University of Groningen Family, housing and well-being in ... · PDF filewonen, wordt de...
Transcript of University of Groningen Family, housing and well-being in ... · PDF filewonen, wordt de...
University of Groningen
Family, housing and well-being in later lifeHerbers, Daniël Johannes
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite fromit. Please check the document version below.
Document VersionPublisher's PDF, also known as Version of record
Publication date:2016
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):Herbers, D. J. (2016). Family, housing and well-being in later life [Groningen]: Rijksuniversiteit Groningen
CopyrightOther than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of theauthor(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons thenumber of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Download date: 22-04-2018
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
Nederlandse samenvatting
Familie, wonen en welzijn op latere leeftijd
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
184
NEDERLANDSE SAMENVATTING
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
185
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
Achtergrond en onderzoeksvragenVergrijzing, een toename van het aandeel ouderen in de bevolking ten opzichte
van het aandeel jongeren, is één van de belangrijkste maatschappelijke vraag -
stukken waar Europese landen mee te maken hebben (Vaupel & Kistowski, 2008).
De belangrijkste oorzaken van een verouderende bevolking zijn dalende geboorte-
aantallen en een stijging van de levensverwachting. Ondanks een recente stabilisering
van de geboorteaantallen in de meeste Europese landen valt niet te verwachten dat
de vergrijzing van Europese bevolkingen in de komende decennia zal stoppen.
Eén van de uitdagingen die vergrijzing met zich meebrengt, is mogelijk maken
dat ouderen een leven kunnen leven dat zij als waardevol ervaren (Katz, 2009).
Een belangrijk advies bij de realisatie van dit doel is de bekende aanbeveling
van de commissie Stiglitz (Sen et al., 2009), om naast het meten van welzijn met
conventionele objectieve maten, ook subjectieve metingen van het welzijn centraal
te stellen bij de beleidsvorming. Het meten van het subjectief welbevinden
(subjective well-being) is een goede manier om de waardering die mensen geven aan
hun eigen leven te meten (Diener et al., 2009). Volgens Börsch-Supan en zijn
collega’s (2005), wordt het welzijn van ouderen voor een belangrijk deel beïnvloed
door factoren die spelen op het individuele schaalniveau. Een beter begrip van de
factoren die het welzijn van ouderen op microniveau beïnvloeden, zal het mogelijk
maken om de uitdagingen op macroniveau aan te pakken.
Familie en wonen zijn twee domeinen van het individuele leven die op oudere
leeftijd belangrijker worden. Allereerst brengen mensen op oudere leeftijd een groter
deel van hun tijd door in - en rondom - hun woning (Oswald et al., 2011; Gitlin, 2003).
Daarnaast wordt de rol van familieleden belangrijker naarmate sociale netwerken
kleiner worden, wat vaak gebeurt op oudere leeftijd. Ook heeft eerder onderzoek
aangetoond dat sociale contacten op oudere leeftijd zich vaker concentreren rondom
de meest intieme relaties, zoals die met partner en kinderen (Shaw et al., 2007; Ajrouch
et al., 2005; Bengtson, 2001; Van Tilburg, 1995). Behalve het afzonderlijke belang van
familie en wonen op oudere leeftijd, zijn familie en wonen ook sterk aan elkaar
gerelateerd; woningkeuzes op oudere leeftijd worden beïnvloed door veranderingen en
omstandigheden in het familiedomein. Het verlaten van de koopsector is een transitie
in de woningcarrière die plaats kan vinden op oudere leeftijd. Deze transitie kan
vrijwillig zijn, wanneer mensen minder ruimte nodig hebben, of gedwongen als
financiële- of gezondheidsproblemen ervoor zorgen dat het koophuis niet meer
onderhouden kan worden (Feijten, 2005). Het is bekend dat ook veranderingen in
familie omstandigheden kunnen leiden tot het verlaten van de koopsector (Abramsson
& Andersson, 2012; Painter & Lee, 2009). Er is echter slechts beperkt onderzoek gedaan
naar de effecten op de lange termijn. Het is van groot belang om deze relatie beter te
begrijpen, omdat woningbezit vaak wordt geassocieerd met een hoger subjectief
welzijn (Zumbro, 2014; Rossi & Weber, 1996).
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
186
NEDERLANDSE SAMENVATTING
Eerdere studies hebben aangetoond dat familieomstandigheden en de woonsituatie
gerelateerd zijn aan het subjectief welbevinden op latere leeftijd. Zo is gevonden
dat individuen met een partner op oudere leeftijd een hoger subjectief welbevinden
hebben dan alleenstaande ouderen (Antonucci et al., 2001; Diener et al., 1999).
Onderzoek laat ook zien dat het hebben van kinderen op oudere leeftijd een
positieve bijdrage levert aan het subjectief welzijn (Margolis & Myrskylä, 2011).
Daarnaast zijn in het woondomein onder andere woningbezit en betere kwaliteit
van de woning positief gerelateerd aan het welzijn (Zumbro, 2014; Oswald et al.,
2007). Nationale verschillen in de relatie tussen familie en wonen aan de ene kant,
en subjectief welzijn aan de andere kant, zijn daarbij onderbelicht gebleven. Het is
van groot belang om de verschillen tussen landen te onderzoeken gezien de grote
verschillen in sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvestingsbeleid en culturele
normen, en het belang van deze omstandigheden voor het welzijn van ouderen.
Relaties tussen familie, wonen en welzijn zijn relevant in de context van het
gevoerde beleid dat gericht is op zelfstandig wonen. Dit beleid houdt in dat ouderen
zo lang mogelijk in hun eigen woning blijven wonen om het aantal ouderen in
zorginstellingen te beperken en daarmee kosten te besparen (Fernández-Carro &
Evandrou, 2014; Fausset et al., 2011). Naast de voordelen van het langer zelfstandig
wonen, wordt de afhankelijkheid van informele hulp gezien als één van de risico’s
van het zelfstandig oud worden (Sixsmith & Sixsmith, 2008). In dat opzicht zou
een tussenvorm zoals de aanleunwoning een goede woonsituatie voor ouderen
kunnen zijn. In een aanleunwoning wonen ouderen zelfstandig, maar hebben ze
de beschikking over professionele hulp en zorg van een nabijgelegen zorginstelling
als dat nodig of gewenst is. Daardoor kan ook familie betrokken worden bij het
bieden van praktische of emotionele hulp. Verschillende onderzoeken hebben de
voordelen van tussenvormen zoals de aanleunwoning onderzocht (Dupuis-Blanchard
et al., 2009; Taylor & Neill, 2009; Field, et al., 2005). Hoe de voordelen van de
aanleunwoning gerelateerd zijn aan het subjectieve welbevinden van ouderen is tot
nu toe onvoldoende onderzocht.
Het doel van dit proefschrift is om inzicht te verkrijgen in de onderlinge
relaties tussen familie, wonen en welzijn op latere leeftijd. De focus van de
dissertatie ligt op de factoren die gerelateerd zijn aan het subjectieve welbevinden
van ouderen en hoe deze relatie wordt beïnvloed door hun woonomgeving en de
culturele context waarin ze leven. Op basis van het doel van het onderzoek, en op
grond van de beperkingen in eerder onderzoek zijn er vier onderzoeksvragen
geformuleerd:
1. Hoe wordt het verlaten van de koopsector op latere leeftijd beïnvloed door
huidige en eerder ervaren situaties en gebeurtenissen in de familie-en woon-
omstandigheden?
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
187
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
2. Hoe is het subjectieve welbevinden van ouderen gerelateerd aan hun familie-
omstandigheden, en hoe varieert die relatie tussen verschillende landen?
3. Hoe is het subjectieve welbevinden van ouderen gerelateerd aan hun woon -
situatie, en hoe varieert die relatie tussen verschillende landen?
4. Hoe zijn interpersoonlijke relaties gerelateerd aan het subjectieve welbevinden
van ouderen die in een aanleunwoning wonen?
Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van een combinatie
van verschillende databronnen en methoden. De secundaire data geanalyseerd in
hoofdstuk 2, 3 en 4, zijn afkomstig van de Survey of Health, Ageing and Retirement
in Europe (SHARE). In hoofdstuk 5 zijn kwalitatieve data afkomstig uit diepte-
interviews geanalyseerd om inzicht te verkrijgen in de ervaringen van ouderen
rondom het subjectief welbevinden.
Familie, wonen en het verlaten van de koopsectorDe vraag hoe het verlaten van de koopsector op latere leeftijd wordt beïnvloed door
huidige en eerdere situaties in familie- en woonomstandigheden staat centraal
in hoofdstuk 2. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van
de levensloopbenadering (Willekens, 1999). De levensloopbenadering maakt het
mogelijk om de relatie tussen verschillende levenslopen van een individu te
bestuderen door de tijd. Vanwege de voordelen die in bestaand onderzoek worden
geassocieerd met eigenwoningbezit, is het relevant om beter te begrijpen in welke
situaties mensen hun koophuis verlaten op oudere leeftijd. Het verlaten van de
koopsector is bestudeerd in Denemarken, Nederland en Zweden, omdat wonen in
een huurwoning in deze landen een geaccepteerd alternatief is voor het kopen van
een woning. Bovendien blijkt uit de data dat het verlaten van de koopsector relatief
vaak voorkomt in de betreffende landen.
Uit de logistische regressieanalyse van persoonsjaren blijkt dat getrouwde
personen een kleinere kans hebben om hun koopwoning op te geven voor een
huurwoning. Gescheiden en verweduwde ouderen hebben de grootste kans om
hun koopwoning te verlaten in de eerste jaren na de scheiding of verweduwing,
zoals ook eerder gebleken is (Dewilde, 2008; Painter & Lee, 2009; Feijten, 2005). Het
effect blijft echter zichtbaar door de jaren heen, tot zelfs meer dan tien jaar na de
scheiding of verweduwing. Mogelijk zorgt het dragen van de verantwoordelijkheid
van een eigen huis na het overlijden van een partner, of het dragen van de
voortdurende druk van de financiële lasten na een scheiding, er voor dat mensen
op latere leeftijd alsnog hun koopwoning verlaten. Hierbij moet worden opgemerkt
dat het korte-termijneffect van verweduwing op middelbare leeftijd kleiner is
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
188
NEDERLANDSE SAMENVATTING
gebleken dan op oudere leeftijd. Deze bevinding bevestigt de logica dat het
overlijden van een partner met name op oudere leeftijd grote, directe gevolgen
heeft voor de levensomstandigheden. Naast gescheiden en verweduwde ouderen
hebben ook samenwonende huiseigenaren op latere leeftijd een grotere kans om
de koopsector te verlaten dan getrouwden, die mogelijk in samenhang met het
huwelijk meer stabiliteit in hun wooncarrière hebben. Eerdere gebeurtenissen in
familie- en woonomstandigheden, zoals relatief vroeg huiseigenaar worden, of
relatief laat voor het eerst een kind krijgen, maken de kans om de koopsector op
latere leeftijd te verlaten kleiner. Het is ook duidelijk geworden dat een slechte
gezondheid de kans om de koopsector te verlaten vergroot, terwijl een hogere
sociaal economische positie die kans juist verkleint. De relatieve bijdrage van deze
kenmerken is echter klein in vergelijking met scheiding en verweduwing.
De conclusie van dit deel van het onderzoek is dat de woonsituatie op later
leeftijd inderdaad sterk gerelateerd is aan parallelle carrières in de levensloop.
De levensloopbenadering is een waardevolle manier om onderlinge relaties van
levensomstandigheden te bestuderen. Stabiliteit in de wooncarrière en andere
levenslopen zorgt voor een kleinere kans om de koopwoning te verlaten op latere
leeftijd.
Familierelaties en subjectief welbevinden in EuropaIn hoofdstuk 3 is gekeken naar de relatie tussen familie en welzijn op oudere
leeftijd. Bovendien wordt het verband tussen familie en welzijn vergeleken tussen
zestien landen met verschillende familiale normen. Het betreft de volgende
landen, op volgorde van meest familistisch tot meest individualistisch: Italië,
Spanje, Slovenië, Polen, Hongarije, Portugal, Tsjechië, Oostenrijk, Estland,
Zwitserland, België, Frankrijk, Zweden, Duitsland, Denemarken en Nederland
(Kalmijn, 2010). Volgens de doel-benadering van culturele verscheidenheid
(goal-approach to cultural variation; Oishi, 2000) worden individuele doelen beïnvloed
door culturele normen. Hierdoor verschillen de factoren die invloed hebben op het
subjectief welzijn tussen culturen met sterke individuele normen en culturen met
sterke collectieve normen.
In alle bestudeerde landen is een negatieve relatie gevonden tussen het niet
hebben van een partner en het subjectief welzijn. Ook hebben ouderen die
sporadisch contact met hun kind(eren) hebben een lager subjectief welzijn dan
ouderen die regelmatig of intensief contact onderhouden. Naast de overeenkomsten
tussen landen heeft deze studie aangetoond dat de relatie tussen familieomstan-
digheden en subjectief welbevinden verschilt tussen landen die verschillen in
culturele normen op het gebied van familiewaarden. Het verschil in subjectief
welzijn tussen samenwonenden en getrouwden is aanmerkelijk groter in landen
met sterkere familiebanden, en het negatieve verband tussen gescheiden of
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
189
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
verweduwd zijn en welzijn is groter in een aantal landen met sterke familiale
banden. Er zijn ook landen aan te wijzen waar de bevindingen afwijken van deze
patronen, zoals in Polen en Slovenië waar de relatie tussen welzijn en scheiden
kleiner was dan verwacht. Op Spanje en Slovenië na zijn de bevindingen op het
gebied van intergenerationeel contact volgens de verwachting dat de link tussen
subjectief welzijn en contact sterker is in meer collectief ingestelde landen. De
resultaten bevestigen eerdere bevindingen van Gaymu en Springer (2010) die
onder alleenstaande vrouwen ook al variatie ontdekten in de relatie tussen fami-
lieomstandigheden en subjectief welzijn op oudere leeftijd. Familieomstandighe-
den zijn belangrijke factoren gebleken voor het subjectief welzijn op oudere
leeftijd.
De gevonden verschillen tussen landen doen vermoeden dat culturele normen
in het familiedomein een belangrijke invloed hebben op de mate waarin subjectief
welzijn wordt beïnvloed door familieomstandigheden.
Wonen en subjectief welbevinden in EuropaIn hoofdstuk 4 wordt de focus verlegd van familie naar wonen. Onderzocht is hoe
woonomstandigheden, zoals woningbezit en woningkwaliteit, gerelateerd zijn
aan subjectief welzijn in dezelfde zestien landen die ook in hoofdstuk 3 zijn
bestudeerd. Allereerst is er aandacht voor de relatie tussen eigenwoningbezit en
subjectief welzijn en de verschillen tussen landen met een grote focus op eigen-
woningbezit (home-owning societies) en landen met meer ruimte op de huurmarkt
(cost-rental societies). In de eerste categorie landen is de huursector minder
aantrekkelijk en wordt deze vaak bewoond door huishoudens met relatief lage
inkomens, in de andere categorie landen daarentegen wordt huren vaker gezien
als een goed alternatief voor kopen. Daarnaast is getoetst of de relatie tussen
subjectief welzijn en het hebben van een hypotheek een ander effect op het welzijn
heeft in landen met een meer of minder toegankelijke hypotheekmarkt. Als derde
staat woningkwaliteit centraal. Verwacht werd dat relatief slechte woningkwaliteit in
een land leidt tot een groter verschil in subjectief welzijn tussen ouderen in kleine
en ouderen in grote huizen.
Uit de analyse blijkt dat er een negatieve relatie bestaat tussen subjectief welzijn
en het wonen in een huurhuis op latere leeftijd. Bovendien hebben hypotheekvrije
woningeigenaren een hoger subjectief welbevinden dan ouderen met een resterende
hypotheekschuld, en is een groot huis gerelateerd aan een hoger welzijn. Deze
resultaten ondersteunen eerdere bevindingen, hoewel niet specifiek gericht op
ouderen (Zumbro, 2014; Cairney & Boyle, 2004). Hierbij moeten we wel optekenen
dat de relatieve invloed van woonomstandigheden op het welzijn klein is in
vergelijking met het effect van gezondheid, huishoudenssamenstelling en de sociaal-
economische situatie.
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
190
NEDERLANDSE SAMENVATTING
De resultaten van de analyse van verschillende landen laten zien dat het verschil
in subjectief welzijn tussen huurders en woningeigenaren groter is in landen met
een duidelijkere focus op eigenwoningbezit. In landen met een beter ontwikkelde
en beschermde huursector is het verschil in subjectief welzijn tussen eigenaren en
huurders relatief klein, met name in Denemarken, Zweden en Nederland. Deze
bevindingen bevestigen het idee dat huren als een goed alternatief wordt gezien
voor kopen in deze landen (Elsinga & Hoekstra, 2005; Kemeny, 2001). Terwijl de
verschillen in subjectief welzijn tussen oudere eigenaren met en zonder een hypo-
theekschuld klein zijn in alle landen, is gebleken dat, met uitzondering van
Denemarken en Tsjechië, een kleinere woning met name tot een lager subjectief
welzijn leidt in landen met een lagere woningkwaliteit.
De relatie tussen wonen en welzijn is vergelijkbaar in de zestien bestudeerde
landen. Echter, de gevonden verschillen laten zien dat het belang van de woning
voor het welzijn afhankelijk is van de verschillen in huisvestingsbeleid en
wooncontext. Deze bevindingen zijn aanvullend ten opzichte van eerder onderzoek
door Oswald en zijn collega’s (2007); zij vonden geen bewijs voor nationale
verschillen in de relatie tussen wonen en welzijn in data die beperkt waren tot
alleenstaanden in steden.
Sociale relaties en subjectief welbevinden in aanleunwoningenIn hoofdstuk 5 is in een specifieke woonsituatie onderzocht hoe sociale relaties
bijdragen aan het subjectief welbevinden van ouderen. Eerder onderzoek heeft
beargumenteerd dat de mogelijkheden tot het hebben van sociale relaties in aan-
leunwoningen een aantal negatieve gevolgen van het ouder worden compenseert,
zoals: kleiner wordende sociale netwerken door beperkte fysieke mobiliteit, of het
overlijden van familie of vrienden (Dupuis-Blanchard et al., 2009; Field et al.,
2002).
Uit de analyse van de kwalitatieve data blijkt dat contact met kinderen als erg
waardevol wordt ervaren en dat kinderen het belangrijkst zijn voor het welzijn
van ouderen doordat ze op verschillende manieren hulp bieden. Respondenten
houden bewust afstand van andere bewoners omdat ze bang zijn dat intenser
contact leidt tot een beperkte privacy en roddelen. Sociale contacten met andere
bewoners van aanleunwoningen zijn daardoor oppervlakkig. Aan de andere kant
zijn de medebewoners belangrijk voor het welzijn van ouderen dankzij gezamenlijke
deelname aan activiteiten die worden georganiseerd door het nabijgelegen zorg -
centrum. Via deze activiteiten blijven ouderen fysiek en mentaal actief wat een
positieve bijdrage levert aan hun welbevinden. Ook het gemak van het onderling
geven en krijgen van steun is een kenmerk van de aanleunwoning dat bijdraagt
aan het welzijn, net als de beschikbaarheid van zorg en hulp door het zorgcentrum
die zorgt voor een gevoel van veiligheid. Hoewel de ervaringen over het algemeen
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
191
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
positief zijn, zijn er ook enkele negatieve aspecten van sociale relaties in aanleun-
woningen te benoemen. Verschillende respondenten ervaren het wonen bij een
zorgcentrum in combinatie met hun fysieke beperkingen als een beperking om
contact te hebben met mensen buiten het zorgcentrum. Sommige ouderen geven
aan dat ze hun kinderen graag meer zouden zien, terwijl anderen zich
buitengesloten voelen van de maatschappij. Daarnaast vormen een grotere afhan-
kelijkheid en de gesloten aard van de aanleunwoningen en het bijbehorende
zorgcomplex voor sommigen een bedreiging voor het welzijn.
Door gebruik te maken van de theorie van sociale productiefuncties (social
production functions theory; Ormel et al., 1999; Lindenberg, 1996) was het
mogelijk om individuele ervaringen met betrekking tot sociale contacten te
koppelen aan het subjectief welbevinden van respondenten. Er valt te concluderen
dat sociale relaties in aanleunwoningen bijdragen aan het subjectief welzijn via
alle vijf doelen zoals gedefinieerd in de SPF-theorie (actief zijn, comfort, status,
bevestiging van gedrag en affectie). De verschillende doelen worden bereikt via
verschillende aspecten van het sociale leven in aanleunwoningen. Affectie wordt
met name bereikt via het contact met kinderen, terwijl gezamenlijke deelname
aan activiteiten met medebewoners een positieve invloed heeft op het welbevinden
doordat ouderen op die manier actief blijven. Comfort wordt gerealiseerd door de
zorg en hulp die ouderen krijgen van kinderen of zorgverleners. Doordat ouderen
hulp kunnen bieden aan de mensen in hun directe omgeving lijkt bevestiging van
goed gedrag op te treden, terwijl de beperkte mate waarin ouderen intensief
contact hebben met andere bewoners een manier lijkt om te voorkomen dat hun
status negatief wordt beïnvloed. Kinderen zijn belangrijk gebleken voor het welzijn
van ouderen in aanleunwoningen. Het contact met kinderen levert met name een
positieve bijdrage via de emotionele hulp die ze geven. Daarnaast zijn kinderen
ook belangrijk in het geven van praktische hulp en het bieden van gezelschap. De
belangrijke functie van kinderen wordt ook bevestigd in de ervaringen van
ouderen die geen kinderen hebben of graag meer contact met hun kinderen
zouden hebben. Zij proberen meer contact te zoeken met andere bewoners van de
aanleunwoningen maar hebben moeite om vriendschappen op te bouwen. Aan-
leunwoningen zijn waardevol voor het welzijn van de geïnterviewde ouderen
gezien het feit dat kinderen makkelijk betrokken kunnen worden bij het geven
van steun, terwijl formele hulp en zorg beschikbaar zijn en de ouderen mogelijkheid
hebben om deel te nemen aan allerlei sociale activiteiten.
Het belang van een partner, kinderen en een goede gezondheidDe bevindingen van dit proefschrift voegen nieuwe inzichten toe aan de bestaande
kennis over de onderlinge relaties tussen familie, wonen en welzijn op oudere
leeftijd. Familieomstandigheden hebben een aanhoudend effect op veranderingen
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
192
NEDERLANDSE SAMENVATTING
in de woonsituatie op latere leeftijd; zowel familie als woonsituatie hebben een
grote invloed op het subjectief welzijn; deze relatie is afhankelijk van de culturele
en institutionele context waar ouderen in leven; en de woonsituatie bepaalt voor
een deel hoe ouderen ervaren dat kinderen bijdragen aan hun welbevinden.
Drie thema’s keren terug door de verschillende hoofdstukken. Ten eerste is het
hebben van een partner een belangrijke determinant voor de woonsituatie en het
welzijn op oudere leeftijd. Eerder onderzoek heeft meermaals aangetoond dat
mensen met een partner een hoger subjectief welzijn hebben en minder vaak
eenzaam zijn (Stutzer & Frey, 2006; Antonucci et al., 2001). Op oudere leeftijd kan
het hebben van een partner de problemen die vaak met veroudering geassocieerd
worden verzachten. In hoofdstuk 2 zagen we dat het hebben van een partner op
latere leeftijd de kans om de koopsector te verlaten verkleint, terwijl hoofdstukken
3 en 4 laten zien dat ouderen met een partner een hoger subjectief welzijn hebben
in de bestudeerde Europese landen. Het belang van een partner werd ook
onderstreept in hoofdstuk 5, waar ouderen het hebben over ervaringen met sociale
relaties alsof het gedeelde ervaringen zijn tussen de respondent en zijn of haar
partner. Bovendien bevestigen onze bevindingen het idee dat trouwen voordelen
heeft ten opzichte van samenwonen (Soons & Liefbroer, 2008). Mogelijk vervaagt
het voordeel van het huwelijk in de komende jaren gezien de hoge percentages
jonge samenwonenden, ook onder jongeren in Zuid- en Oost-Europa, waar het
welzijnsverschil tussen getrouwden en samenwonenden vooral groot is gebleken
(hoofdstuk 3).
Ten tweede bevestigen de resultaten van deze studie eerder onderzoek dat het
belang van kinderen voor het welzijn van ouderen heeft aangetoond (Shaw et al.,
2007; Van Tilburg, 1995). Het niet hebben van kinderen wordt geassocieerd met
een lager subjectief welzijn, terwijl kinderen hebben maar ze niet regelmatig zien
of spreken een groter negatief effect heeft (hoofdstuk 3). Behalve in sommige
landen met sterke familiebanden heeft een te grote nabijheid van kinderen weer
een negatieve invloed op het welzijn (hoofdstuk 3 en 4). De gedetailleerde
bestudering van het belang van kinderen voor het welzijn in hoofdstuk 5 toont
aan dat ouderen contact, en met name de emotionele steun van hun kinderen, als
zeer belangrijk ervaren in de context van aanleunwoningen in Nederland.
Ten derde blijkt gezondheid, hoewel dat niet het centrale onderwerp van deze
studie was, een belangrijke factor in alle hoofdstukken. Ten eerste hebben gezonde
ouderen een grotere kans om huiseigenaar te blijven op oudere leeftijd, wat
belangrijk is gezien de voordelen van een koopwoning ten opzichte van een
huurwoning. Ten tweede kwam een goede gezondheid naar voren als een belangrijke
indicator van een hoger subjectief welbevinden in alle zestien bestudeerde landen.
Als laatste is gebleken dat een slechte gezondheid een negatieve invloed heeft op
het welzijn vanwege de beperkingen die het oplevert voor het investeren in sociale
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
193
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
relaties. De impact van gezondheidsproblemen op het welzijn wordt nogmaals
bevestigd door de afhankelijkheid die verschillende ouderen ervaren als gevolg
van de formele zorg die ze ontvangen (hoofdstuk 5).
SlotopmerkingDe bevindingen van dit onderzoek geven enerzijds nieuwe inzichten in de
onderlinge relaties tussen familie, wonen en welzijn op oudere leeftijd, maar vragen
anderzijds om een vergelijking van deze relaties tussen subgroepen. Toekomstig
onderzoek zou de onderlinge relaties tussen familie, wonen en welzijn kunnen
vergelijken tussen jongere en oudere ouderen, mannen en vrouwen, stellen en
alleenstaanden, of zelfstandig wonende en geïnstitutionaliseerde ouderen. Het is
aannemelijk dat er verschillen bestaan tussen subgroepen, bijvoorbeeld omdat
mannen wellicht andere verwachtingen van het contact met hun kinderen hebben
dan vrouwen, waardoor de invloed die het contact met kinderen heeft op het
subjectief welbevinden ook verschilt. Het bestuderen van de land-specifieke
mechanismen die ten grondslag liggen aan de gevonden verschillen in subjectief
welbevinden is een ander thema dat in toekomstig onderzoek meer aandacht
verdient. Uit de resultaten van hoofdstuk 4 blijkt bijvoorbeeld dat het niet hebben
van een partner, en sporadisch contact met kinderen een grotere negatieve
associatie met subjectief welzijn heeft in landen met sterke familiebanden. Het is
echter niet duidelijk of deze verschillen voortkomen uit verschillende institutionele
maatregelen, culturele verschillen, of een combinatie van deze en andere factoren.
In de inleiding van dit proefschrift is het belang van deze studie geschetst in
de context van de toenemende vergrijzing waar veel Europese landen mee te
maken hebben. Familie en wonen blijken inderdaad twee belangrijke domeinen
voor het welzijn op oudere leeftijd. Daarnaast komt ook het belang van de partner
en kinderen naar voren in de verschillende hoofdstukken. Als we de bevindingen
van dit proefschrift in de context plaatsen van de hoge scheidingspercentages in
latere geboortecohorten dan de hier onderzochte, kunnen we verwachten dat een
groeiend deel van de huiseigenaren een groter risico heeft om hun koopwoning te
verlaten, terwijl ook het subjectief welbevinden van deze groep onder druk staat.
Daarnaast hebben ouderen in de komende jaren minder kinderen waar ze op
kunnen rekenen. Het onderzoeken van de mate waarin kinderen in de toekomst
kunnen voorzien in de behoeften van hun ouders kan daarmee van belang zijn
voor beleidsoverwegingen. Dit geldt met name voor de bestudeerde Zuid- en
Oost-Europese landen, waar de geboorteaantallen lager zijn terwijl kinderen een
grotere invloed hebben op het welzijn en ook de afhankelijkheid van kinderen in
het ontvangen van zorg en steun relatief groot is.
De bevindingen van dit proefschrift zijn ook relevant in de beleidscontext van
het langer zelfstandig wonen. De woonsituatie is belangrijk voor het subjectief
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
194
NEDERLANDSE SAMENVATTING
welzijn op oudere leeftijd (hoofdstuk 4) en het wonen in een aanleunwoning waar
formele zorg en hulp beschikbaar zijn kan van grote waarde zijn voor het welzijn
van specifieke groepen ouderen (hoofdstuk 5). In Nederland zijn gemeenten sinds
kort verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid met betrekking tot langer
zelfstandig wonen. Gemeenten hebben daarmee een belangrijke taak in het bieden
van een passende combinatie van wonen en zorg aan het groeiende aantal ouderen
dat thuiszorg nodig heeft. Uit onderzoek blijkt dat verschillende gemeenten
worstelen met het bepalen van de wensen en voorkeuren van hun ouderen op het
gebied van wonen en zorg (Jonker-Verkaart & Van Triest, 2015). Het Kenniscentrum
Wonen en Zorg (KWCZ) is een belangrijke partij in het vinden van oplossingen
voor de problemen rondom het langer zelfstandig wonen. Terwijl het beleid erop
gericht is om ouderen langer zelfstandig te laten wonen heeft onderzoek
geïnitieerd door het KWCZ laten zien dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse
ouderen in een beschermde omgeving zou willen wonen (Oude-Bijvank, 2015).
De bevindingen van dit proefschrift bieden ook ondersteuning aan het idee dat
bepaalde groepen ouderen profiteren van de sociale kansen en geboden bescherming
in een aanleunwoning. Een aangrijpingspunt voor beleid zou kunnen zijn om in
ieder geval goed te kijken naar de behoeften van ouderen op het gebied van wonen
en zorg. In het opzetten van dergelijk beleid verdient de rol van de partner en
kinderen specifieke aandacht gezien hun belang voor het subjectief welzijn op
latere leeftijd.
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
195
FAMILIE, WONEN EN WELZIJN OP LATERE LEEFTIJD
Bibliografie
Abramsson, M., & Andersson, E. K. (2012). Residential mobility patterns of elderly—Leaving the house for an
apartment, Housing Studies, 27(5), 582-604.
Ajrouch, K. J., Blandon, A. Y., & Antonucci, T. C. (2005). Social networks among men and women: the effects
of age and socioeconomic status. The Journals of Gerontoly Series B Psychological Sciences and Social Sciences,
60, S311-S317.
Antonucci, T. C., Lansford, J. E., & Akiyama, H. (2001). Impact of positive and negative aspects of marital
relationships and friendships on well-being of older adults. Applied Developmental Science, 5, 68-75.
Bengtson, V. L. (2001). Beyond the nuclear family: The increasing importance of multigenerational bonds.
Journal of Marriage and Family, 63(1), 1-16.
Börsch-Supan, A., Hank, K., & Jürges, H. (2005). A new comprehensive and international view on ageing:
introducing the ‘survey of health, ageing and retirement in Europe’. European Journal of Ageing, 2(4),
245-253.
Cairney, J., & Boyle, M. H. (2014). Home ownership, mortgages and psychological distress. Housing Studies,
19(2), 161-174.
Dewilde, C. (2008). Divorce and the housing movements of owner-occupiers: A European comparison.
Housing Studies, 23(6), 809-832.
Diener, E., Scollon, C., & Lucas, R. (2009). The evolving concept of subjective wellbeing, the multifaceted
nature of happiness. In Diener, E. (ed), Assessing well-being: The collected works of Ed Diener. Dordrecht:
Springer, 67-100.
Diener, E., Suh, E. M., Lucas, R. E., & Smith, H. L. (1999). Subjective well-being: Three decades of progress.
Psychological Bulletin, 125(2), 276.
Dupuis-Blanchard, S., Neufeld, A., & Strang, V. R. (2009). The significance of social engagement in relocated
older adults. Qualitative Health Research, 19(9), 1186-1195.
Elsinga, M., & Hoekstra, J. S. C. M. (2005). Homeownership and housing satisfaction. Journal of Housing and the
Built Environment, 20(4), 401-424.
Fausset, C. B., Kelly, A. J., Rogers, W. A., & Fisk, A. D. (2011). Challenges to ageing in place: Understanding
home maintenance difficulties. Journal of Housing for the Elderly, 25(2), 125-141.
Feijten, P. (2005). Union dissolution, unemployment and moving out of homeownership, European Sociological
Review, 21(1), 59-71.
Fernández-Carro, C., & Evandrou, M. (2014). Staying Put: Factors associated with ageing in one’s ‘lifetime
home’. Insights from the European context. Research on Ageing and Social Policy, 2(1), 28-56.
Field, E., Walker, M., & Orrell, M. (2002). Social networks and health of older people living in sheltered
housing. Ageing & Mental Health, 6(4), 372-386.
Gaymu, J., & Springer, S. (2010). Living conditions and life satisfaction of older Europeans living alone: A
gender and cross-country analysis. Ageing and Society, 30, 1153-1175.
Gitlin, L. N. (2003). Conducting research on home environments: Lessons learned and new directions. The
Gerontologist, 43(5), 628-637.
Jonker-Verkaart, M., & Van Triest, N. (2015). Zicht op de woningvoorraad voor zorgdoelgroepen: Vijftien gemeenten
aan het woord [Knowing housing supply for people with care need: experiences of fifteen municipalities].
The Hague: Platform 31 & KCWZ.
Kalmijn, M. (2010). Country differences in the effects of divorce on well-being: The role of norms, support,
and selectivity. European Sociological Review, 26, 475-490.
Katz, R. (2009). Intergenerational family relations and subjective well-being in old age: A cross-national
study. European Journal of Ageing, 6, 79-90.
Kemeny, J. (2001). Comparative housing and welfare: Theorising the relationship. Journal of Housing and the
Built Environment, 16(1), 53-70.
Lindenberg, S. (1996). ‘Continuities is the theory of social production functions’, In Ganzeboom, H., &
Lindenberg, S. (eds), Verklarende sociologie; opstellen voor Reinhart Wippler. Amsterdam: Thesis Publications.
Margolis, R. & Myrskylä, M. (2011). A global perspective on happiness and fertility. Population and
Development Review, 37(1), 29-56.
501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers501765-L-sub01-bw-Herbers
196
NEDERLANDSE SAMENVATTING
Oishi, S. (2000). Goals as cornerstones of subjective well-being: linking individuals and cultures. In Diener,
E., & Suh, E. M. (eds), Culture and Subjective Well-Being. Cambridge: The MIT Press, 87-112.
Ormel, J., Lindenberg, S., Steverink, N., & Verbrugge, L. M. (1999). Subjective well-being and social
production functions. Social Indicators Research, 46(1), 61-90.
Oswald, F., Jopp, D., Rott, C., & Wahl, H. (2011). Is aging in place a resource for or risk to life satisfaction? The
Gerontologist, 51(2), 238-250.
Oswald, F., Wahl, H., Schilling, O., Nygren, C., Fange, A., Sixsmith, A., Sixsmith, J., Szeman, Z., Tomsone, S.,
& Iwarsson, S. (2007). Relationships between housing and healthy aging in very old age. The
Gerontologist, 47(1), 96-107.
Oude-Bijvank, H. M. (2015). All-inclusive: Nieuw en betaalbaar woonserviceproduct in de verzorginshuizen [All-
inclusive: New and payable product for housing and care based in care facilities]. The Hague: Platform
31 & KCWZ.
Painter, G., & Lee, K. (2009). Housing tenure transitions of older households: Life cycle, demographic, and
familial factors. Regional Science and Urban Economics, 39(6), 749-760.
Rossi, P. H., & Weber, E. (1996). The social benefits of homeownership: Empirical evidence from national
surveys. Housing Policy Debate, 7(1), 1-35.
Sen, A., Stiglitz, J. E., & Fitoussi, J. P. (2009). Report by the commission on the measurement of economic performance
and social progress. Report Paris: Insee (Institut national de la statistique et des études économiques).
Shaw, B. A., Krause, N., Liang, J., & Bennett, J. (2007). Tracking changes in social relations throughout late
life. Journal of Gerontology, 62B, S90-S99.
Sixsmith, A., & Sixsmith, J. (2008). Ageing in place in the United Kingdom. Ageing International, 32(3),
219-235.
Stutzer, A., & Frey, B. S. (2006). Does marriage make people happy, or do happy people get married? Journal
of Socio-Economics, 35, 326-347.
Soons, J. P., & Liefbroer, A. C. (2008). Together is better? Effects of relationship status and resources on young
adults’ well-being. Journal of Social and Personal Relationships, 25, 603-624.
Van Tilburg, T. G. (1995). Delineation of the social network and differences in network size. In Knipscheer,
C. P. M. , De Jong Gierveld, J., Van Tilburg, T. G., & Dykstra, P. A. (eds), Living Arrangements and Social
Networks of Older Adults. Amsterdam: VU Press, 83-96.
Vaupel, J. W., & Kistowski, K. G. V. (2008). Living longer in an ageing Europe: A challenge for individuals and
societies. European View, 7(2),255-263.
Willekens, F. J. (1999). The life course: Models and analysis. In Van Wissen, & Dykstra, P. A. (eds), Population
Issues: An Interdisciplinary Focus. The Hague: Springer, 23-51.
Zumbro, T. (2014). The relationship between homeownership and life satisfaction in Germany. Housing
Studies, 29(3), 319-338.