
112Cd(p,p')
E =JO MeV p +
21(0.617
f2=0.05
\...__....."..,. .....
/
" ' " ......
MeV)
~"'
Differentiële doorsneden berekend,
m.b.v. de CS-ES benadering, voor de verstrooiing
vanJO-MeV protonen aan 112
cd.Ter bepaling van de
kwadratische vorm voor de verstrooiingsfunctie
is gebruik gemaakt van de drie-punts beschrijving
(kromme a) resrye~tievelijk de coëfficiënten van
een tiende graads polynoom (kromme b).
HO 100 120 160