MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

70
“The gross national product does not allow for the health of children, the quality of their education, or the joy of their play. It does not include the beauty of our poetry or the strength of our marriages, the intelligence of our public debate or the integrity of our public officials… it measures everything, in short, except that which makes life worthwhile.” Robert F. Kennedy, 18 maart 1968, University of Kansas

Transcript of MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

Page 1: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

“The gross national product does not allow for the health of children, the

quality of their education, or the joy of their play. It does not include the beauty

of our poetry or the strength of our marriages, the intelligence of our public

debate or the integrity of our public officials… it measures everything, in short,

except that which makes life worthwhile.”

Robert F. Kennedy, 18 maart 1968,

University of Kansas

Page 2: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

1

Page 3: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

2

Samenvatting Een brede, maatschappelijke context Ons onderzoek naar de relatie tussen geluk en stedelijke ontwikkeling past in een brede, maatschappelijke context. Steeds vaker en luider klinkt de roep om een ‘paradigma shift’ waarbij toonaangevende wereldleiders, wetenschappers, bestuurders van multinationals, belangenorganisaties en burgercollectieven oproepen tot een herwaardering van onze waarden en praktijken. Een van de gehoorde geluiden is meer aandacht voor geluk. Geluk is een maatschappelijk belang De overheid kan een rol hebben bij het bevorderen van de omstandigheden voor geluk als er sprake is van een maatschappelijk belang. Het WRR-rapport ‘Het borgen van publiek belang’ (2000) maakt onderscheid tussen individuele belangen, maatschappelijke belangen en publieke belangen. Van een maatschappelijk belang is sprake wanneer niet alleen individuele burgers ergens belang bij hebben, maar de samenleving als geheel. Ons onderzoek toont aan dat er een maatschappelijk belang is bij geluk. Een gelukkige burger vormt groot menselijk kapitaal voor een stad. Gelukkige burgers blijken productiever, nemen meer deel aan sociale activiteiten, stemmen vaker, doen meer vrijwilligerswerk en zijn gezonder (Guven, 2009). En andersom is de kans groter dat ongelukkige burgers een beroep doen op sociale vangnetten, gezondheidszorg of overlast veroorzaken. Het geluk van burgers heeft derhalve invloed op de samenleving. Wat bepaalt geluk? Er zijn vele factoren die van invloed zijn op geluk. Het gaat om de combinatie van levensvaardigheid (interne, individuele factoren) en leefbaarheid (externe omgevingsfactoren). Een deel van de mate van geluk heeft betrekking op individuele determinanten en op het DNA. Een ander deel heeft een relatie met leefbaarheid en levensvaardigheid en daarmee met diverse beleidsterreinen van de overheid. Bij leefbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen kennelijke leefbaarheid en veronderstelde leefbaarheid, waarbij de eerste de waardering van leefbaarheid door betrokkenen betreft en de laatste de veronderstelde voorwaarden voor kennelijke leefbaarheid op basis van algemeen geaccepteerde normen. Deze hoeven niet altijd overeen te komen.

Voor ons onderzoek hebben we determinanten van geluk bepaald waar de overheid direct of indirect invloed op heeft of kan hebben. Voor leefbaarheid zijn dit een gezonde leefomgeving, onderwijs, veiligheid, vrijheid/goed bestuur/democratie, ruimtelijke kwaliteit, pluriformiteit, verbondenheid, sociale organisatie, ruimte voor zelfontwikkeling en inkomen/koopkracht. Voor levensvaardigheden zijn dit fysieke en geestelijke gezondheid, de mate van zelfontwikkeling en het in staat zijn sociale contacten aan te gaan.

Geluk is een blinde vlek bij stedelijke ontwikkeling… Bij stedelijke ontwikkeling zien we het laatste decennium een toegenomen focus op de leefbaarheid en ‘quality of life’ van de stad, zowel in de literatuur als in de praktijk. De ‘quality of life’ die steden beogen, lijkt hetzelfde als geluk, maar is dat niet. Het gaat om de kwaliteit van de stad en hoe de stad beter kan worden. Als gevolg wordt aangenomen dat het leven van mensen dan verbetert, maar het individu zelf is zelden het onderwerp van de analyse. De inzichten over geluk komen niet expliciet naar voren in de bestudeerde literatuur over stedelijke ontwikkeling. We hebben ook gekeken naar de stedelijke ontwikkelingsstrategieën van de vier grootste steden van Nederland en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. De inzichten over geluk komen niet expliciet naar voren. Ook in de praktijk worden strategieën overwegend vanuit het perspectief van de stad benaderd, waarbij

Page 4: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

3

gebruik wordt gemaakt van de hiervoor genoemde wetenschappelijke inzichten over stedelijke ontwikkeling. We laten ook zien dat voor stedelijke ontwikkeling het menselijk kapitaal (‘skilled workers’) van steeds doorslaggevender belang wordt geacht. In dit perspectief is geluk een extra beleidsdimensie waar nog onvoldoende rekening mee wordt gehouden.

… maar er zijn wel veel inhoudelijke raakvlakken Toch zijn er wel degelijk veel raakvlakken tussen geluk en stedelijke ontwikkeling, al verschilt vaak de benaderingswijze (wat primair is terug te voeren op het schaalniveau: stad of mens). In beide wetenschapsvelden is leefbaarheid een veel voorkomend thema. De geluksdeterminant koopkracht is direct verbonden met het streven naar welvaart en economische vooruitgang van steden. Pluriformiteit is vanuit stedelijk ontwikkelingsperspectief een aantrekkelijke factor en is van invloed op het geluk van mensen. De geluksdeterminanten ruimtelijke kwaliteit, onderwijs, veiligheid en gezondheid zijn in stedelijk verband ook veel beschouwde thema’s, net als goed bestuur, sociale organisatie en sociale participatie. De raakvlakken geven aan dat steden zich voor een groot deel al met de voor geluk relevante thema’s bezig houden. De verschillende theoretische vertrekpunten (stad of mens) garanderen echter niet dat stedelijke interventies altijd in positieve zin bijdragen aan de omstandigheden voor geluk. Wat goed is vanuit macroperspectief, hoeft dat nog niet te zijn vanuit microperspectief. En daarmee draagt het menselijk kapitaal van die steden niet in haar volle potentieel bij aan de stedelijke ontwikkeling. En dat terwijl juist het menselijk kapitaal (‘skilled workers’) van steeds crucialer belang wordt geacht voor de groei, concurrentiekracht en ‘quality of life’ van steden. Rekening houden met geluk kan beter zijn voor steden en voor mensen Het bestaan van goede omstandigheden voor geluk moet meer zijn dan een afgeleid, toevallig resultaat. Vanuit twee perspectieven zouden overheden bij stedelijke ontwikkeling meer rekening moeten houden met de inzichten over geluk. In de eerste plaats het maatschappelijk belang van geluk. Rekening houden met geluk kan beter zijn voor de stedelijke ontwikkeling. In de tweede plaats de conclusie dat geluk door steden reeds wordt beïnvloed. Toch is er geen pasklaar perspectief op wat steden anders zouden kunnen doen als ze rekening gaan houden met de inzichten over geluk. Er is nog meer onderzoek nodig om de inzichten over geluk echt goed in beleid tot zijn recht te laten komen. Rekening houden met de inzichten over geluk vraagt niet om het opnemen van nieuwe beleidsthema’s. De voor geluk relevante factoren zijn al verankerd in bestaande beleidsvelden van de overheid. Dat op zich maakt geluk tot op zekere hoogte laagdrempelig als beleidsdimensie. Er kunnen twee mogelijke veranderingen ontstaan als steden bewust met de inzichten over geluk rekening houden en een macro- en microperspectief gaan combineren. In de eerste plaats zouden prioriteiten verlegd kunnen worden. In de tweede plaats zouden bestaande thema’s van de overheid op een (gedeeltelijk) andere wijze opgepakt kunnen worden.

Page 5: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

4

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 – Inleiding ........................................................................................................................... 5

1.1 Een brede, maatschappelijke context ........................................................................................... 5

1.2 Doel en vraagstelling ..................................................................................................................... 7

1.3 Aanpak en leeswijzer ..................................................................................................................... 8

Hoofdstuk 2 – Geluk ................................................................................................................................ 9

2.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 9

2.2 Wat is geluk? ................................................................................................................................. 9

2.3 Evolutie van gelukswetenschap .................................................................................................... 9

2.4 Hoe meten we geluk? .................................................................................................................. 11

2.5 Elementen van geluk: leefbaarheid en levensvaardigheid ......................................................... 13

2.6 Levensvaardigheid: zelfstandigheid, daadkracht en sociabiliteit ................................................ 15

2.7 Leefbaarheid ................................................................................................................................ 17

2.8 Is geluk van maatschappelijk belang? ......................................................................................... 20

2.9 Conclusie ..................................................................................................................................... 22

Hoofdstuk 3 – Stedelijke ontwikkeling .................................................................................................. 25

3.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 25

3.2 Groei en concurrentiekracht ....................................................................................................... 25

3.3 Quality of life ............................................................................................................................... 28

3.4 Raakvlakken tussen stedelijke ontwikkeling en geluk ................................................................. 30

3.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 35

Hoofdstuk 4 –De stedelijke praktijk ...................................................................................................... 37

4.1 Onderzoeksmethode ................................................................................................................... 37

4.2 Amsterdam .................................................................................................................................. 39

4.3 Den Haag ..................................................................................................................................... 41

4.4 Utrecht......................................................................................................................................... 43

4.5 Rotterdam ................................................................................................................................... 46

4.6 Nationaal Programma Rotterdam Zuid .......................................................................................... 48

4.7 Conclusies .................................................................................................................................... 53

Hoofdstuk 5 – Conclusies, bevindingen en aanbevelingen ................................................................... 55

5.1 Conclusies .................................................................................................................................... 55

5.2 Bevindingen; prangende vragen komen op ................................................................................ 58

5.3 Aanbevelingen ............................................................................................................................. 61

5.4 Tot slot: geluk gaat voorbij retoriek ............................................................................................ 63

Literatuur ............................................................................................................................................... 64

Page 6: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

5

Hoofdstuk 1 – Inleiding

1.1 Een brede, maatschappelijke context “Dossier GELUK vandaag beginnen!” kopt de ‘Wat Handig’1. Met een oplage van één miljoen exemplaren bereikt de grootste kruidenier van Nederland miljoenen mensen, bewoners van Nederland. Maar wat maakt een mens gelukkig? Ieder individu geeft zelf invulling aan het streven naar geluk, maar ook de omstandigheden waaronder mensen hun leven kunnen leiden zijn uiteindelijk van invloed op de mate waarin mensen uiteindelijk gelukkig zijn of worden. Steeds meer roep om verandering We plaatsen ons onderzoek ‘De Gelukkige Stad’ in een brede, maatschappelijke context. De huidige economische crisis maakt duidelijk dat economische groei en welvaart niet vanzelfsprekend zijn. Een crisis dwingt tot reflectie, maar er zijn trends waarneembaar die meer structureel van aard zijn. Zo klinkt er steeds meer een roep om verandering, van de Occupy beweging tot economen als Jeffrey Sachs of Herman Wijffels. De veronderstelde kloof tussen burger en politiek is al jaren onderwerp van publiek debat of aan menig koffietafel. En sociale onrust in de meest brede zin van het woord wordt steeds intenser gevoeld, van Facebook rellen tot politieke instabiliteit tot gemeten pessimisme. En tegelijkertijd scoort Nederland onverminderd hoog op ranglijsten voor welvaart, leefbaarheid en geluk. De ‘staat van het land’ is dan ook niet eenduidig positief of negatief te schetsen. Optimisten en pessimisten zijn van alle tijden, net als volgers en critici. We beogen dan ook geen tijdbeeld te schetsen, maar zien wel een context waarin de vraag actueel is wat mensen gelukkig maakt en welke rol de overheid daarin kan spelen. Toonaangevende autoriteiten verschuiven de focus Bij diverse autoriteiten kan een verschuiving van focus worden waargenomen. Koning Jigme Singye Wangchuk van Bhutan ontwikkelde reeds in 1972 het begrip Bruto Nationaal Geluk (BNG). Dit als reactie op de kritiek dat het zo slecht gaat met de economie van Bhutan. Een van de pijlers van BNG is het bevorderen van billijke en duurzame sociaaleconomische ontwikkeling. Naar aanleiding hiervan zijn er mede op initiatief van Nederland inmiddels vijf internationale conferenties “Gross National Happiness” georganiseerd. Ook de Wereldbank ondergaat een paradigma shift. Voor 2000 was zij gericht op het Bruto Nationaal Product (BNP) als koers- en ontwikkelgraad voor goed bestuur en economische hervormingen. Tegenwoordig laat men intern een discussie toe die gaat over het bevorderen van een duurzame samenleving waar well-being als graadmeter voor goed beleid en hervormingen wordt gehanteerd (Zilberg, J. 2007). Op één van de mogelijk nieuwe wegen wordt gewezen door de voorzitter van de Europese Unie, Herman van Rompuy. Hij overhandigde eind 2011 als nieuwjaarsgeschenk aan honderden leiders over de hele wereld het boek ‘Geluk, The World Book of Happiness’. In

1 Wat Handig, van Allerhande, nummer 3 - 2012. Uitgave van de Albert Heijn, Zaandam

Page 7: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

6

een begeleidende brief roept hij de wereldleiders op om geluk en welbevinden van mensen bovenaan de politieke agenda te zetten: “Positief denken is niet langer voor zwevers, dromers en naïevelingen. De positieve psychologie houdt zich op een wetenschappelijke manier bezig met de kwaliteit van leven. Het gaat daarbij niet enkel over het geluk en welbevinden van individuen maar zeker ook over dat van groepen, organisaties en landen.” Ook lokaal zien we aandacht voor het onderwerp geluk. De gemeente Almelo schenkt al ruim acht jaar aandacht aan het geluk van een specifieke groep burgers die zich door ziekte en sociale omstandigheden in een negatieve spiraal bevindt. In de vorm van een persoonsgebonden geluksbudget worden mensen gestimuleerd om aan hun passie te werken. De deelnemers aan de zogeheten geluksroute gebruiken minder medicijnen hebben minder behoefte aan therapieën en gaan minder snel naar de huisarts (Campen e.a., 2012). Stedelijke ontwikkeling en geluk Binnen deze context manifesteert zich ook voor steden de vraag of de huidige stedelijke ontwikkeling nog wel de juiste focus heeft. Temeer daar sinds een aantal jaren meer dan de helft van de wereldbevolking in steden of verstedelijkt gebied woont, en dit zal de komende decennia verder toenemen. Uit gegevens van OECD blijkt dat Nederland een van de meest verstedelijkte landen ter wereld is. De huidige focus van steden ligt vooral bij verdere groei. Met de globalisering concurreren steden om talent en bedrijven aan te trekken. Steeds meer gaat het daarbij om een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, ook wel aangeduid als ‘quality of life’. De ‘quality of life’ die steden beogen, lijkt hetzelfde als geluk, maar is dat niet. Om te duiden wat we hier mee bedoelen is een blik op de geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling behulpzaam. Zo geeft Peter Hall in ‘Cities of Tomorrow’ (1996) een overzicht van de verschillende denkbeelden over de toekomst van steden zoals die sinds eind 19e eeuw de stedelijke ontwikkeling hebben beïnvloed, bijvoorbeeld de tuinstad gedachte van Ebenezer Howard of het modernistisch functionalisme van Le Corbusier. Hall betoogt dat alle denkbeelden voortkomen uit ervaren maatschappelijke misstanden en beogen het leven in de steden te verbeteren. Een vergelijkbare invalshoek hanteert Cor Wagenaar in ‘Happy. Cities and Public Happiness in Post-War Europe’ (2004). Hij betoogt dat Europese steden na de Tweede Wereldoorlog in het publieke domein vele sporen hebben nagelaten van de zoektocht van overheden naar publiek geluk. Vele iconen in het publieke domein van steden, zoals gebouwen, wijken, infrastructuur, kunst, evenementen, waren bedoeld om de boodschap te brengen dat er een betere toekomst voor ieder individu komt. In de wederopbouwtijd na de Tweede Wereldoorlog symboliseerden dergelijke iconen kracht en vitaliteit. Later verschoof de boodschap naar moderniteit als middel naar een betere toekomst. De afgelopen decennia gaan iconen van publiek geluk vooral over beleving en ‘life style’ en symboliseren het goede leven in een vrije, welvarende maatschappij. Opvallend in het werk van Hall en Wagenaar is dat ze denkbeelden op het schaalniveau van de stad (of de maatschappij) beschrijven. Deze denkbeelden beogen de weg te wijzen naar een beter leven voor individuen, maar het individu zelf is zelden het onderwerp van de analyse. Het denken richt zich op analyses van de stad en probeert antwoord te geven op de vraag hoe steden beter kunnen worden. Als gevolg wordt aangenomen dat het leven van mensen dan verbetert. In lijn met een keur aan toonaangevende auteurs, onder wie Jane Jacobs (1961), willen wij hier juist de positie van de mens als vertrekpunt nemen. Steden zijn

Page 8: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

7

immers niet vanzelf ontstaan en ontwikkeld, maar gemaakt door mensen om te voorzien in hun behoeften om te wonen, werken en verblijven. Mensen zijn er niet voor steden, steden zijn er voor mensen. Het is dan interessant om na te gaan in hoeverre de gangbare stedelijke ontwikkelingsstrategieën van overheden zijn gericht op het bieden van de juiste omstandigheden (‘quality of life’) waarin mensen het door hen gewenste, gelukkige leven kunnen leiden.

1.2 Doel en vraagstelling Relatie tussen geluk en stedelijke ontwikkeling

Hoofdvraag en deelvragen Om tot een concrete afbakening binnen de eerder geschetste brede context te komen, stellen wij de volgende hoofdvraag: In hoeverre houden stedelijke ontwikkelingsstrategieën rekening met inzichten over geluk? Bij deze hoofdvraag stellen wij vijf deelvragen:

1) Wat zijn de belangrijkste inzichten over geluk? 2) In hoeverre is geluk een maatschappelijk belang? 3) Wat zijn de belangrijkste inzichten over stedelijke ontwikkeling? 4) Welke raakvlakken zijn er tussen de inzichten over stedelijke ontwikkeling en de

inzichten over geluk? 5) In hoeverre houden steden op strategisch niveau rekening met deze raakvlakken?

In een democratische rechtstaat kan ieder individu in vrijheid het geluk proberen te vinden, of dat nu is via materialisme of spiritualisme; individualisme of altruïsme. Dit is vooral het pad van dat individu. Maar dat neemt niet weg dat de stedelijke overheid op tal van beleidsvelden grote invloed heeft op de omstandigheden waarin mensen hun leven kunnen leiden. Dat is immers de kern van de regelgevende en faciliterende overheid. Voor de overheid kan er een rol zijn als er een maatschappelijk belang is. Hiermee sluiten we aan bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) die aangeeft dat er van een maatschappelijk belang sprake is als niet alleen individuele burgers ergens belang bij hebben, maar de samenleving als geheel (2000). Met ons onderzoek willen we meer inzicht verschaffen in de relatie tussen de ontwikkeling van steden en het geluk van mensen, welke rol de stedelijke overheid daarbij kan hebben en in hoeverre ze die rol al pakt. Sinds de jaren ’60 wordt er steeds meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar wat mensen gelukkig maakt. Wij vermoeden dat de inzichten over geluk relevant zijn voor stedelijke ontwikkeling, maar nog nauwelijks de aandacht hebben van stedelijke overheden.

Page 9: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

8

1.3 Aanpak en leeswijzer

Allereerst hebben we via literatuurstudie theoretische inzichten verworven over geluk, stedelijke ontwikkeling en de onderlinge relatie. Dit is opgenomen in hoofdstuk 2 (geluk) en hoofdstuk 3 (stedelijke ontwikkeling en de raakvlakken met geluk). Vervolgens hebben we dit empirisch getoetst door strategische beleidsdocumenten van de vier grootste steden van Nederland te analyseren. Omdat we vermoeden dat op strategisch niveau het thema geluk niet sterk verankerd zal zijn, analyseren we aanvullend een gebiedsaanpak. We hebben hiervoor gekozen om ook te bekijken hoe de relatie met geluk aanwezig is bij beleid dat dichter bij de uitvoering en dichter bij de dagelijkse leefomgeving van mensen staat. We hebben gekozen voor Rotterdam Zuid omdat dit gebied qua omvang voldoende groot is (circa 200.000 inwoners) en de opgaven dermate divers zijn om aan te kunnen nemen dat de theoretische inzichten over stedelijke ontwikkeling hier in voldoende mate relevant zijn. Voor Rotterdam Zuid hebben we de strategische beleidsdocumenten geanalyseerd en interviews met stakeholders gehouden. De volledige empirische toets is opgenomen in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 vatten we ons onderzoek samen en trekken we conclusies door onze onderzoeksvragen te beantwoorden. We sluiten af met aanbevelingen voor onderzoek en beleid.

Page 10: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

9

Hoofdstuk 2 – Geluk

2.1 Inleiding

Om een antwoord te vinden op onze onderzoeksvraag in welke mate stedelijke ontwikkelingsstrategieën rekening houden met inzichten van geluk is het van belang stil te staan bij deze noties van geluk. Wat betekent geluk eigenlijk precies? Wat is de ontstaansgeschiedenis van geluk als wetenschap? Welke factoren dragen bij aan het geluk van mensen? Hoe wordt geluk gemeten? En is er een maatschappelijk belang om geluk onderwerp van beleid te laten zijn? Bij dergelijke vragen staan we stil in dit hoofdstuk. We beginnen met een verkenning van de ontwikkeling van geluk als wetenschap, vervolgens gaan we dieper in op de betekenis van geluk en hoe die samenhangt met leefbaarheid en levensvaardigheid. Hierbij zoomen wij in op determinanten die geluk bevorderen. Ten slotte staan we stil bij de vraag of noties van geluk en geluk als doel relevant is voor (stedelijk) beleid.

2.2 Wat is geluk?

Levensvoldoening Kwaliteit van leven, welzijn, subjectief welbevinden, tevredenheid, geluk. Dit zijn alle holistische begrippen die een eenduidige betekenis lijken te hebben. Maar filosofen zijn het nooit eens geworden over wat deze eenduidige betekenis dan zou moeten zijn (Veenhoven, 2000). Geluk is een breed begrip dat uiteenlopende emoties omvat: religieuze gevoelens, incidentele vreugdegevoelens of gevoelens van constante voldoening. Veenhoven (1970) maakt een keuze uit de opeenstapeling van emoties die alle onder de term geluk geschaard worden door geluk te definiëren als: “een betrekkelijk constante toestand van overwegende tevredenheid met het leven als geheel” (p.2). Omdat gekozen is voor constantheid, valt vreugde – een emotie van voorbijgaande aard – buiten de definiëring. Je gelukkig voelen is niet het zelfde als gelukkig zijn.

2.3 Evolutie van gelukswetenschap

Van onderwerp in filosofie … De vraag wat mensen gelukkig maakt, staat al sinds het begin van onze beschaving op de intellectuele agenda. Vanouds wordt die vraag toegespitst op maatschappelijke determinanten van geluk: in wat voor maatschappij gedijen mensen het best (Bless & Schwarz, 1990)? De discussie hierover is lange tijd gedomineerd door de moraalfilosofen. Onder invloed van de opkomst van de natuurwetenschappen komt het geloof in een wetenschap van het geluk in de 17de eeuw in opkomst (Buijs, 2007). De ontdekking dat de natuur in wetmatigheden te vatten is, leidde tot de aanname dat dit ook voor het menselijk gedrag zou gelden. Er ontstond een geloof in een eenduidig en meetbaar geluksconcept.

Page 11: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

10

Denkers als René Descartes, Spinoza en John Locke hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de wetenschap van het geluk. Descartes beredeneert met zijn rationalistische filosofie dat geluk gelegen is in deugd. Ook Spinoza stelt een gelukkig leven gelijk aan een deugdzaam leven.

Met John Locke (1632-1704) volgt een meer empirische benadering van geluk. Locke stelt dat geluk en ongeluk de menselijke wil sturen. Het menselijk handelen werkt als een natuurwet via het pleasure-pain-principle. Mensen ontwijken pijn en zoeken vermaak: “the greatest Happiness consists, in the having of those things, which produce the greatest Pleasure; and in the absence of those, which cause any disturbance, any pain” (Buijs, 2007, 141). Locke stelt het menselijk geluk in zijn denken over het menselijk bestaan centraal. Daarnaast krijgt bij Locke geluk de betekenis van ‘vermaak’.

…naar onderwerp in sociale wetenschappen… Beschouwingen over geluk waren onder moraalfilosofen niet altijd waardevrij en dikwijls normatief. Daardoor werd geluk als een niet-wetenschappelijk onderwerp gezien en duurde het lange tijd voordat geluk een rol van betekenis ging spelen in de sociale wetenschappen (Veenhoven, 1980s). Pas na de Tweede Wereldoorlog komt het wetenschappelijk empirisch onderzoek naar determinanten van geluk op gang. Sinds de jaren zestig is dat onderzoek in een stroomversnelling geraakt.

…en economie… In de klassieke economische wetenschap streeft men nutsmaximalisatie na. Dit ‘utilitarisme’ vindt zijn oorsprong bij filosoof Jeremy Bentham die stelt dat mensen en overheden dienen te streven naar het grootste geluk voor het grootste aantal. Bentham stelt daarbij geluk gelijk aan nut. Economen zijn zich vooral van de term ‘nut’ gaan bedienen (De Beer, 2006). Onder invloed van Adam Smith is een sterk geloof in het sturende mechanisme van de vrije markt opgekomen (Ott, 2012). Mensen laten zich vooral leiden door hun economisch eigenbelang. Het doel is welvaart na te streven. Welvaart is altijd gemeten op basis van de individuele koopkracht in een land.

…als tegenhanger van inkomen als graadmeter voor welvaart… Geluk kreeg weer meer expliciet aandacht in de economie onder invloed van de econoom Richard Easterlin in de jaren 1970 (Bormans, red., 2010). Easterlin onderzocht het effect van inkomen op het gemiddelde geluk van mensen. Deze relatie blijkt paradoxaal in de zin dat een hoger inkomen niet per se bijdraagt tot meer geluk.

…tot zelfstandige wetenschappelijke tak van de psychologie In de sociologie werd vooral gezocht naar geluk als indicator voor het functioneren binnen het sociale systeem. In de psychologie staat geluk in de betekenis van mentale gezondheid centraal. Eind jaren ’90 van de vorige eeuw is dankzij de Amerikaanse psycholoog Martin Seligman de positieve psychologie als wetenschap ontstaan als tegenhanger van de psychiatrische focus op ziektebeelden en gebrek aan geluk (Van der Hoeven, 2006).

Page 12: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

11

2.4 Hoe meten we geluk?

Geef geluk een cijfer Er zijn vele aspecten te benoemen die bijdragen aan het geluk van mensen. Empirisch onderzoek naar geluk richt zich echter veelal niet op de afzonderlijke geluksfactoren (determinanten), maar op de vraag aan mensen hoe gelukkig ze zijn. Meting vindt dus plaats door respondenten hun subjectieve welbevinden een cijfer te geven. Dit gebeurt door het stellen van een of meerdere directe en indirecte vragen. De enkele vraag wordt dikwijls als volgt gesteld: “Alles bij elkaar genomen, hoe tevreden of ontevreden bent u tegenwoordig met uw leven als geheel?”

Dat is subjectief, maar redelijk accuraat Omdat ondervraagden hierbij hun eigen geluksschaal zullen gebruiken en daarbij sociale wenselijkheid niet uit te sluiten valt, zijn dergelijke metingen niet objectief controleerbaar. Ons selectieve geheugen vertroebelt de meting eveneens. Het menselijk geheugen vervaagt goede en slechte ervaringen (Van Campen e.a., 2012, p. 25). Bij geluksmetingen kunnen dus kanttekeningen geplaatst worden. Het blijkt evenwel dat mensen hun eigen geluk redelijk in kunnen schatten (Veenhoven, Timmermans, 1998). Verschillende metingen van geluk in diverse landen laten namelijk geen afwijkingen zien.

Moderne samenlevingen het gelukkigst Het blijkt dat in moderne landen mensen over het algemeen gelukkiger zijn. Dit houdt verband met een hogere materiële welvaart (mensen in rijke landen zijn gelukkiger dan mensen in arme landen), maar ook met de vrijheid om eigen keuzes te maken (Veenhoven in interview human.nl, 2009). Nederlanders zijn gemiddeld zeer tevreden met hun leven als geheel, gemiddeld cijfer een 7,5. Binnen Europa zijn alleen de Denen, Noren en Zweden nog gelukkiger (Van Campen e.a., 2012, p. 11). Het geluksniveau in Nederland is echter sinds de jaren ’70 nagenoeg gelijk gebleven, terwijl de materiële welvaart aanzienlijk gestegen is (Veenhoven in de Volkskrant 9 januari 2010). Onze toegenomen materiële welvaart heeft ons dus niet gelukkiger gemaakt. Het effect zit kennelijk niet alleen in de materiële welvaart als zodanig, maar in allerlei zaken die daarmee gepaard gaan, zoals vrijheid, gelijkheid, rechtszekerheid en goed bestuur.

Geluk in landen via diverse indexen gemeten… Er zijn vele indexen die het geluk van mensen in landen meten. Overheden gaan met deze meetgegevens verschillend om. Volgens de World Happiness Report (Helliwel e.a., 2012) zijn door grootschalige geluksmetingen - zoals de Gallup World Poll, the World Values Survey of the European Social Survey - analyses mogelijk van het effect van beleid op het subjectief welzijn. Eenvoudigweg doordat deze onderzoeken mensen hiernaar vragen.

…zoals de ‘Prosperity Index’ In de Legatum Prosperity Index, een Index die geluk en welvaart combineert, staat Nederland op de 9de plaats van de wereldranglijst van ‘prosperity’ (www.prosperity.com). Hoe welvarend een land is, hangt niet alleen af van de materiële welvaart van het land en

Page 13: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

12

haar bewoners, maar ook van de mate van kwaliteit van leven. Voorspoed (prosperity) wordt gedefinieerd als een combinatie van welzijn en welvaart. De meest voorspoedige landen zijn niet per se de landen met het hoogste bruto nationaal product, maar de landen die ook gelukkige burgers hebben. De index is gebaseerd op 89 variabelen gecategoriseerd in de sub-indexen economie, ondernemerschap/kans, governance, educatie, gezondheid, veiligheid, persoonlijke vrijheid en sociaal kapitaal (sociale cohesie, sociale netwerken). Op basis van deze meting is Noorwegen aanvoerder van de wereldranglijst, gevolgd door Denemarken en Australië.

In Engeland zijn metingen gekoppeld aan subjectief welzijn… De politiek in Engeland streeft sinds jaar en dag naar ‘het goede leven’ , eerst wetenschappelijk ingegeven door de filosofie en gaandeweg op basis van empirische inzichten (Van Campen e.a., 2012). Inmiddels wordt in Engeland jaarlijks het welzijn van circa 200.000 inwoners gemeten. Sinds 2011 zijn vragen omtrent het geluk van mensen opgenomen in de ‘Integrated Household Survey’. Het onderzoek vraagt om subjectieve gegevens: hoe tevreden men is met het leven, hoe gelukkig men gisteren was en hoe bezorgd, hoe nuttig men de eigen bezigheden vindt. Er wordt ook naar objectieve gegevens gevraagd: gezondheid, educatie, inkomen, beroep, woonsituatie. Het doel van de meting is de drijfveren van het welzijn van mensen te achterhalen.

…terwijl in Nederland alleen de feitelijke leefsituatie gemeten wordt In Nederland wordt sinds 1974 het individuele welzijn en de welvaart van Nederlanders gemeten met de leefsituatie-index van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De index geeft een samenvatting van ontwikkelingen op maatschappelijke terreinen van gezondheid, woonsituatie, vrijetijdsactiviteiten, sport en vakantie, sociale participatie, het bezit van duurzame consumptiegoederen en mobiliteit. Het SCP beschouwt onderwijs en werk als hulpbronnen bij het verbeteren van de leefsituatie. Deze zijn daarom niet opgenomen in de index (Boelhouwer, 2010). De index is ontwikkeld voor overheden. Er is gekozen om indicatoren te hanteren die door overheidsbeleid beïnvloed kunnen worden. Hiermee wordt dus aangenomen dat de leefsituatie van Nederlanders een maatschappelijke relevantie heeft. De rijksoverheid gebruikt de index. Op gemeentelijk niveau gebruiken slechts enkele gemeenten de index om de landelijke situatie met de lokale te vergelijken (Amsterdam, Lelystad, Haarlemmermeer en Eindhoven).

Alleen feiten worden gemeten, niet de waardering ervan Van belang is te vermelden dat het bij de leefsituatie-index gaat om de feitelijke situatie, niet om de waardering ervan. Anders dan bij bovengenoemde Engelse methode, is er niet gekozen voor een combinatie van descriptieve en evaluatieve indicatoren, omdat verondersteld wordt dat de verschillende invalshoeken een andere kijk op ‘de werkelijkheid’ geven. Boelhouwer (2010) stelt dat er nauwelijks samenhang is tussen descriptieve en evaluatieve indicatoren en geeft als belangrijkste redenen dat mensen hun tevredenheid aanpassen aan een (nieuwe) situatie en dat tevredenheid ook afhankelijk is van persoonlijke eigenschappen.

Omdat de waardering van de leefsituatie niet gemeten wordt, bevat de index geen enkele directe vraag over het geluk van de ondervraagde. De index bevat dan ook nauwelijks subjectieve vragen; alleen de vragen omtrent de sociale verbondenheid van de

Page 14: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

13

ondervraagde bevatten een zekere mate van subjectiviteit. Er wordt geen directe vraag gesteld over het geluk van de ondervraagde.

De feitelijke situatie is in 30 jaar verbeterd, maar verschillen zijn toegenomen De enquête die ten grondslag ligt aan de leefbaarheidsindex wordt gehouden onder ongeveer 2000 Nederlanders en stelt vragen over sportbeoefening, de grootte van de het huis en het soort huis, de mate van sociale contacten (heeft u mensen in uw omgeving met wie u goed kunt praten, die u begrijpen, maakt u onderdeel uit van een vriendengroep), het aantal hobby’s en culturele bezoeken, het bezit van een auto, een magnetron en een vaatwasmachine. Uit evaluatie van de index blijkt dat sinds 1974 - de start van de index - de leefsituatie van de Nederlandse bevolking verbeterd is. Alle sociale groepen zijn er op vooruit gegaan, maar niet in gelijke mate. Mensen tussen 55 en 74 jaar, hoger opgeleiden, alleenstaanden en stellen zonder kinderen gingen er meer dan gemiddeld op vooruit, terwijl de groep 25-34-jarigen, laagst opgeleiden en eenoudergezinnen er minder dan gemiddeld op vooruit zijn gegaan. Daarbij is het verschil tussen uiterste groepen in leefsituatiescores toegenomen (Boelhouwer, 2010).

2.5 Elementen van geluk: leefbaarheid en levensvaardigheid Waar komt geluk uit voort? De vraag ‘Wat maakt dat u gelukkig bent?’ is niet eenvoudig te beantwoorden. Ruut Veenhoven zegt daarover: “Ik weet wel dat ik gelukkig ben, maar eigenlijk niet goed waarom. Wat dat betreft is mijn geluk vergelijkbaar met mijn gezondheid. Ik weet dat ik gezond ben omdat ik me fit voel en geen ziekten bemerk. Waarom dat zo is weet ik niet precies. Het zal deels in mijn genen zitten, deels in de goede gezondheidszorg in Nederland en misschien ook wel een beetje doordat ik regelmatig fruit eet en aan sport doe (Interview human.nl, 14 december 2009).”

Geluk is voor een deel genetisch bepaald Volgens Sonja Lyubomirsky (Bormans red., 2010, p. 65) wordt ieder mens geboren met een zeker geluksniveau. Dat is de individuele vaste waarde van geluk. Lyobomirsky stelt dat ons gelukspotentieel voor vijftig procent genetisch bepaald is. Veertig procent is beïnvloedbaar door onszelf. En slechts tien procent is toe te schrijven aan omgevingsfactoren als rijkdom, gezondheid en sociale status. Uit verschillende recente tweelingonderzoeken (Veenhoven noemt Bartels en Boomsma in Van Campen e.a., 2012, p. 41) is gebleken dat ruim dertig procent van het gelukspotentieel erfelijk is.

Inmiddels is zelfs de locatie van geluk in het menselijk lichaam gevonden: geluk zit in de orbitofrontal cortex (Van der Hoeven, 2006). Dit deel van de hersenen bevindt zich vlak boven de ogen. Goede ervaringen veroorzaken activiteit in de linkerkant van de cortex, nare ervaringen activeren de rechterkant. Bij gelukkige mensen is de linkerzijde van de orbitofrontal cortex actiever.

Geluk is afhankelijk van innerlijke en externe factoren… Of een mens gelukkig is, is voor een groot deel afhankelijk van wat deze zelf van het leven maakt. Maar geluk is niet slechts een ‘individuele’ emotie. Geluk wordt bepaald door de

Page 15: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

14

individuele eigenschappen van een mens én door omgevingsfactoren (Veenhoven, 1970). Kortom, geluk is meer dan ‘ik’ en houdt ook verband met het vervullen van een sociale rol in de maatschappij (Bormans red., 2010, p. 39).

…van factoren van levensvaardigheid en leefbaarheid Deze individuele en omgevingsaspecten van geluk vallen uiteen in het begrippenpaar levensvaardigheid en leefbaarheid. Dit zijn de twee levensvoorwaarden die Veenhoven onderscheidt die de levensuitkomsten mede bepalen(Veenhoven, 2000).

Levensvoorwaarden en levensuitkomsten Veenhoven (2000) wijst er op dat het van belang is onderscheid te maken tussen levensvoorwaarden- en -uitkomsten. Geluk is niet de optelsom van de leefbaarheid van de omgeving en de levensvaardigheden van burgers. “Om tot betere levensuitkomsten te komen moet je weten welke vaardigheden het beste aansluiten op de eisen die de omgeving stelt (Van Campen e.a., 2012, p. 36).” De overheid kan niet sturen op de individuele keuzes van haar burgers, maar de overheid kan wel bevorderen dat de omgeving van die individuen en de omstandigheden om vaardigheden te kunnen ontwikkelen zo optimaal mogelijk zijn. Met andere woorden: de overheid kan wel sturen op optimalisatie van de levensvoorwaarden maar kan daarmee nog niet sturen op de levensuitkomsten van elke burger als individu.

Extern Intern

Levensvoorwaarden Leefbaarheid Levensvaardigheid

Levensuitkomsten Nut Levensvoldoening

Figuur 2.1: Kwaliteit van leven

Leefbaarheid is een voorwaarde voor geluk Leefbaarheid betreft de leefbaarheid van de omgeving, het gaat hier om externe factoren zoals scholing, veiligheid of frisse lucht, maar ook democratie, gelijkheid en bloei van kunsten en wetenschap. De politiek houdt zich vooral bezig met deze kwaliteit van leven. Het verbeteren van de leefbaarheid staat als doel op alle politieke agenda’s. Hoewel leefbaarheid een voorwaarde is voor geluk, is het niet het zelfde als geluk.

Diverse levensvaardigheden zijn een voorwaarde voor geluk Levensvaardigheid heeft betrekking op persoonlijke groei, mentale en fysieke gezondheid, kennis en vaardigheden en levenskunst. Het gaat hier dus om interne kwaliteiten, vaardigheden die een individu zelf bezit om wat van het leven te maken. Deze kwaliteit van leven is het vakgebied van therapeuten, psychologen en zelfhulporganisaties. Sommige vaardigheden dragen bij aan geluk, maar niet alle. Het vermogen om van het leven te genieten maakt wel gelukkiger, maar wijsheid bijvoorbeeld niet. Levensvaardigheid is dan ook niet hetzelfde als geluk.

Nut is een morele uitkomst van het leven Ook een nuttig leven is nog geen gelukkig leven. Het gaat hier om een hoger doel buiten het individu gelegen; de bijdrage die men kan leveren aan externe zaken, zoals de samenleving

Page 16: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

15

en de wetenschap. Deze kwaliteit van leven houdt verband met de morele betekenis van het leven.

Levensvoldoening is geluk Levensvoldoening is subjectief welzijn ofwel voldoening met het eigen leven als geheel. Of men tevreden is met zijn baan en andere leefaspecten, een stabiele geestelijke gesteldheid heeft, etc. Deze kwaliteit van leven is een ander woord voor geluk. Levensvoldoening is in figuurlijke zin het werkwoord voor geluk.

Geluksmodel Drie kwaliteiten van leven dragen aldus bij aan ons geluk: levensvaardigheid (individuele aspecten, interne kwaliteiten), leefbaarheid (omgevingsfactoren, externe kwaliteiten) en nut. Omdat ‘nut’ als morele uitkomst van het leven in beperkte mate het geluk van mensen beïnvloedt, laten we deze kwaliteit in het vervolg van ons onderzoek buiten beschouwing. Het model waaruit geluk bestaat, komt er dan als volgt uit te zien.

Figuur 2.2: Modelweergave Geluk

Welke individuele eigenschappen dragen bij aan onze levensvaardigheid en zijn dus van belang voor ons geluk? En welke omgevingsfactoren zijn van invloed op ons geluk? Onderstaand gaan wij in op deze factoren.

2.6 Levensvaardigheid: zelfstandigheid, daadkracht en sociabiliteit

Geluk en geestelijke gezondheid Ten aanzien van de individuele eigenschappen van de mens houdt gezondheid direct verband met geluk (Veenhoven, 1970). Het gaat dan met name om psychische persoonlijkheidskenmerken en stabiliteit. Mentaal vermogen bestaat uit cognitieve, emotionele en sociale vaardigheden die mensen in staat stellen zichzelf te ontwikkelen, zinvolle relaties op te bouwen en productief te zijn (Bolier, L., Smit, F., 2009). Mentaal vermogen is te beschouwen als een psychische conditie, zoals we ook een lichamelijke conditie hebben. Voor het welbevinden van mensen is mentaal vermogen een belangrijke

Geluk

Leefbaarheid Levensvaardigheid

Page 17: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

16

voorwaarde. Een goede geestelijke gezondheid stelt mensen in staat een zinvol, betrokken en productief leven te leiden. Depressie, angststoornissen en stress hebben een negatief effect op het mentaal vermogen en daarmee op het geluk van mensen. Mentaal vermogen bevordert ook de algehele gezondheid via een gezonde levensstijl.

Levenshouding Eerder gaven we al aan dat geluk voor meer dan 30 procent erfelijk bepaald wordt. Maar deze aanleg is een startpunt en geen eindresultaat. Je kunt ook zelf werken aan je geluksgevoel, en dat kan bepalend zijn voor het eindresultaat: gelukkig of ongelukkig. Dat levensvaardigheid (zelfstandigheid, daadkracht en sociabiliteit) een rol speelt, zagen we al eerder. Ook de manier waarop je in het leven staat, kan invloed hebben op hoe gelukkig je bent. Nadenken over je levenshouding kan lonen.

Filosofe Angela Roothaan houdt zich onder andere bezig met levenshouding. Ze richt zich het liefst op de wisselwerking tussen theorie en praktijk. Filosofische teksten kunnen we begrijpen door er voorbeelden uit het dagelijks leven bij te zoeken; het alledaagse leven door het met filosofische teksten te doorgronden. Een van Roothaans fundamentele inzichten is: je hebt anderen nodig om gelukkig te zijn. Het is kortom van belang om na te denken over hoe je het leven zou moeten benaderen, daadkracht en zelfstandigheid te oefenen, en aardig te zijn.

Geluk en fysieke gezondheid Geluk heeft een positief effect op de lichamelijke gezondheid. Geluk is voorspellend voor de levensduur, onafhankelijk van eerdere gezondheid (Veenhoven, 2006). Gelukkige mensen leven langer dan ongelukkige mensen. Hoe geluk voor levensverlenging zorgt is diffuus. Geluk heeft een gunstig effect op ons gezondheidsgedrag en op een gezonde levensstijl. Ongeluk kan stress veroorzaken en is een aanslag op het immuunsysteem. Chronisch zieken en mensen met functionele beperkingen zijn gemiddeld minder gelukkig. Het verschil met gezonde mensen is echter minder groot dan men zou verwachten. Het geluk blijft meestal op een redelijk niveau of herstelt zich na verloop van tijd. Mensen schikken zich in veranderende situaties.

Andere geluksfactoren Er is geen verband gevonden tussen geluk en intelligentie. Een extraverte houding hangt daarentegen wel samen met geluk (Bormans red., 2010).

De interpersoonlijke dimensie van geluk is universeel te noemen; geluk wordt bevorderd door het te delen met anderen (Bormans red., 2010, p. 255). Betrokkenheid bij anderen is van belang (‘wie goed doet, goed ontmoet’) voor de mate van geluk. Want het grootste geluk krijgen we van anderen. En we zijn allemaal anderen voor iemand anders (Peterson in Bormans red., 2010, p. 19).

Uit wetenschappelijke verkenningen blijkt dat de volgende persoonlijke factoren van invloed zijn op geluk (Van Campen e.a., 2012):

1. Materialisme maakt minder gelukkig.

Page 18: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

17

2. Schenken en vrijwilligerswerk maken gelukkiger.

3. Onvrijwillig werklozen zijn ongelukkiger dan mensen met een baan.

4. In staat zijn veranderingen in gang te zetten.

5. Acceptatie van wat men niet zelfstandig kan veranderen.

6. Onderdeel zijn van een religieuze/sociale gemeenschap.

7. Onderdeel zijn van een intensief familieverband.

8. Het hebben van persoonlijke vriendschappen.

9. Het vermogen hebben om tot ontplooiing te komen, creatief te zijn en naar tevredenheid te kunnen presteren.

Deze persoonlijke kenmerken zijn van belang voor het gemiddelde geluk van mensen en zijn van invloed op de mate waarin men vatbaar is voor de aanwezige factoren van leefbaarheid in de omgeving.

2.7 Leefbaarheid

Wat is leefbaarheid?

Een algemene definitie van leefbaarheid in de Van Dale luidt als volgt; ‘geschikt om erin of ermee te kunnen leven’. Leefbaarheid is dus een uitspraak over de relatie van een subject (een organisme, een persoon of een gemeenschap) en de omgeving. Dit kan van toepassing zijn op verschillende schalen: de leefbaarheid van een huis, de leefbaarheid van de wereld. De term ‘geschiktheid’ heeft vaak betrekking op een minimale waarde. Een leefbare wijk duidt dus het minimale kwaliteitsniveau aan.

Volgens Van de Valk en Musterd (1998) is leefbaarheid een subjectief begrip: “Leefbaarheid is de waardering, of het gebrek aan waardering, van het individu voor zijn of haar leefomgeving”.

Veronderstelde en kennelijke leefbaarheid

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen veronderstelde en kennelijke leefbaarheid (Van Dorst, 2005 en Veenhoven, 2000b). Kennelijke leefbaarheid is de mate waarin een leefomgeving aansluit op het adaptief repertoire van een soort. Deze definitie heeft betrekking op de relatie tussen een organisme en de omgeving waarin het leeft. De kennelijke leefbaarheid kan echter slechts achteraf worden gemeten uit het levensresultaat (Veenhoven 2000).

De veronderstelde leefbaarheid is de mate waarin de omgeving voldoet aan de veronderstelde voorwaarden voor kennelijke leefbaarheid (Van Dorst, 2005). Hier staan de indicatoren centraal die beschrijven of verklaren waarom een omgeving (on)leefbaar is. De causaliteit is niet eenvoudig vast te stellen en de veronderstelde leefbaarheid beperkt zich dus vaak tot normatieve of veronderstelde relaties. De veronderstelde relaties worden door de politiek gekleurd. Veronderstelde leefbaarheid is een optelsom van aspecten van milieuhygiëne, fysieke omgevingskenmerken en sociale aspecten.

Page 19: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

18

De doelstelling de leefbaarheid te verbeteren is vooral gericht op een operationalisering van leefomgevingskwaliteit. Daarbij wordt kwaliteit als een statisch begrip en norm gehanteerd (Van Dorst, 2005).

We hebben reeds laten zien dat metingen van leefbaarheid in Nederland uitgaan van feiten en niet van waarderingen. Het hebben van een auto of een magnetron draagt volgens de makers van de leefbaarheidsindex bij aan de leefbaarheid van mensen. Is er bij overheden wel aandacht voor zowel veronderstelde als kennelijke leefbaarheid? Veenhoven (2000b) stelt dat leefbaarheid van een omgeving alleen blijkt uit hoe lang en gelukkig mensen er leven. En dit blijkt juist een vraag te zijn die Nederlandse overheden niet stellen. Dit blijkt ook uit de metingen die het SCP doet om de leefsituatie te meten, waar wij eerder in dit hoofdstuk bij stil hebben gestaan.

Fysieke factoren van leefbaarheid

Overheden houden zich onder andere bezig met expliciete leefbaarheidsfactoren van de stad. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op deze en andere ingrediënten die van belang worden geacht bij stedelijke ontwikkeling. Voorbeelden van fysieke factoren van leefbaarheid zijn onder andere:

- De aanwezigheid van voldoende voorzieningen zoals scholen, winkels, parkeerfaciliteiten, openbare verlichting, groen en openbaar vervoer

- Aspecten die de mate van (sociale) veiligheid bepalen zoals inbraak, drugsgebruik, vandalisme en verkeer.

- Zaken die te maken hebben met het milieu en een gezonde leefomgeving zoals vervuiling, zwerfvuil, bodemverontreiniging, luchtkwaliteit en geluidsoverlast

- De kwaliteit van de openbare ruimte zoals dat tot uiting komt in een al dan niet verloederd straatbeeld, leegstand en de onderhoudsstaat van parken en straten Sociale kenmerken zoals de aanwezigheid en kwaliteit van buurtcontacten en vormen van burenhulpDe mate waarin de overheid de door haar gestelde regels op het gebied van leefbaarheid wel of niet handhaaft

Niet-fysieke factoren van leefbaarheid

Ongeacht de mate van aandacht voor geluk in overheidsbeleid, zijn uit onderzoeken vele aspecten van leefbaarheid te vinden die van invloed zijn op geluk. Onderzoeken uit de eerste helft van de 20ste eeuw naar omgevingsfactoren die van invloed zijn op geluk tonen al aan dat de mate van geluk samenhangt met sociale status (opleidingsniveau, inkomen, leeftijd). Daarnaast is er een verband geconstateerd tussen geluk en integratie in de sociale omgeving; de mate van sociale participatie (Veenhoven, 1970).

Uit onderzoek blijkt dat de volgende maatschappelijke kenmerken positief correleren met geluk: overvloed, economische vrijheid, urbanisering, onderwijs, politieke vrijheid, en pluriformiteit. De sterkste negatieve correlatie is corruptie, op ruime afstand volgen

Page 20: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

19

ongelijkheid tussen geslacht en inkomensongelijkheid (Van Campen, 2010). Andere aspecten (Van Campen e.a., 2012):

- Te leven in een democratie maakt gelukkiger, omdat men in een democratie meer

vrijheid geniet en kan deelnemen aan besluitvorming.

- Goed bestuur is een factor van geluk.

- Mensen evalueren hun eigen geluk in termen van hun referentiegroep. Als het

anderen in de referentiegroep te veel voor de wind gaat, daalt het geluk van de

achterblijver.

- Autonomie in het vervullen van taken en ruimte voor persoonlijke ontwikkeling

dragen bij aan geluk.

Geluk en economie Speciale aandacht verdient de relatie tussen geluk en economie. Economisch doel is het vergroten van de welvaart. Er is een relatie tussen geluk en inkomen. Deze relaties is echter paradoxaal te noemen en vooral zichtbaar wanneer het inkomen laag is (Easterlin paradox). Bij een hoog inkomen is de relatie veel minder sterk. Inkomen is dus belangrijk voor geluk wanneer mensen arm zijn, maar dat is veel minder het geval bij mensen met een comfortabele levensstandaard (Bormans red., 2010, p. 26). Een verklaring wordt gezocht in de noodzaak te kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Mensen moeten voldoende financiële middelen ter beschikking hebben om te kunnen voorzien in huisvesting en voedsel en andere belangrijke behoeften van een moderne samenleving. Wanneer het inkomen toereikend is om maatschappelijk bepaalde basisbehoeften te dekken, zijn vooral andere waarden zoals vrijheid en persoonlijke en sociale relaties van invloed op de mate van geluk.

Richard Layard (De Beer, 2006) meent dat inkomen geen goede graadmeter is voor geluk, omdat het individuele inkomen vergeleken wordt met het inkomen in de omgeving. Inkomensongelijkheid heeft een negatief effect op geluk. Maar een gelijkmatige economische groei heeft nauwelijks effect op de mate van geluk aangezien iedereen er dan op vooruit gaat. Daarbij passen mensen zich aan de omstandigheden aan dus ook aan een hoger inkomen. Een ander argument dat inkomen geen goede meting van geluk geeft zijn veranderingen in smaak. De relatieve waarde van iemands bezittingen is aan waardevermindering onderhevig onder invloed van trends en veranderende culturele normen2. Economen als Layard stellen dat aangezien economische groei en extra inkomen in welvarende landen nog maar nauwelijks bijdragen aan geluk het voor burgers en overheden mogelijk is hun prioriteiten te heroverwegen (Ott, 2012).

Kanttekening

Bovenstaand hebben we in tekst en opsomming een groot aantal maatschappelijke en persoonlijke factoren genoemd die bijdragen aan de mate van geluk van mensen. Deze opsomming is niet uitputtend, maar geeft weer wat voor aspecten van invloed zijn op geluk. Het is van belang de kanttekening te plaatsen dat bij veel van genoemde factoren oorzaak en

2 http://en.wikipedia.org/wiki/Richard_Layard,_Baron_Layard

Page 21: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

20

gevolg moeilijk te achterhalen is (Van Campen e.a., 2012). Maken vriendschappen gelukkig of hebben gelukkige mensen meer vriendschappen? Weliswaar kunnen correlaties gemeten worden, zoals tussen inkomen en geluk, maar daarmee is de causaliteit nog lang niet begrepen (Stolwijk, 2008). Dus als geconcludeerd wordt dat meer inkomen nauwelijks gelukkiger maakt, zij daarmee nog niet gezegd, dat een stagnatie of een daling van het inkomen wel gelukkiger maakt of de geluksscore stabiel houdt.

2.8 Is geluk van maatschappelijk belang?

Zou geluk een relevant onderwerp kunnen zijn voor beleid? We hebben bovenstaand al laten zien dat geluk beïnvloedbaar is door externe omstandigheden van leefbaarheid. De overheid dicht zich ook een rol toe bij aspecten die verband houden met levensvaardigheden door bijvoorbeeld gezondheidszorg als publieke taak te beschouwen. Is er een maatschappelijk belang voor overheden om zich met geluk bezig te houden?

Het WRR-rapport Het borgen van publiek belang (2000) handelt over de vraag hoe publieke belangen het best geborgd kunnen worden. Het rapport gaat daarbij in op twee punten, te weten ‘wat is een publiek belang?’ en ‘hoe kunnen publieke belangen geborgd worden?’. Welke belangen publiek zijn, wordt bepaald in het maatschappelijke en politieke debat. Wanneer is een belang publiek te noemen? Elk antwoord op die vraag zal politiek gekleurd zijn. Deze vraag wordt in het rapport dan ook niet beantwoord. Wel worden er heldere kaders gegeven wanneer iets een publiek belang is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen individuele belangen, maatschappelijke belangen en publieke belangen.

Van een maatschappelijk belang is sprake wanneer niet alleen individuele burgers belang hebben bij een voorziening, maar de samenleving als geheel. Niet alle maatschappelijke belangen hoeven door de overheid behartigd te worden. Daar maakt de WRR het onderscheid met het publiek belang. Publiek belang wordt door de Raad als volgt gedefinieerd: “Er is eerst sprake van een publiek belang indien de overheid zich de behartiging van een maatschappelijk belang aantrekt op grond van de overtuiging dat dit belang anders niet goed tot zijn recht komt (p. 24).”

Een belang wordt pas publiek wanneer aantoonbaar is dat een collectief er baat bij heeft, of te wel wanneer er ten minste een maatschappelijk belang is. Zo kan bijvoorbeeld gesteld worden dat overheidsbemoeienis met gezondheid ontstond doordat grootschalige epidemieën de welvaart bedreigden. Veel zieken is niet goed voor de productie bij werkgevers en is niet goed voor de ontwikkeling in een stad. Het tegengaan van ziektes is daarmee een publiek belang geworden.

Is er een belang voor de overheid meer aandacht te hebben voor het geluk van haar inwoners? Is het individuele geluk van burgers goed voor de samenleving als geheel?

Geluk levert meer sociaal kapitaal Uit onderzoek van Cahit Guven (2009), gebaseerd op metingen in Duitsland in de periode 1949 tot 2007, blijkt dat gelukkige mensen meer sociaal kapitaal creëren. Sociaal kapitaal bestaat uit kenmerken van sociale organisatie, zoals normen en waarden, vertrouwen en

Page 22: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

21

netwerken die coöperatie en coördinatie van maatschappelijke voordelen faciliteren. Het blijkt dat gelukkige mensen meer bereid zijn tot stemmen, meer gehecht zijn aan hun buurt, meer vrijwilligerswerk verrichten, meer geneigd zijn anderen te helpen en meer bereid zijn religieuze, culturele en gemeenschapsactiviteiten/bijeenkomst te bezoeken. Gelukkige mensen zijn ook optimistischer en dat heeft een positief effect op het sociaal kapitaal. Optimistische mensen zullen meer bereid zijn tot het nemen van risico’s. Te veel optimisme heeft echter een negatief effect op het sociaal kapitaal.

Broaden and build De conclusie van Guven dat gelukkige burgers betere burgers zijn, past in de ruimere theorie van het positieve effect van geluk dat Frederickson uitvouwt in haar ‘broaden and build theory’ (2004). Positieve emoties als blijdschap, interesse, tevredenheid en liefde stimuleren het individu om de horizon te verbreden: “to broaden the individual’s momentary thought-action repertoire” (2004, p.1367). Blijdschap stimuleert behoefte tot spelen, tevredenheid stimuleert de behoefte te genieten en liefde stimuleert de behoefte tot spelen en genieten binnen veilige en hechte relaties.

Het verbreden van de individuele mindset door positieve emoties maakt het mogelijk nieuwe bezigheden, ideeën en sociale verbintenissen te verkennen. Het zorgt ervoor dat de persoonlijke bagage van het individu groeit, op fysiek en intellectueel, maar ook op sociaal en psychologisch gebied. Positieve emoties bouwen dus aan de levensvaardigheid van personen. Het effect van ‘broaden-and-build’ is dat mensen met positieve emoties een positieve bijdrage leveren aan het sociaal kapitaal van hun omgeving.

Geluk is beïnvloedbaar Vanuit het idee dat er een basiswaarde is van geluk, is de notie ontstaan dat geluk weinig veranderlijk is (set point theorie). Een belangrijke implicatie van de persoonsgebondenheid van geluk en de set point theorie is dat de mate waarin de overheid invloed op het individuele geluksniveau kan uitoefenen niet moet worden overschat. Dat wil overigens niet zeggen dat de rol van externe omstandigheden, waaronder ook omstandigheden die door de overheid kunnen worden beïnvloed, verwaarloosbaar zijn. Integendeel. Uit een veelheid van onderzoek komt naar voren dat externe omstandigheden merkbaar van invloed zijn op het gemeten geluksniveau. Zo is een scherpe daling in het gemiddeld geluk waarneembaar in Rusland ten tijde van roebelcrisis. Het gemiddelde geluk in landen kan dus aan verandering onderhevig zijn en is positief en negatief te beïnvloeden door factoren waar de overheid zich mee bezig houdt (Van Campen e.a., 2012). Erfelijke factoren en de set point theorie zijn dus lang niet allesbepalend. Groter geluk voor meer mensen is mogelijk, wanneer op de juiste voorwaarden wordt ingezet.

In Nederland is geluk niet evenredig gestegen met welvaart Het geluk in Nederland meet al sinds de jaren ’70 nagenoeg gelijk. Dit terwijl onze materiële welvaart wel flink is toegenomen. Het geluk van de Denen is sterker gestegen dan dat van de Nederlanders (Veenhoven in Van Campen, 2012, p. 39). Dus ook in landen waar het gemiddelde geluk al hoog is, valt nog winst te behalen.

Page 23: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

22

Geluk als doel? Geluk is afhankelijk van DNA en persoonlijke factoren. De verschillen in gemeten geluk in landen kunnen echter voor 72 procent verklaard worden door feitelijke omstandigheden (Ott, 2012). Dit betekent dat geluk als doel geschikt is bij beleidsontwikkeling en het stellen van prioriteiten. Overheden (zowel rijks-, als lokaal) houden zich bezig met feitelijke

omstandigheden en kunnen deze beïnvloeden. De overheid heeft dus invloed op het persoonlijke geluk. Daarbij is vooral de kwaliteit van de overheid van belang. Het is aannemelijk dat de kwaliteit van de overheid een oorzaak van het verschil van geluk is in landen, stelt Ott. In veel landen is het vergroten van welzijn en geluk namelijk impliciet of expliciet doel van overheidsbeleid. Een verklaring voor het verschil in gemeten geluk moet dus gezocht worden in verschillen in kwaliteit van de overheid. De verschillen in geluk kunnen voor 72 procent worden verklaard uit economische vrijheid, veiligheid, gezondheidszorg, welvaart en gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Geluk in landen kan zich ontwikkelen via meer ongelijkheid naar meer gelijkheid, mits de kwaliteit van de overheid dit mogelijk maakt. Omdat een overheid veel invloed kan hebben op geluk, functioneert een goede overheid volgens Ott als geluksmachine. Geluk als doel is bovendien verenigbaar met andere doelen en is onderzoekbaar.

2.9 Conclusie

In dit hoofdstuk hebben we de betekenis van geluk uiteengezet. Geluk is levensvoldoening. Factoren voor geluk zijn te vinden in individuele en omgevingsfactoren, in levensvaardigheid en leefbaarheid. De combinatie van leefbaarheid en levensvaardigheden is van invloed op geluk. Geluk wordt hier als uitkomst van beiden beschouwd, maar kan niet gezien worden als een simpele optelsom van deze factoren.

We hebben laten zien welke aspecten van levensvaardigheid en leefbaarheid van invloed zijn op de mate van geluk. Ons geluk wordt bepaald door deze externe en interne factoren. We hebben aannemelijk gemaakt dat er een maatschappelijk belang is aandacht te hebben voor het geluk van burger. Daarbij kan geluk een relevant onderwerp zijn voor beleid, omdat gelukkige burgers ook betere burgers zijn.

Een deel van de mate van geluk heeft betrekking op individuele determinanten en op het DNA. Een ander deel heeft een relatie met diverse beleidsterreinen waarmee de overheid zich bezighoudt. Hierna volgt een uiteenzetting van voor de overheid relevante determinanten.

Page 24: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

23

Determinanten van geluk

Leefbaarheid Gezonde leefomgeving

Onderwijs

Veiligheid

Vrijheid/goed bestuur/democratie

Ruimtelijke kwaliteit

Pluriformiteit

Verbondenheid

Sociale organisatie

Ruimte voor zelfontwikkeling

Inkomen/koopkracht

Levensvaardigheid Fysieke en geestelijke gezondheid

Mate van zelfontwikkeling

In staat zijn sociale contacten aan te gaan

Figuur 2.3: Determinanten van geluk

Bij leefbaarheid is er aandacht voor de fysieke gezondheid. Denk aan groenvoorzieningen, aanwezigheid van frisse lucht, maar ook bijvoorbeeld voedselkwaliteit. De aanwezigheid van voldoende onderwijsvoorzieningen is van belang voor de leefbaarheid van een stad. Veiligheid is een belangrijk beleidsterrein van leefbaarheid. Veiligheid wordt gewaarborgd door aanwezigheid van voorzieningen als een politieorganisatie, maar ook voldoende ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld openbare verlichting). Een beleidsinstrument dat binnen de lokale overheden niet veel expliciete aandacht geniet, maar evenwel van belang is voor de leefbaarheid van een stad is vrijheid. Het gaat hier om de aanwezigheid van rechtszekerheid en goed bestuur, maar ook om economische vrijheid. Vrijheid heeft echter ook betrekking op de ruimte die men heeft tot zelfontwikkeling. Pluriformiteit is een belangrijk aspect van aanwezige vrijheid. Verbondenheid en sociale participatie is ook onderdeel van de leefbaarheid.

Met verbondenheid en sociale participatie wordt de aanwezigheid van sociale contacten bedoeld (vriendschap, familiebanden, maar ook vrijwilligerswerk of deelname aan sociale activiteiten). Uit het onderzoek van Guven (2009) blijkt al dat gelukkige mensen meer sociaal kapitaal creëren. Het is voor een overheid dus van belang om aandacht te hebben voor de aanwezigheid van randvoorwaarden van sociaal kapitaal. Met andere woorden de wijze van sociale organisatie van de samenleving is van belang voor de potentiële aanwezigheid van sociaal kapitaal. Het gaat hier om normen en waarden, vertrouwen en de aanwezigheid van sociale netwerken. Indicatoren voor sociaal kapitaal zijn de mate van deelname aan vrijwilligerswerk, gemeenschapsactiviteiten, culturele evenementen, lokale politiek,

Page 25: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

24

religieuze gebeurtenissen en de mate van hechting aan de buurt waarin men woonachtig is. Het gaat hier echter ook om de aanwezigheid van een sociaal vangnet en sociale zekerheid.

Ruimte voor zelfontwikkeling is een terrein dat gekoppeld is aan onderwijs, maar ook maar ook de mate van moderniteit van een samenleving is hierbij van belang. Het hangt ook samen met levensvaardigheden, zoals de mate van zelfontplooiing, de mogelijkheid de creativiteit te uiten.

Men zou kunnen denken dat levensvaardigheid vooral een individuele aangelegenheid is. Er zijn echter tal van beleidsterreinen die van invloed zijn op deze factor van geluk. Het zorg dragen voor de fysieke en geestelijke gezondheid van bewoners is wel het meest prominente terrein van beleid. Met name lichamelijke gezondheid heeft de aandacht. Geestelijke gezondheid is voor het geluk van mensen echter niet minder belangrijk, omdat dit een belangrijke levensvaardigheid is die van invloed is op het geluksniveau van mensen.

Het inkomen - een factor van leefbaarheid - is van belang voor levensvaardigheid; koopkracht maakt zelfstandig. Werk en bezit zijn hieraan gerelateerd.

De onderzoeken van Guven en Fredericksson laten zien dat de samenleving baat heeft bij gelukkigere burgers. Er is dus een maatschappelijk belang.

In de volgende hoofdstukken onderzoeken we in hoeverre stedelijk beleid rekening houdt met deze determinanten van geluk.

Page 26: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

25

Hoofdstuk 3 – Stedelijke ontwikkeling

3.1 Inleiding Steden en hun potentie voor mensen ‘Can cities be good for you?’ Deze vraag preikte als titel boven een van de artikelen van de Urban Age conferentie in Hong Kong in november 2011. De Urban Age conferenties onderzoeken de toekomst van steden, zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden. In Hong Kong werd de tiende conferentie gehouden en stond de vraag centraal hoe steden de gezondheid, het welzijn en het geluk van mensen beïnvloeden. De rode draad van de conferentie: “Cities are now recognised as the economic powerhouses of their nations, and of the world. They also have potential to be great sources of human well-being.” (Burdett et al, 2011, p3) Interventies van stedelijke actoren doen er toe Steden hebben de potentie om mensen veel te bieden, zo stellen de diverse auteurs van Urban Age. Er wordt geconstateerd dat sommige steden die potentie volop waar maken, en dat tegelijkertijd in andere steden mensen in erbarmelijke omstandigheden leven. En naast verschillen tussen steden zijn er ook, soms grote, verschillen binnen steden. Kennelijk is het leven in een stad geen automatische garantie voor een gelukkig leven. Anders geformuleerd in voor beleid vatbare termen: de stad biedt niet vanzelfsprekend optimale omstandigheden waaronder alle inwoners het beste in staat zijn hun individuele geluk te vinden. Interventies van stedelijke actoren doen er toe. Geconstateerd wordt echter dat er nog te weinig bekend is over de relatie tussen steden en het geluk van mensen, ondanks de enorm toegenomen aandacht onder wetenschappers en stedelijke actoren zelf: “We do not yet have evidence on what makes us happy, including in relation to neighbourhoods and cities.” (Burdett et al, 2011, p4) Om inzicht te krijgen in de relatie tussen steden en geluk is kennis nodig van de kenmerken van stedelijke ontwikkeling. We hebben in hoofdstuk 2 laten zien dat de overheid een rol kan hebben bij het bevorderen van de omstandigheden voor geluk. Nu gaan we dit nader verkennen door te bekijken welke raakvlakken er zijn tussen stedelijke ontwikkeling en geluk. In het eerste deel van dit hoofdstuk beschrijven we de (gangbare) kenmerken van stedelijke ontwikkeling en schetsen zo een beeld van het heersende gedachtegoed over stedelijke ontwikkeling. In het tweede deel van dit hoofdstuk zoomen we in op de raakvlakken tussen de inzichten over stedelijke ontwikkeling en de inzichten over geluk.

3.2 Groei en concurrentiekracht Steden zijn groot geworden door vraag… Een van de meest onderscheidende noties van een stad is gebaseerd op omvang en dichtheid: steden zijn groot, en in de stad zijn veel (grote) gebouwen dicht bij elkaar. Waarom zijn sommige nederzettingen geen gehuchten en dorpen gebleven, maar uiteindelijk grote, intensief bebouwde steden geworden? Een voor de hand liggende

Page 27: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

26

verklaring is gelegen in het feit dat er vraag is naar stedelijke ruimte. Mensen willen wonen, winkelen en uitgaan in een stad en bedrijven willen zich er graag vestigen omdat steden goed bereikbaar zijn, er een grote afzetmarkt is en er veel potentiële werknemers wonen. Dus worden er (steeds weer) woningen, winkels en bedrijfspanden gebouwd om aan die vraag te voldoen. …en door aanbod Vraag is één zijde van de medaille, de andere zijde is aanbod. Steden zijn ook het gevolg van stedelijke actoren (overheden en marktpartijen) die de stedelijke ruimte ‘maken’. Een stad ontstaat niet vanzelf, maar is het resultaat van bewust menselijk handelen. Een invloedrijke theorie vanuit dit perspectief is het concept van de ‘growth machine’ (Rodgers, 2009), geïntroduceerd in de jaren ’70 door Harvey Molotch. Hij beschouwt de stad als “the areal expression of the interests of some land-based elite.” (Molotch, 1976, p309). De politieke en economische essentie van een stad is volgens Molotch groei. Politici en een zakelijke elite delen een direct belang bij groei. Simpel gezegd: voor politici betekent groei meer macht, belastinginkomsten en aanzien, en voor ondernemers betekent groei meer mogelijkheden om winst te maken. De politici en de zakelijke elite in een stad vormen zo een coalitie die is gericht op groei: een groeimachine (Molotch, 1976; Stevenson, 2000; Rodgers, 2009). Naast de ‘growth machine’ theorie was in de jaren ’80 een andere dominante theorie de ‘public choice’ theorie van Paul Peterson (Stevenson, 2000). Beide theorieën beschouwen de stad als een groeimachine (in de zin dat er een coalitie van politici en zakelijke elite is die daar sturing aan geeft). Wel verschillen beide theorieën over het resultaat van de groei en in het bijzonder de wijze waarop burgers kunnen participeren in het proces en invloed hebben. Public choice theorie: groei is in het algemeen belang Volgens Petersons public choice theorie zijn ontwikkelingsstrategieën onderhevig aan algemene economische principes die partijen ertoe dwingen te ontwikkelen naar de behoeften van burgers en bedrijven. Zo beschouwd, maken politici en de zakelijke elite rationele keuzes die samenvallen met de belangen van hun doelgroepen. In de optelsom van alle ontwikkelingen dient groei zo als vanzelf het algemeen belang. Growth machine theorie: belangenconflict tussen ‘use value’ en ‘exchange value’ Molotch brengt daar tegenin dat een locatie voor politici en de zakelijke elite niet altijd hetzelfde belang heeft als voor gewone burgers. Stedelijke ontwikkeling beschouwen zij vanuit twee belangen rond een locatie: ‘use value’ voor burgers (zo heeft een park voor bewoners en bezoekers waarde omdat je er bijvoorbeeld kunt wandelen, sporten, ontmoeten, rusten, bezinnen, genieten) en ‘exchange value’ voor de politici en zakelijke elite (als een park wordt bebouwd met woningen kan de locatie met winst worden verkocht). De twee belangen vallen vaak samen (het realiseren van een supermarkt is voor de ondernemer ingegeven door winst en betekent voor de bewoner een aantrekkelijke plek om boodschappen te doen en buurtgenoten te ontmoeten), maar ook vaak botsen ze. Volgens Molotch is uiteindelijk de ‘exchange value’ doorslaggevender voor de stedelijke ontwikkelingsstrategieën dan ‘use value’. Groei van belang bij stedelijke ontwikkelingsstrategieën In de loop der tijd is het concept van de groeimachine volop bekritiseerd. Kritiek richtte zich bijvoorbeeld op de grote focus op het eigendom van grond als de doorslaggevende factor

Page 28: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

27

voor de ontwikkeling van de stad (volgens critici zou deze factor in veel Europese landen minder prominent aanwezig zijn door de grotere overheidsrol bij ruimtelijke ordening), of het sterke verband dat Molotch legt tussen groei en onvrede bij burgers (volgens critici zouden er ook andere verklaringen zijn voor onvrede bij burgers). (Rodgers, 2009) Desondanks blijft overeind dat de focus op groei een van de belangrijke kenmerken van stedelijke ontwikkelingsstrategieën is. Concurrentie en globalisering De geschetste focus op groei houdt mede verband met de opvatting dat steden onderling concurreren bij het aantrekken van inwoners, bedrijven en investeringen. In het verleden probeerden steden vooral te concurreren op bedrijfseconomische omstandigheden (lage loonkosten, lage belastingen en vestigingsubsidies), tegenwoordig gaat het veel meer om het stimuleren van ondernemerschap, (technologische) innovatie en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. (Malecki, 2004) Deze omslag is gelegen in de toegenomen globalisering. Het competitieveld is vergroot tot ver over de eigen landsgrenzen. In ‘The Competitive Advantage of Nations’ (1990) betoogt Porter dat regionale clusters van bedrijven in stedelijke agglomeraties de internationale concurrentiekracht van een land bepalen. Tegelijkertijd adresseerde ook de Europese Commissie het belang van de internationale concurrentiekracht van regio’s (Malecki, 2004). Theorieën van onderzoekers als Castells (network society), Friedman (world city hypothesis), Sassen (global cities) en Taylor (world city network) verklaren dat steden onderling verbonden zijn en met elkaar concurreren en samenwerken in ‘global networks’. Deze netwerken ontstonden vanuit de internationale netwerken van ‘global companies’. (Haindlmaier et al., 2010) Wat bepaalt de concurrentiekracht van een stad? Wat is nu precies concurrentie en wat bepaalt de internationale concurrentiekracht van steden? Uit vele beschikbare onderzoeken blijkt dat het gaat om kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van een stad. Zo stelt Porter dat het vooral gaat om productiviteit: de waarde die wordt toegevoegd aan menselijk kapitaal (het bruto nationaal product per inwoner), geld (het rendement op investeringen) en natuurlijke hulpbronnen (Porter et al., 2003). Gardiner et al. (2004) brengen tegen Porter in dat cijfers alleen niet het juiste beeld hoeven te schetsen. Cijfers kunnen elkaar tegenspreken en zeggen ook niet altijd iets over meer kwalitatieve aspecten die van invloed zijn op de concurrentiekracht van steden, zoals bijvoorbeeld opleidingsniveau, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid (Kresl, 1995). Het Planbureau voor de Leefomgeving (2012) heeft onderzoek gedaan naar de internationale concurrentiepositie van regio’s in Nederland op de door het Rijk aangewezen topsectoren. Zij laten zien dat concurrentiepatronen per topsector en per regio verschillen: een gebied concurreert niet met alle gebieden in de wereld en per sector gelden andere factoren waarop gebieden met elkaar concurreren. De studie definieert internationale concurrentiekracht op basis van twee meetbare uitkomsten: de export van goederen en diensten naar het buitenland en de investeringen uit het buitenland. Verklarende concurrentiefactoren zijn bijvoorbeeld bevolkingsomvang, dichtheid, bereikbaarheid, arbeidsmarkt en quality of life. Concurrentiekracht van belang bij stedelijke ontwikkelingsstrategieën De heersende opvatting is dat de stedelijke overheid een cruciale rol vervult in de internationale concurrentiekracht van de stad: goed beleid kan bijdragen aan een stedelijke

Page 29: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

28

omgeving waarin economische dynamiek plaats kan vinden; slecht beleid kan investeringen teniet doen en een negatieve spiraal van achteruitgang in gang zetten. Stedelijke ontwikkelingsstrategieën gaan dan ook steeds meer uit van het idee dat steden (of stedelijke regio’s) met elkaar concurreren op internationale schaal, waarbij dit met name sinds de jaren ’90 steeds dominanter in beeld is gekomen (Kresl, 1995; Begg, 1999; Gardiner et al., 2004; Malecki, 2004; Lengyel, 2007; De Groot et al, 2010; Haindlmaier et al, 2010).

3.3 Quality of life Steden zijn een productiemilieu en een consumptiemilieu Termen als groei en concurrentiekracht hebben een sterke economische connotatie en lijken daarmee vooral te appelleren aan de functie van steden als productiemilieu voor bedrijven, maar dit is allerminst het geval. De andere functie van een stad is het consumptiemilieu voor inwoners en bezoekers. Steden weer in trek bij consumenten Lang ging het gedachtegoed over steden uit van het idee dat steden goed zijn voor productie en slecht voor consumptie (Glaeser et al, 2001). Agglomeratienadelen als congestie, overlast, onveiligheid en hoge huizenprijzen zouden voor mensen zwaarder wegen dan de voordelen, zoals de beschikbaarheid van banen en voorzieningen. Vanaf de jaren ’60 werden veel steden gekenmerkt door een bevolkingsterugloop. En dit betrof ook steden die nu oneindig aantrekkelijk lijken, zoals New York, Parijs, Barcelona en Amsterdam. De ‘vlucht uit de stad’ leidde tot groei van suburbane steden op redelijke afstand van (de banen in) de stad. De stad was gedurende deze periode ‘uit’, er werd zelfs gesproken van ‘the death of the city’. (De Groot et al, 2010) Sinds de jaren ’90 is de stad echter weer in opmars en blijkt dat steden wel degelijk ook (weer) aantrekkelijk worden gevonden voor consumptie. Meer recente opvattingen benadrukken dan ook steeds meer ook en vooral de consumptiekant van steden: steden zijn aantrekkelijk om te wonen en ‘fun’ om de vrije tijd in door te brengen. Met hun concentratie van mensen kunnen steden bij uitstek de voorzieningen bieden die in de toenemende behoefte aan luxe en vermaak voorzien, zoals winkels, restaurants en cultuur. (De Groot et al, 2010; Marlet, 2009; Glaeser et al, 2001) Werken volgt wonen Naast de waarde die het consumptiemilieu direct heeft voor het wonen en verblijven in de stad, blijkt ook dat – in de context van toenemende internationale concurrentie en de kennis- en diensteneconomie – meer en meer de aantrekkelijkheid van het consumptiemilieu van doorslaggevend belang is voor de kwaliteit van het productiemilieu. In Nederland is deze trend verwoord met ‘werken volgt wonen’ (De Graaff et al., 2008; Marlet, 2009). Glaeser et al (2001) stellen in hun artikel ‘Consumer City’ dat voor het succes van groeistrategieën, het primaat van de consument voorop moet staan. Meer precies gaat het vooral om de aantrekkelijkheid van de stad voor menselijk kapitaal: mensen met hoogwaardige kennis en vaardigheden, verkregen door opleiding en / of ervaring (o.a. Glaeser et al, 2003; Donald, 2006; Marlet, 2009; Florida, 2012). Een andere factor is het toenemend belang van kennis waarbij ‘face to face’ contacten cruciaal zijn voor de verspreiding van kennis en ideeën. Hiervoor bieden dichtbevolkte steden door hun concentratie van mensen en vele ontmoetingsplekken de beste condities.

Page 30: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

29

Trendbreuk bij steden door Richard Florida’s creative city In dit perspectief is het boek ‘Rise of the Creative Class’ uit 2002 van Richard Florida misschien wel het meest invloedrijke werk geweest die in het laatste decennium een trendbreuk in stedelijke ontwikkelingsstrategieën heeft opgeleverd (Donald, 2006). De ‘creative city’ theorie van Florida gaat er vanuit dat het (economisch) succes van een stad wordt bepaald door drie omstandigheden die alle drie aanwezig moeten zijn en elkaar positief beïnvloeden. In de eerste plaats is een hoge mate van technologische innovatie van belang. Technologische innovatie voegt economische waarde toe en leidt tot nieuwe, verbeterde producten en diensten die de algehele quality of life verbeteren. Ten tweede is het van belang dat een stad talent (menselijk kapitaal) aan zich weet te binden. Tot slot moet er een open, tolerante samenleving zijn waar kennis en ideeën snel en veelvuldig kunnen worden uitgewisseld. De spil in deze drie T’s (technology, talent, tolerance) is de aanwezigheid van creatieve mensen. Florida schetst de opkomst van de creatieve klasse. “Creativity has come to be valued (…) because it is increasingly recognized as the font from which new technologies, new industries, new wealth, and all other good economic things flow.” (Florida, 2012, p15) Om het creatieve menselijk kapitaal aan te trekken, stelt Florida ‘the quality of a place’ centraal. Het gaat daarbij om “abundant high-quality amenities and experiences, an openness to diversity of all kinds, and above all else the opportunity to validate their identities as creative people.” (Florida, 2012, p186) Kritiek op creative city theorie Het werk van Florida is fel bekritiseerd. Het empirisch bewijs van Florida’s theorie zou zwak en methodisch invalide zijn en sommigen vinden het een elitaire theorie. Ook is er kritiek op de strategieën die Florida voorstelt om menselijk kapitaal aan te trekken. Waar Florida vooral propageert om steden een creatief, trendy profiel te geven, benadrukken andere onderzoekers een meer basale benadering. “Therefore, like Glaeser and Sawicki, I would argue that civic leaders (…) are best to focus on the basic infrastructure required for skill attraction (such as the availability of good education and housing) rather than quick-fixes to create a hipster downtown.” (Donald, 2006, p20) Het gaat om menselijk kapitaal… Marlet (2009) stelt dat de belangrijkste bijdrage van het werk van Florida is gelegen in een poging om de tot dan toe gangbare definitie van menselijk kapitaal (op basis van opleidingsniveau) preciezer te maken. Bij de creatieve klasse gaat het niet om opleiding, maar om vaardigheden (‘skills’) die daadwerkelijk worden uitgeoefend. Ook laagopgeleiden kunnen ondernemen of zich met innovatief, hoogwaardig werk bezig houden (en andersom kunnen hoogopgeleiden werkloos thuis zitten). Op een vergelijkbaar spoor zit het artikel ‘The rise of the skilled city’ van Glaeser en Saiz (2003), alleen komen zij tot een andere definiëring van menselijk kapitaal. Zij beargumenteren dat steden met relatief veel ‘skilled workers’ succesvoller zijn. … om meerdere redenen Er is inmiddels brede consensus voor de gedachte dat de aanwezigheid van menselijk kapitaal van steeds crucialer belang is voor de economische concurrentiekracht van steden. Over het hoe en waarom, zijn verschillende theorieën, die elkaar overigens niet geheel hoeven uit te sluiten. (Glaeser et al.; 2003) Op basis van die verschillende theorieën geeft Marlet (2009) aan dat menselijk kapitaal via vier mechanismen een positieve invloed op de

Page 31: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

30

stedelijke economie kan hebben. Mensen met meer kennis en vaardigheden zijn productiever (en dat trekt bedrijven aan). Hogeropgeleiden geven meer geld uit in plaatselijke horeca, detailhandel et cetera (wat ook banen voor laagopgeleiden oplevert). Hogeropgeleiden zijn eerder geneigd een eigen bedrijf te starten. Mensen met meer kennis en vaardigheden passen zich beter aan nieuwe economische omstandigheden aan. Wat bepaalt de aantrekkelijkheid van een stad? Marlet heeft voor de Nederlandse context onderzoek gedaan naar de aspecten die de aantrekkelijkheid van een stad bepalen en hoe verschillende positieve en negatieve kenmerken van steden daarbij samenhangen. “In de stad vervult niet het bedrijfsleven maar de bevolking een spilfunctie.” (Marlet, 2009, p352) Daarbij blijkt het verbeteren van de bevolkingssamenstelling (het aantrekken van menselijk kapitaal) belangrijker dan groei van de bevolking, al zijn beide belangrijke factoren voor economische groei. Als er al een begin is voor de aantrekkelijkheid van steden, dan ligt die volgens Marlets ‘Analysemodel voor de Stad’ bij woonattracties en bij kenmerken in de bredere omgeving van de stad (agglomeratie effecten). Bij woonattracties gaat het dan bijvoorbeeld om de prijs en kwaliteit van de woningen, de kwaliteit van de woonomgeving (parken, scholen, kinderopvang, veiligheid, esthetiek), het voorzieningenaanbod (winkels, restaurants, cultuur, uitgaan, evenementen, recreatie) en ligging bij natuur. Bij agglomeratie effecten gaat het om bijvoorbeeld files (als negatief effect) en de bereikbaarheid van banen. Een rijke aanwezigheid van woonattracties en agglomeratievoordelen trekt menselijk kapitaal naar de stad en dit zorgt vervolgens voor een vitale economie (sectorale diversiteit, banengroei en relatief veel startende ondernemers). En die vitale economie zorgt weer voor het verder verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en trekt nieuwe mensen aan et cetera. Quality of life van belang bij stedelijke ontwikkelingsstrategieën De toegenomen focus op de consumptiekant van de stad en het belang van het aantrekken van menselijk kapitaal heeft ertoe geleid dat ontwikkelingsstrategieën de leefbaarheid en ‘quality of life’ van de stad beogen te verbeteren. “Today many cities claim for themselves to be very ‘liveable’ – ‘quality of life’ has become an omnipresent keyword in many areas, especially in planning (and social) disciplines.” (Haindlmaier et al., 2010, p595) Ingredienten voor stedelijke ontwikkelingsstrategieën om de quality of life te vergroten, zijn gelegen in de economische structuur, de sociale structuur, innovatie, de ruimtelijke omgeving en regionale cultuur. (Lengyel, 2004; Begg, 1999; European Commission, 1997)

3.4 Raakvlakken tussen stedelijke ontwikkeling en geluk In deze paragraaf bekijken we in hoeverre er raakvlakken zijn tussen de theoretische inzichten over stedelijke ontwikkeling en de theoretische inzichten over geluk. Van de algemene kenmerken groei, concurrentiekracht en quality of life verkennen we de raakvlakken met de in hoofdstuk 2 beschreven determinanten van geluk. 3.4.1 Groei, concurrentiekracht en geluk Groei wordt bij stedelijke ontwikkeling overwegend positief benaderd… De literatuur over stedelijke ontwikkeling benadrukt overwegend de positieve effecten van groei op – in algemene, brede zin – de kwaliteit van steden en het welzijn van mensen (al zijn

Page 32: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

31

er critici als Brenner, Harvey, Krätke, Lefebvre, Marcuse, Molotch; zie o.a. Brenner et al, 2012). Groei wordt benaderd als een teken van economisch succes met welvaart als gevolg. En welvaart wordt gezien als een voorwaarde voor goede leefomstandigheden wat het welzijn van mensen bevordert. Een ronkend voorbeeld biedt Edward Glaeser: ‘Triumph of the City – How our greatest invention makes us richer, smarter, greener, healthier and happier.’ Aldus de titel van zijn in 2011 uitgekomen boek dat leest als een lofzang op de stad. Het centrale thema van dit boek is dat steden de kracht van mensen vergroten. Het grootste talent van het menselijk ras, aldus Glaeser, is het vermogen om van anderen te leren, en steden bieden daarvoor bij uitstek de omstandigheden. … maar er worden nuanceringen geplaatst In de literatuur over stedelijke ontwikkeling gaat het vooral over de kwaliteit van leven en de leefomstandigheden, maar zelden wordt expliciet ingegaan op het geluk van mensen. Vanuit de (kritische) literatuur over stedelijke ontwikkeling en vanuit de literatuur over geluk worden belangrijke nuanceringen geplaatst bij de aanname dat groei leidt tot een beter, gelukkiger leven. In de eerste plaats wordt aangegeven dat economische groei en welvaart vooral indirect van belang zijn voor geluk. Ten tweede wordt aangegeven dat de grote aandacht voor economische groei en welvaart voor een deel ten koste gaat van aandacht in beleid voor andere determinanten van geluk zoals gezondheid, onderwijs, sociale aspecten. In de derde plaats wordt erop gewezen dat steden veel waarde hechten aan benchmark onderzoeken die hun groeiprestaties en concurrentiekracht laten zien, terwijl deze benchmarks geen rekening houden met alle determinanten van geluk. Onderstaand gaan we beknopt in op deze drie nuanceringen. Groei en welvaart zijn vooral van indirect belang voor geluk Tot een bepaald niveau leidt groei van welvaart tot een toename van geluk. Als er eenmaal een voldoende hoog welvaartsniveau is bereikt, leidt een verdere toename van welvaart niet tot meer geluk. Wel kan afname van welvaart leiden tot een daling van geluk (Graham, 2005). Onderzoek door Ellis Delken naar groeiende, gelijkblijvende en krimpende steden in Duitsland laat zelfs een onverwacht beeld zien: mensen in krimpende steden zijn niet ongelukkiger en op sommige aspecten zelfs gelukkiger dan mensen in gelijkblijvende of groeiende steden. Zij veronderstelt dat sociale omstandigheden zoals vrijheid, gelijkwaardigheid en sociale netwerken belangrijker zijn voor het geluk dan welvaart aspecten (een veronderstelling die wordt ondersteund door Graham, 2005). Tegelijkertijd constateert ze dat mensen in krimpende steden zich vaker zorgen maken over hun eigen economische situatie, werk en veiligheid. (Delken, 2008) Jan Ott wijst op een andere relatie tussen economische groei en een belangrijke determinant van geluk: de mogelijkheden voor mensen om zichzelf te ontwikkelen en nieuwe uitdagingen aan te gaan zijn groter in groeiende regio’s of landen. Ook geeft hij aan dat welvaart van belang is voor publieke investeringen in bijvoorbeeld sociale voorzieningen. Indirect is welvaart dan van belang voor meerdere geluksdeterminanten. (Ott, 2012a) Onder andere auteurs als Ott, Graham, Delken en Sachs (2008) betogen dat economische groei (vooral indirect) van belang is voor het geluk van mensen, maar wijzen erop dat andere factoren doorslaggevender zijn. In hun visie verdient economische groei een minder prominente plaats in het beleid dan het nu vaak krijgt.

Page 33: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

32

Focus op groei en concurrentiekracht gaat ten koste van andere determinanten van geluk Als gevolg van de toenemende aandacht voor concurrentiekracht is de rol die stedelijke overheden op zich namen in de afgelopen decennia sterk veranderd, en daarmee ook de inhoud van hun ontwikkelingsstrategieën. Harvey (1989) schetst de overgang van een ‘managerial government’ naar een ‘entrepreneurial government’. In hun traditionele management- of beheerrol richtten steden zich vooral op de basale behoeften van hun inwoners (zoals veiligheid, onderwijs, betaalbare huisvesting, wat goed aansloot bij verschillende geluksdeterminanten). Onder druk van ‘inter-urban competition’ zijn steden zich steeds actiever (ondernemender) gaan inspannen voor lokale ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Daarbij is er een grotere focus ontstaan op specifieke plekken in een stad waar nieuwe, toonaangevende ‘landmark’ ontwikkelingen plaats vinden zoals een nieuw stedelijk centrum, een groot stadioncomplex, een cultureel centrum of een modern kantorenpark. Een andere strategie is het binnenhalen van mega evenementen (bijvoorbeeld de Olympische Spelen). Volgens Harvey gaat deze focus op plekken en momenten ten koste van een meer integrale, continue benadering van de stad. Zo gaat het ten koste van aandacht voor andere delen van de stad en ontstaan meer gebieden in de stad waar de leefbaarheid onder druk staat. Ook wijst hij erop dat de aandacht op ‘landmarks’ en mega evenementen deels ten koste gaan van sociale investeringen in bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid en buurtontwikkeling (zie hiervoor ook o.a. Glaeser, 2011 en VROM-raad, 2006). Bijkomend verschijnsel van de focus op groei en concurrentiekracht is ‘serial reproduction’: steden copieren elkaars strategieën en zijn zo steeds minder onderscheidend ten opzichte van elkaar (Harvey, 1989; Malecki, 2004). Hospers (2009) haalt Landry aan die spreekt over ‘clone cities’. Copieergedrag kan leiden tot eenvormigheid en dit kan op gespannen voet staan met het inzicht dat voor geluk ruimtelijke kwaliteit, pluriformiteit en eigen identiteit van belang is. Benchmarks gaan niet over alle determinanten van geluk De toegenomen aandacht voor concurrentie heeft ook geleid tot veel aandacht voor benchmarking die steden inzicht geven in hun groeiprestaties en concurrentiekracht. Er bestaan vele economische benchmark onderzoeken, zoals het ‘Global Competitiveness Report’ van het World Economic Forum, de competitiveness reports van de Europese Commissie en het al eerder aangehaalde onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving naar de internationale concurrentiepositie van de topsectoren per regio. Ook benchmarks met een bredere invalshoek zijn talrijk, zoals bijvoorbeeld de jaarlijkse ‘Atlas voor Gemeenten’ en het jaarlijks onderzoek van Elsevier en bureau Louter ‘De beste gemeenten’. In deze onderzoeken worden de gemeenten in Nederland vergeleken op de aantrekkelijkheid van het woon-, werk- en leefklimaat. Deze benchmarks gaan niet over alle determinanten van geluk. Vanuit de gelukswetenschap (of ‘economics of happiness’) is ook veel aandacht voor benchmarking. Beide invalshoeken kunnen elkaar aanvullen: “The economics of happiness does not purport to replace income-based measures of welfare, but instead to complement them with broader measures of well-being.” (Graham, 2005, p43) 3.4.2 Quality of life en geluk Stedelijke ontwikkeling lijkt mensgerichter te worden… Op basis van de eerste paragrafen van dit hoofdstuk kan door de oogharen heen worden gesteld dat de inzichten over stedelijke ontwikkeling steeds meer een mensgerichte

Page 34: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

33

benadering hebben gekregen. Zoals beschreven proberen steden steeds meer te concurreren op het aantrekken van menselijk kapitaal en als gevolg is er steeds meer aandacht voor de leefbaarheid van steden. De quality of life in een stad wordt gezien als de sleutel voor een aantrekkelijk consumptie- en productiemilieu. … maar de invalshoek is vooral op stedelijk niveau Het gaat echter te ver om te stellen dat dit ertoe heeft geleid dat (het geluk van) de mens een stevige basis vormt voor het denken en handelen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling. Zowel het wetenschappelijk onderzoek als de in de literatuur onderzochte stedelijke praktijk benaderen stedelijke ontwikkeling overwegend vanuit het perspectief van de stad. Het gaat om de kwaliteit van de stad en hoe de stad beter kan worden. Het thema quality of life gaat vooral over leefbaarheid (het ‘macro’ niveau) en nauwelijks over levensvaardigheid. Onder andere in de ruimtelijke ontwikkeling van steden is dit terug te zien. De Deense architect Jan Gehl beschrijft dat steden als vanouds wel op de menselijke maat werden ontwikkeld, maar dat in de moderne tijd steden steeds meer als structuren en op grotere schaal (dat van een gebied of stad als geheel) werden ontwikkeld, waarbij de kleinste schaal (die van de mens) vaak is ondergesneeuwd: “After almost 50 years of neglect of the human dimension, here at the beginning of the 21st century we have an urgent need and growing willingness to once again create cities for people.” (Gehl, 2010, p29) Onderstaand gaan we dieper in op enkele invalshoeken uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling waarin het denken vanuit het menselijk schaalniveau wel expliciet vorm krijgt. Menselijke maat in de stedelijke ontmoetingsruimte Het was reeds in de jaren ’60 Jane Jacobs die betoogde dat steden er zijn voor mensen en dat in de stedelijke ontwikkeling de menselijke maat centraal zou moeten staan. De openbare ruimte moet levendig zijn, zodat er iets te beleven valt, het er veilig en beschut is en er volop mogelijkheden zijn om anderen te ontmoeten. (Jacobs, 1961) Volgens Jan Gehl is een stad aantrekkelijk voor mensen als de stad levendig, veilig, duurzaam en gezond is. Deze vier aspecten zijn van belang voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en voor een vitaal economisch klimaat. Hij schetst in zijn boek ‘Cities for people’ (2010) dat de menselijke maat in de stedelijke ruimte essentieel is voor levendige, veilige, duurzame en gezonde steden. Hij houdt een pleidooi voor ‘the city at eye level’ waar met name wandelen en fietsen het stedelijk leven tot hun recht kunnen laten komen, in het bijzonder de ontmoetingsfunctie. Hij baseert zijn stedenbouwkundige en architectonische principes op het functioneren van de menselijke zintuigen, met name zicht en gehoor. Florida (20120) benadrukt binnen de creative city theorie het belang van de kwaliteit van de stedelijke ruimte (‘quality of a place’). Ook hij komt op basis van kenmerken van (in dit geval creatieve) mensen (‘What People Really Want’; Florida, 2012, p287) tot een aantal kwaliteitsbepalende factoren, zoals lifestyle voorzieningen, interactie mogelijkheden, diversiteit, authenticiteit en identiteit. Overheid heeft veel invloed op de stedelijke ruimte De manier waarop de stad zich puur ruimtelijk ontwikkeld, is een van de meest bepalende aspecten van de beleving van een stad, en dus voor de leefbaarheid. “Physical planning can greatly influence the pattern of use in individual regions and city areas.” (Gehl, 2010, p17) Vanuit de gelukswetenschap gaat het dan om bijvoorbeeld ruimtelijke kwaliteit, pluriformiteit, identiteit / eigenheid, maar ook om gezond en veilig. De geluksdeterminant verbondenheid staat ook in verband met de als essentieel beschouwde ontmoetingsfunctie

Page 35: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

34

van de stedelijke openbare ruimte. In Nederland heerst een sterke ruimtelijke ordeningstraditie en de zorg voor de stedelijke ruimte is niet alleen een belangrijke randvoorwaarde voor de uiteindelijk behaalde kwaliteit van leven, maar is ook een van de ingredienten waarmee stedelijke actoren – meer dan bijvoorbeeld bij de economische of sociale structuur – zeer direct invloed kunnen uitoefenen. Sociale kwesties bij stedelijke ontwikkeling Een ander vraagstuk uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling gaat over sociale kwesties als de verdeling van welvaart (sociale rechtvaardigheid), participatie in het stedelijk leven in het algemeen (sociale insluiting) en participatie in stedelijke besluitvormingsprocessen in het bijzonder (invloed van burgers op de overheid). Al deze factoren zijn mede bepalend voor het geluk van (bepaalde groepen) mensen. Brenner et al (2012) spreken van een ‘critical urban theory’ stroming, die overigens verre van eensluidend in visie en ideologie is. Critical urban theory “insists that another, more democratic, socially just, and sustainable form of urbanization is possible.” (Brenner, in Brenner et al., 2012, p11) Als voorbeelden lichten we hier twee aspecten kort toe. Ten eerste ‘sociale stijging’ dat raakvlakken heeft met geluksdeterminanten als ruimte voor zelfontwikkeling, inkomen, onderwijs en sociale participatie. Ten tweede ‘the right to the city’ dat raakvlakken heeft met geluksdeterminanten als goed bestuur en democratie. Sociale stijging “The city may win, but too often its citizens seem to lose.” (Glaeser, 2011, p2) Sociaal-economische verschillen tussen mensen binnen steden is een veelbesproken thema in de literatuur over stedelijke ontwikkeling. Steden proberen menselijk kapitaal (veelal hogeropgeleiden) aan te trekken waarbij onder andere wordt gewezen op de kansen die dit biedt voor lager opgeleiden (zie o.a. Marlet, 2009). Dit is echter geen vanzelfsprekendheid. Er is meer nodig om (meer) mensen aan de onderkant een betere toekomst te bieden (zie o.a. Brenner et al, 2012; Burdett et al, 2011) Veel steden meten succes af aan de afwezigheid van grote percentages ‘kansarmen’. Edward Glaeser (2011) wijst op een paradox die steden op een andere manier hier naar kan laten kijken: als een stad haar leefomstandigheden voor mensen aan de onderkant verbetert (door betaalbare huisvesting en goede sociale voorzieningen te bieden), trekt dit juist meer mensen aan de onderkant naar de stad. De aanwezigheid van veel mensen aan de onderkant van de sociaal-maatschappelijke ladder kan worden gezien als een kracht van de stad. Kennelijk heeft die stad iets te bieden voor mensen. Glaeser wijst er wel op dat het er vervolgens om gaat dat mensen aan de onderkant een opwaartse beweging kunnen maken. Het werkelijke succes van een stad zou afgemeten moeten worden aan de mate waarin mensen stijgen op de sociaal-maatschappelijke ladder. De VROM-raad heeft hierover het advies ‘Stad en stijging’ (2006) geschreven. Dit advies roept steden op om de wens van bewoners om vooruit te komen als vertrekpunt te nemen bij stedelijke vernieuwing. Sociale stijging kan plaatsvinden via onderwijs, de woonomgeving, arbeid en vrije tijd. Naast stijging gaat het ook om binding. De VROM-raad wijst op het belang van voorzieningen (bijvoorbeeld goede scholen) en op investeren in vertrouwdheid, thuisvoelen in de wijk en erkenning en herkenning. Sociale stijging is niet alleen van belang vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief, het is van groot belang voor de steden, aldus de VROM-raad: de economie heeft sociale stijgers nodig. Een evaluatierapport uit 2010 stelt dat de aanbevelingen van de VROM-raad een lange adem vergen en sociale stijging in kleine stapjes gaat. Vier jaar na het verschijnen van het advies zijn de resultaten op gebiedsniveau

Page 36: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

35

bescheiden, maar er zijn soms op individueel niveau betekenisvolle resultaten geboekt. (Groenendijk et al., 2010) Hier zijn duidelijke raakvlakken met geluksdeterminanten als ruimte voor zelfontwikkeling, inkomen, onderwijs en sociale participatie. The Right to the City In paragraaf 3.2 hebben we de growth machine theorie van Molotch toegelicht. Centraal daarin stond het belangenconflict tussen ‘use value’ en ‘exchange value’. Volgens Molotch is uiteindelijk de ‘exchange value’ doorslaggevender voor de stedelijke ontwikkelingsstrategieën dan ‘use value’. In een democratische context waarin overheden verantwoording afleggen aan burgers, gaan groeistrategieën dan ook gepaard met intensieve communicatie en marketing. “Equally important for growth coalitions is gaining the tacit support of wider urban publics. To do this, growth coalitions are said to propagate an ideology of urban growth as value-free. In other words, they de-emphasize the exchange value benefits of growth for narrower groups, and emphasize growth as an inherent collective good that will enhance the lives of regular people.” (Rodgers, 2009, p13) De Franse filosoof Henri Lefebvre introduceerde in de jaren ’60 het gedachtegoed van ‘the right to the city’ dat uitgaat van een radicale machtsverschuiving van de overheid naar de arbeidserklasse. (Brenner et al., 2012) Purcell (2003) nuanceert het gedachtegoed en spreekt van ‘urban politics of the inhabitant.’ Hij doelt daarmee op alle inwoners en niet enkel de arbeidersklasse waar Lefebvre op doelde. Ook ziet Purcell nog steeds een sleutelrol voor de overheid, maar pleit hij voor een meer democratisch proces van stedelijke ontwikkeling waarin via open onderhandeling en participatie ‘use value’ en ‘exchange value’ beide worden afgewogen. Hier is een duidelijk raakvlak met de geluksdeterminanten democratie en goed bestuur.

3.5 Conclusie Groei, concurrentiekracht en quality of life In dit hoofdstuk zijn we allereerst op zoek gegaan naar de kenmerken van stedelijke ontwikkeling: wat wordt beoogd en welke mechanismen zijn er werkzaam? Drie kernbegrippen zijn van belang: groei, concurrentiekracht en quality of life. Het laatste decennium is er een toegenomen focus op de leefbaarheid en ‘quality of life’ van de stad. Geluk is geen expliciet onderwerp van studie bij stedelijke ontwikkeling… In het tweede deel van dit hoofdstuk hebben we bekeken in hoeverre er raakvlakken zijn tussen de theoretische inzichten over stedelijke ontwikkeling en de theoretische inzichten over geluk. De inzichten uit de gelukswetenschap komen niet expliciet naar voren in de bestudeerde literatuur over stedelijke ontwikkeling. Zowel het wetenschappelijk onderzoek als de in de literatuur onderzochte stedelijke praktijk benaderen stedelijke ontwikkeling overwegend vanuit het perspectief van de stad. Het gaat om de kwaliteit van de stad en hoe de stad beter kan worden. Het thema quality of life gaat vooral over leefbaarheid (het ‘macro’ niveau) en nauwelijks over levensvaardigheid. … maar er zijn theoretisch-inhoudelijk veel raakvlakken Toch zijn er wel degelijk veel raakvlakken, al verschilt vaak de benaderingswijze (wat primair is terug te voeren op het schaalniveau: stad of mens). Het is dus niet gezegd dat met het bestaan van raakvlakken ook in alle gevallen de omstandigheden voor geluk worden

Page 37: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

36

bevorderd. In beide disciplines is leefbaarheid een veel voorkomend thema. De geluksdeterminant inkomen / koopkracht is uiteraard direct verbonden met literatuur over het streven naar welvaart en economische vooruitgang van steden. Pluriformiteit is vanuit stedelijk ontwikkelingsperspectief een aantrekkelijke factor en is van invloed op het geluk van mensen. De geluksdeterminanten ruimtelijke kwaliteit, onderwijs, veiligheid en gezondheid zijn in stedelijk verband ook veel beschouwde thema’s, net als goed bestuur, sociale organisatie en sociale participatie. Tot slot is in beide disciplines inmiddels het aantal en de reikwijdte van stedelijke benchmarks sterk toegenomen. Beide typen benchmark kunnen elkaar aanvullen en een integraler beeld geven hoe steden functioneren qua (economische) ontwikkeling en geluk. Tot slot hebben we enkele voorbeelden gegeven van invalshoeken uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling waarin het denken vanuit het menselijk schaalniveau wel expliciet vorm krijgt, zoals de menselijke maat in de stedelijke ontmoetingsruimte, sociale stijging en ‘the right to the city’. Inzicht in de relatie tussen geluk en stedelijke ontwikkeling Steden hebben de potentie om mensen veel te bieden. Sommige steden maken die potentie volop waar en tegelijkertijd leven in andere steden mensen in erbarmelijke omstandigheden. Ook zijn er soms grote verschillen binnen steden. De stad biedt niet vanzelfsprekend optimale omstandigheden waaronder alle inwoners het beste in staat zijn hun individuele geluk te vinden. Interventies van stedelijke actoren doen er toe. De raakvlakken tussen geluk en stedelijke ontwikkeling geven aan dat de omstandigheden voor geluk door steden worden beïnvloed, maar de verschillende theoretische vertrekpunten (stad of mens) garanderen niet dat stedelijke interventies altijd in positieve zin bijdragen aan de omstandigheden voor geluk. Daarom is het interessant om te bezien in hoeverre steden rekening houden met de inzichten over geluk. Dit is onderwerp van het volgende hoofdstuk.

Page 38: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

37

Hoofdstuk 4 –De stedelijke praktijk In de voorgaande hoofdstukken hebben we op theoretisch niveau bekeken in hoeverre geluk deel uit maakt en deel uit kan maken van stedelijke ontwikkelstrategieën. In het tweede hoofdstuk zijn we ingegaan op de betekenis van geluk en hebben we laten zien dat geluk een maatschappelijk belang heeft. We hebben laten zien dat de overheid de kans op een gelukkige bevolking kan vergroten door in te zetten op verbetering van leefbaarheid en/of levensvaardigheden. In het derde hoofdstuk hebben we een uiteenzetting gegeven van de ontwikkeling van stedelijke groeistrategieën en aangegeven welke momenteel dominant gebruikt worden. We hebben gezien dat daar een beweging is gestart die zich meer richt op de mensen in de stad. Daarnaast hebben we gezien dat hoewel de focus van de strategieën zich niet richt op het bevorderen van geluk, de strategieën als neveneffect wel degelijk hieraan kunnen bijdragen. Desalniettemin is wetenschappelijk nog nauwelijks een directe koppeling tussen de inzichten uit de gelukswetenschap en de stedelijke ontwikkelingsstrategieën. Dit sluit echter niet uit dat in de beleidspraktijk deze link al wel wordt gemaakt. In dit hoofdstuk bezien we in hoeverre zowel de inzichten uit de stedelijke ontwikkelingsstrategieën als de inzichten over geluk impliciet en expliciet een rol spelen in grootstedelijk beleid, zowel op strategisch niveau als in de praktische uitvoering.

4.1 Onderzoeksmethode Voor het strategische niveau kijken we naar het coalitieakkoord, de structuurvisies en de beleidsnota’s voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna Wmo). We kiezen daarbij voor de G4 van Nederland: Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam. Er is gekozen voor deze steden omdat we verwachten dat juist deze steden intensief bezig zijn met stadsontwikkeling in brede zin en de wetenschappelijke inzichten daarover. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een kleinere stad of een dorp. De steden kennen elk een eigen indeling van beleid: de ene stad kent een uitgebreide woonvisie en economische visie terwijl bij een andere stad dit onderdeel is van de structuurvisie. Ook op welzijnsgebied verschillen de notities in hoeveelheid en omvang, zo kent de ene stad een aparte participatienota terwijl dit bij de andere stad dit onderdeel is van het algemene welzijnsbeleid. Deze verschillen zijn echter niet onoverkomelijk voor ons onderzoek, daar wij er in eerste instantie voor kiezen nog op het strategische niveau te blijven. Een beoordeling van het beleid op hoofdlijnen is daarbij interessanter dan de nadere uitwerking in specifieke nota’s. Voor de verkenning is gekozen om in eerste instantie te focussen op drie documenten waarvan te verwachten is dat die in elke stad aanwezig zijn:

1. Het thans geldende coalitieprogramma c.q. coalitieakkoord. Dit omdat dit inzicht geeft in de ontwikkeling die het college ziet voor de hele stad en over een breed aantal terreinen

2. De structuurvisie. Deze visies zijn gericht op de fysieke ontwikkeling van de stad: waar worden meer woningen toegelaten, waar mogen bedrijven zich vestigen en welk lange termijnvisie heeft de stad op haar ontwikkeling. Door deze visies te

Page 39: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

38

bestuderen wordt inzicht verkregen in de vraag of ontwikkeling van de stad wordt ingezet om geluk te bevorderen.

3. De beleidsnota Wmo. De verwachting is dat de nota’s met het gemeentelijke Wmo-beleid zich juist richten op het bevorderen van een goed leven bij de mensen die in de stad wonen. Het is interessant om te bekijken in hoeverre geluk van die inwoners daarbij een rol speelt én of er aandacht wordt besteed aan het stadsbelang, namelijk dat gelukkige mensen beter burgers zijn.

Bij al deze documenten hebben we bekeken of er aandacht is voor het geluksniveau in de stad en de bevordering daarvan. Hierover kunnen wij kort zijn. Het bevorderen van geluk van mensen is van geen van de vier steden een beleidsdoel op zich. Daarnaast hebben we gekeken naar in hoeverre er aandacht is voor factoren die benoemd worden in zowel de gelukswetenschap als de theoretische inzichten uit de stedelijke ontwikkeling. Voor stedelijke ontwikkeling zijn dit ‘groei en concurrentiekracht’ en ‘quality of life’. Voor de gelukswetenschap zijn dit de factoren die leefbaarheid en levensvaardigheid beïnvloeden. Voor de leesbaarheid wordt hieronder nogmaals de tabel uit hoofdstuk 2 weergegeven.

Figuur 2.3: Determinanten van geluk

Omdat we vermoeden dat op strategisch niveau het thema geluk niet sterk verankerd is, hebben we aanvullend een gebiedsaanpak geanalyseerd. We hebben hiervoor gekozen om ook te bekijken hoe de relatie met geluk aanwezig is bij beleid dat dichter bij de uitvoering en dichter bij de dagelijkse leefomgeving van mensen staat. Is er een verschil met de strategieën voor de hele stad? We hebben gekozen voor Rotterdam Zuid omdat dit gebied

Determinanten van geluk

Leefbaarheid Gezonde leefomgeving

Onderwijs

Veiligheid

Vrijheid/goed bestuur/democratie

Ruimtelijke kwaliteit

Pluriformiteit

Verbondenheid

Sociale organisatie

Ruimte voor zelfontwikkeling

Inkomen/koopkracht

Levensvaardigheid Fysieke en geestelijke gezondheid

Mate van zelfontwikkeling

In staat zijn sociale contacten aan te gaan

Page 40: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

39

qua omvang voldoende groot is (circa 200.000 inwoners) en de opgaven dermate divers zijn dat we aannemen dat de theoretische inzichten over stedelijke ontwikkeling hier in voldoende mate relevant zijn. Voor Rotterdam Zuid hebben we de strategische beleidsdocumenten geanalyseerd en interviews met drie nauw betrokkenen gehouden.

4.2 Amsterdam 4.2.1: De beleidsambities Amsterdam heeft voor de periode 2010-2014 een college bestaande uit Groen Links, VVD en PvdA. De titel van het Programma-akkoord is ‘Kiezen voor de Stad; Economisch groeien, Sociaal versterken, Duurzaam investeren´. In het hoofdstuk ‘Ambitie van de nieuwe coalitie’ wordt in hoofdlijnen uiteengezet waar het college op in wil zetten: Het college legt prioriteit bij het onderwijs, de economie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Onderliggend doel is van Amsterdam in 2014 een stad te maken ‘waar het onderwijs goed is en de werkgelegenheid op peil, waar we op een verantwoorde en vernieuwende manier omgaan met klimaat, energie en luchtkwaliteit. Waar ruimte is voor iedereen en iedereen de ruimte heeft. Waar mensen graag wonen, bedrijven zich graag vestigen en bezoekers graag komen, omdat de stad aantrekkelijk én bereikbaar is’ (Programma-akkoord Amsterdam 2010-2014, Kiezen voor de Stad; p. 3). ´We richten ons op de economische groei van Amsterdam en werk voor alle Amsterdammers, om met elkaar de crisis zo goed mogelijk het hoofd te bieden en de stad financieel sterker te maken. We versterken de sociale structuren van de stad door iedereen te betrekken en aan te spreken op zijn mogelijkheden. We investeren duurzaam in de stad, zowel fysiek als sociaal. Dat kan niet zonder hervormingen…’ (Programma-akkoord Amsterdam 2010-2014, Kiezen voor de Stad; p. 3). Daarnaast heeft Amsterdam voor de fysiek-economische lange termijnstrategie de structuurvisie Amsterdam 2040 ‘Economisch sterk en duurzaam’. Deze is in samenspraak met verschillende partijen ontwikkeld. De centrale ambitie van de visie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame Europese metropool’. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in zeven ruimtelijke opgaven: Verdichten, Transformeren, Hoogwaardige inrichting openbare ruimte, Investeren in recreatief gebruik van groen en water, overgang naar duurzame energie en Olympische spelen Amsterdam 2028. In de inleiding van de structuurvisie wordt gesteld dat Amsterdam ‘troeven in handen heeft om economisch sterk te zijn’ . Maar, stelt het stadsbestuur, ‘om deze troeven ook echt uit te spelen moet Amsterdam hard blijven werken aan de kwaliteit van het leefmilieu in de stad’ . Daarbij speelt volgens de visie duurzaamheid een essentiële rol. De doelstelling is het concurreren met andere steden, met als doel een economisch sterke stad te worden. Kwaliteit van leven is in de ogen van de opstellers daarvoor één van de randvoorwaarden. Dit wordt gedetailleerder uitgewerkt in een aantal pijlers. Amsterdam heeft een WMO-beleidsplan 2012-2016. Het beleidsplan begint met de visie van Amsterdam op de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning). Amsterdam kiest er nadrukkelijk voor dat de Amsterdammers zelf verantwoordelijk zijn. “ uitgangspunt is de

Page 41: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

40

verantwoordelijke Amsterdammer die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. Niet zorgen voor, maar zorgen dat’ (Beleidsplan Wmo 2012-2016, p. 9). Dit wordt uitgewerkt in een tweetal pijlers: Amsterdammers zijn zelf verantwoordelijk en Amsterdammers helpen elkaar. Deze twee onderdelen worden uitgewerkt in een vijftal programma’s:

1. Eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke participatie

2. Zelfstandigheid versterken

3. Eenvoudige regelgeving, betere dienstverlening

4. Maatschappelijke opvang

5. Aanpak huiselijk geweld

4.2.2 Stedelijke ontwikkeling en geluk in de beleidsambities? De lezer zal meteen opvallen dat in de structuurvisie en het collegeakkoord de huidige dominante inzichten rond stedelijke ontwikkeling sterk naar voren komen. Er wordt gesproken over groei en concurrentie(kracht) en het zijn van een stad waar de kwaliteit van leven hoog is. Er wordt gerefereerd aan onder andere het aantrekken van de olympische spelen om een internationale positie te krijgen, het investeren in het leefmilieu en het hebben van ‘troeven om economisch sterk te zijn’. In het WMO-beleidsplan wordt hier niet aan gerefereerd. Noch in het collegeakkoord, noch in de structuurvisie of het WMO-beleidsplan wordt gerefereerd naar geluk, het bevorderen van leefbaarheid of het bevorderen van levensvaardigheden. Opvallend is dat de uitwerking in de pijlers van zowel het collegeakkoord, de structuurvisie als het WMO-beleidsplan laat zien dat de gemeente Amsterdam wel de intentie heeft te investeren in zaken die zowel de leefbaarheid in Amsterdam als de levensvaardigheden van de Amsterdammers bevorderen. Het bevorderen van de leefbaarheid is daarbij dominant. Bijvoorbeeld de hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en de investeringen in groen en water uit de structuurvisie. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd, het heeft effect op de veiligheid en een groene leefomgeving bevordert een gezonde leefomgeving. In het beleidsplan WMO wordt een expliciet programma gewijd aan het tegengaan van huiselijk geweld, wat een positief effect heeft op veiligheid. De inzet op betere dienstverlening en bevordering van participatie in de wijk dragen bij aan goed bestuur/democratie. De ambities uit het collegeakkoord en de structuurvisie om een economisch sterke stad te zijn en de acties die daaraan worden verbonden bevorderen Inkomen/koopkracht. De investeringen in maatschappelijke participatie dragen bij verbondenheid/sociale participatie en sociale organisatie. Ondanks dat investeringen in leefbaarheidfactoren dominant zijn, wordt er ook gerefereerd aan zaken die de levensvaardigheden versterken. Zo wordt geven van goed onderwijs met regelmaat genoemd als belangrijk beleidsveld. Dit bevordert de mate van zelfontwikkeling. Door onderwijs doen burgers de benodigde kennis op die nodig is voor het in staat zijn keuzes te maken. In de pijler ‘eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke participatie’ van de nota WMO wordt expliciet aandacht besteed aan het begeleiden van mensen die een voorziening nodig hebben en het begeleiden van mensen met een afstand tot de

Page 42: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

41

arbeidsmarkt. Daarmee worden mensen in geholpen bij de mate van zelfontwikkeling. Ook met de pijler ‘ zelfstandigheid versterken’ uit het WMO-beleidsplan wordt bijgedragen aan levensvaardigheden, zoals het kunnen aangaan van sociale contacten. In het programma maatschappelijke opvang wordt ingegaan op ondersteuning van burgers die op welke wijze dan ook niet zelfstandig kunnen functioneren. Daarbij worden verschillende programma’s aangehaald die ingaan op onder andere de fysieke en geestelijk gezondheid. Ook de reeds eerder aangehaalde investeringen in groen uit het collegeprogramma en de structuurvisie zullen hier aan gaan bijdragen.

4.3 Den Haag 4.3.1 De beleidsambities De VVD, PvdA, D66 en CDA vormen de coalitie die voor de periode 2010-2014 Den Haag bestuurt. Zij hebben hun visie en doelstellingen vastgelegd in het coalitieakkoord met de titel ‘Aan de Slag!’. Het uitgangspunt van de coalitie is dat ‘we iedereen gelijke kansen moeten geven. Veel Hagenaars gaat het goed, zij weten zich uitstekend te redden en zij zijn initiatiefrijk. Deze coalitie ondersteunt en stimuleert initiatief als de stad daar baat bij heeft. Maar er is ook een groep Hagenaars die hulp en stimulans nodig heet om zelfstandig te kunnen leven’ (Coalitieakkoord ‘Aan de Slag’, p. 3). De coalitie geeft vervolgens aan dit gezamenlijk met bewoners ondernemers, vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties te willen doen; eigen verantwoordelijkheid is belangrijk. Ten slotte wordt gesteld dat ‘De afgelopen twintig jaar is een strategie van groei gevolgd. Groei van de werkgelegenheid en groei van het aantal inwoners. Deze strategie werkt. Nu de banenmotor hapert door de gevolgen van de economische recessie is het meer dan ooit zaak de stad verder te ontwikkelen’ (Coalitieakkoord ‘Aan de Slag’, p. 3). Om dit alles te bereiken zet het college in op vijf thema’s, te weten:

1. Verantwoordelijkheid 2. Leefbaar, veilig en duurzaam 3. Actief, talentvol, ondernemend en zorgzaam 4. Aantrekkelijk om te wonen en te leven 5. Internationaal, kennis en onderzoek (Coalitieakkoord ‘Aan de Slag’, p. 4)

In de verdere uitwerking van het collegeakkoord wordt aangegeven hoe deze thema’s op instrumenteel niveau worden uitgewerkt. De ambitie van de structuurvisie is in november 2005 aan de toenmalige raad als volgt samengevat: ´De Wéreldstad aan zee’ heeft vier troeven: het is een multiculturele stad, een internationale stad, een stad aan zee en een monumentale residentie. Een stad die grote verscheidenheid aan culturen koestert met ruimte individualisering, waar eigen initiatief, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de Hagenaars wordt ondersteund en gestimuleerd. En ‘Door deze troeven te versterken kan Den Haag unieke kwaliteiten toevoegen aan zichzelf, aan Nederland en aan de Zuidvleugel’ (Structuurvisie Den Haag 2020, raadsvoorstel 197, RIS 129201).

Page 43: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

42

De structuurvisie Den Haag 2020 ‘Wereldstad aan Zee’ stamt uit 2004/2005 en begint met een omschrijving van Den Haag. Geconcludeerd wordt uiteindelijk dat Den Haag moet blijven investeren om een aantrekkelijke vestigingsplaats te blijven voor bedrijven en (liefst hoogopgeleide en bemiddelde) bewoners. Op bladzijde 19 worden de noodzakelijke investeringen als volgt omschreven: “De inspanningen moeten erop gericht zijn om een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat te bieden dat koopkrachtige huishoudens en werkgelegenheid aan de stad weet te binden. Op die wijze kan de stedelijke dynamiek op economisch, sociaal en cultureel vlak worden bevorderd. Dat vraagt om investeren in de kwaliteit en dynamiek van de Haagse regio. Dat is de hoofduitdaging voor het Haagse langetermijnbeleid.” In de raadsbrief wordt aangegeven dat dit nader wordt uitgewerkt in gebiedsgerichte masterplannen daarbij ‘worden het bouwprogramma, de werkgelegenheid, voorzieningen, groen en water, kwaliteitsniveau van de openbare ruimte, verkeersinfrastructuur en relevante

sociale en culturele infrastructuur uitgewerkt’ (Structuurvisie Den Haag 2020, raadsvoorstel 197, RIS 129201). Het meerjarenbeleidsplan Maatschappelijke ondersteuning van Den Haag heeft als titel ‘Zorg voor elkaar’. In het beleidsplan wordt een hele paragraaf besteedt aan de missie en doelen van de gemeentelijke Wmo-beleid: ‘Met de Wmo stimuleren wij dat Den Haag een meer zorgzame samenleving wordt. Een samenleving waarbij mensen actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging. Solidariteit, burenhulp, vrijwilligerswerk en maatschappelijk verantwoord ondernemen spelen een grote rol. We gaan uit van de eigen kracht van de participerende burger en van de ondersteuning waar dit nodig is’ (Meerjarenbeleidsplan Maatschappelijke ondersteuning, ‘Zorg voor elkaar’ p. 8). Na een omschrijving van de huidige stand van zaken en ontwikkelingen in Den Haag wordt de missie vervolgens uitgewerkt in een vijftal thema’s waarbij participatie en ondersteuning centraal staan, aangevuld met maatregelen om kosten te besparen:

1. Uitgaan van de kracht van de Hagenaar 2. Minder regels. Meer vertrouwen 3. Toegang van het ondersteuningsaanbod 4. Zorg en welzijn werken samen in de wijk 5. Ondersteuning kwetsbare Hagenaars met complexe problemen 6. Kosten besparen, slim combineren

4.3.2 Stedelijke ontwikkeling en geluk in de beleidsambities? De inzichten uit de theorieën over stedelijke ontwikkeling komen ook in Den Haag dominant naar voren: er wordt in het collegeprogramma en de structuurvisie met enige regelmaat gerefereerd aan het stimuleren van groei, het verbeteren van de concurrentie(kracht) met zowel nationale als internationale steden. Ook wordt met enige regelmaat gerefereerd naar het zijn van een aantrekkelijke stad om te leven (quality of life). In de WMO-nota spelen deze inzichten geen rol. In de uitwerking van de verschillende nota’s worden verschillende factoren benoemd die de leefbaarheid en de levensvaardigheid bevorderen, ondanks dat ook in Den Haag het verbeteren van de randvoorwaarden voor geluk niet als doel naar voren komt.

Page 44: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

43

Zo wordt in zowel het collegeakkoord als de structuurvisie op meerdere plekken gerefereerd aan het verbeteren van de openbare ruimte en het belang van groen. Bijvoorbeeld in de pijlers ‘Leefbaar, veilig en duurzaam’ en ‘ Aantrekkelijke om te wonen en leven’ uit het collegeakkoord. Daarmee wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit en het zorgdragen voor een gezonde leefomgeving. Veiligheid is een van de prioriteiten van het college en in de uitwerking van het collegeprogramma wordt dit omgezet in concrete acties. Zowel in de welzijnsnota als in het collegeakkoord wordt op verschillende punten ingezet op het betrekken van bewoners bij de stad. Ook wordt ingezet op het besparen van kosten en het geven van meer vertrouwen. Dit bevordert Vrijheid/goed bestuur/democratie. In de uitwerking van de pijler ‘Actief, talentvol, ondernemend en zorgzaam’ van het college wordt gerefereerd aan investeringen in goed onderwijs. Dit is breder dan onderwijs en omvat ook cultuur en sport. In de structuurvisie wordt aangegeven dat in de masterplannen ook de culturele infrastructuur wordt vormgegeven per gebied. Behalve de culturele infrastructuur moet volgens de structuurvisie in masterplannen ook de sociale infrastructuur worden uitgewerkt. Dit alles bevordert verbondenheid en sociale organisatie. In het collegeakkoord en de structuurvisie wordt op verschillende plekken verwezen naar een economisch goed functionerende stad. Ook wordt in het collegeakkoord verwezen naar manieren om Den Haag ondernemersvriendelijker te maken en talentvolle ondernemers te ondersteunen. Dit type investeringen dragen bij aan inkomen en draagkracht. Al deze zaken hebben invloed op de leefbaarheid in Den Haag. Daarnaast heeft een aantal uitwerkingen ook invloed op de levensvaardigheden. Zo hebben investeringen in onder andere onderwijs waar in het collegeakkoord en de structuurvisie naar wordt verwezen een positief effect op de mate van zelfontwikkeling. Investeringen die bijdragen aan de levensvaardigheden van de Hagenaars komen daarnaast hoofdzakelijk terug in de WMO-nota. Zo wordt onder de pijler uitgaan van de kracht van de Hagenaar onder andere gerefereerd naar het verbeteren van de sociale contacten in wijken en het ondersteunen van mensen die daar moeite mee hebben. Dit maakt het makkelijker om sociale contacten aan te gaan. Op verschillende plekken wordt verwezen naar het goed samenwerken van verschillende welzijnsinstellingen en partijen die zich bezig houden met de kwetsbare Hagenaars. Hiermee wordt onder andere ingezet op de geestelijke gezondheid van de Hagenaars. In de WMO-nota wordt tevens verwezen naar de nota Volksgezondheid. Den Haag voert actief beleid om de fysieke en mentale gezondheid van haar burgers te bevorderen.

4.4 Utrecht 4.4.1 De beleidsambities ‘Groen, Open en Sociaal’ is de titel van het Utrechtse collegeprogramma 2010-2014. Het college van PvdA, D66 en Groen Links ‘wil de kracht van haar bewoners en gebruikers optimaal benutten voor de stad. Die kracht dankt Utrecht van oorsprong aan de centrale ligging van de stad. …. En heeft daarmee een sleutelpositie tussen de Randstad en de rest van Nederland’. (p. 4) Uit de inleiding van het collegeprogramma blijkt dat ontwikkeling en aantrekkelijk blijven als stad de achterliggende motivatie is van het college. Het college heeft het programma samengevat in een 8-tal doelen die zij wil bereiken, te weten:

1. Lerende en open stad

Page 45: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

44

2. Sociale en actieve stad 3. Duurzame stad 4. Gezonde stad 5. Aantrekkelijke en bereikbare stad 6. Woonstad 7. Veilige stad 8. Financieel gezonde stad

De structuurvisie 2015-2030 van de gemeente Utrecht kent een duidelijk onderscheid tussen de periode tot 2015 en de periode tot 2030. Het hoofdstuk dat ingaat op de periode tot 2015 geeft vooral inzicht in de projecten die al gepland staan; afspraken die met het rijk gemaakt zijn over woningbouw en infrastructuurprojecten. Voor de periode 2015-2030 worden drie mogelijke ontwikkelrichtingen met elk hun eigen kernkwaliteit en doelstellingen:

- De Markt: Als kernkwaliteit wordt hier benoemd: ‘De stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamisch en hoogstedelijke omgeving’ . De doelstellingen van deze richting zijn: ‘het stimuleren van de economische vitaliteit van Utrecht in stedelijke, regionale en landelijke context’ en ´de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door onder ander het ontwikkelen van een hoogstedelijk milieu’ (structuurvisie Utrecht 2015-2030, p. 42). - Het Podium Als kernkwaliteit wordt hier genoemd: ‘ De stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, recreatie, onderwijs en cultuur´. De doelstellingen zijn: het versterken van de landelijke identiteit van Utrecht als ontmoetingsstad, het bijdragen aan de culturele vitaliteit van de stad, het versterken van de functionele relatie van stad met de regio op het gebied van cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie en ontwikkeling van een uitnodigend stedelijk milieu (Structuurvisie Utrecht 2015-2030, p. 43). - De Binnentuin Als kernkwaliteit wordt hier benoemd: ‘ de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken’ . De bijbehorende doelstellingen zijn: het creëren van een veilige en leefbare woonomgeving, het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad, het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

Er wordt momenteel op alle drie de richtingen ingezet. Het welzijnsbeleid van de gemeente Utrecht is vastgelegd in de nota ‘ routekaart naar Vernieuwend Welzijn, op weg naar toekomstbestendig welzijnswerk in Utrecht’. De basis voor deze notitie is het ‘stedelijk advies Vernieuwend Welzijn’ In het tweede hoofdstuk van die nota worden de hoofddoelen van de Wmo in de gemeente Utrecht omschreven. Daarbij wordt gerefereerd aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun eigen initiatief en dat sommige burgers hierbij professionele hulp nodig hebben. Het resulteert uiteindelijk in de volgende hoofddoelen:

Page 46: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

45

1) Welzijn bevordert als sociaal makelaar het eigen initiatief en verantwoordelijkheidsgevoel van de burger: de Civil Society;

2) Welzijn biedt als specialist professionele ondersteuning aan de individuele burger die het nodig heeft: een-op-een hulpverlening.

Beide doelstellingen worden vervolgens apart uitgewerkt, waarbij ook aandacht wordt besteed aan sport en cultuur. Deze doelstellingen zijn overgenomen door het college in de routekaart en worden verder uitgewerkt in onder andere deze routekaart en de uitvoeringsnota.

4.4.2 Stedelijke ontwikkeling en geluk in de beleidsambities? Net als bij Den Haag en Amsterdam zijn de wetenschappelijke inzichten rond stedelijke ontwikkeling duidelijk herkenbaar in zowel het collegeprogramma als in de structuurvisie. In beide wordt gesproken over groei, concurrentie(kracht) en het willen zijn van een aantrekkelijke stad waar mensen prettig kunnen leven, wat samenhangt met quality of life. Op basis van deze inzichten wordt een deel van de programma’s vormgegeven. In de nota WMO gaat men niet in op deze thema’s.

De investeringen die de gemeente Utrecht op basis van de verschillende documenten aankondigt dragen op verschillende wijzen bij aan de leefbaarheid in Utrecht en de levensvaardigheden van de Utrechters. Dit begint al in het collegeprogramma. De pijler lerende en opende stad heeft ambities in zich voor zowel onderwijs als voor goed bestuur/democratie. De gezonde leefomgeving komt zowel terug in Duurzame stad, waarbij wordt gerefereerd aan onder andere milieuaspecten zoals schone lucht. In dit hoofdstuk wordt ook gerefereerd aan het belang van een aantrekkelijke openbare ruimte. Te samen met een aantal ambities uit zowel ‘aantrekkelijke en bereikbare stad’, ‘Woonstad’ en ‘veilige stad’ zoals ‘We betrekken de bewoners bij de inrichting van de openbare ruimte, zodat iedereen zich er prettig in kan voelen’(p. 27 collegeakkoord), wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zowel de gebouwen als de openbare ruimte, komt in elk van de richtingen van de structuurvisie naar voren. Bij de richting ‘het podium’ wordt daarnaast ook gerefereerd aan het belang van onderwijs en ‘de binnentuin’ benadrukt het belang van veiligheid. Aan veiligheid wordt zelfs een apart hoofdstuk besteedt. In de structuurvisie wordt gerefereerd naar de noodzaak deze voorzieningen om concurrerend en economisch te groeien. In de pijler sociale en actieve stad wordt gerefereerd aan de bestrijding van armoede. Beide zorgen ervoor dat ook geïnvesteerd wordt in inkomen/koopkracht van de Utrechters. De pijler sociale en actieve stad uit het collegeakkoord is de basis van de nota Wmo van Utrecht. Ook deze nota richt zich op een aantal zaken die de leefbaarheid bevordert zoals het stimuleren van de punten verbondenheid en sociale organisatie. Initiatieven die bewoners ondernemen worden ondersteund. De nota Wmo richt zich verder hoofdzakelijk op een aantal zaken die de levensvaardigheden bevordert. De uitwerking van het concept ‘sociaal makelaar’ laat zien dat dit vooral gaat op het activeren van de buurt, het ondersteunen van initiatieven, oppakken van probleemsituaties en het doorverwijzen naar specialisten wanneer dit nodig is. ‘De sociaal makelaar bevordert het eigen initiatief en het verantwoordelijkheidsgevoel van de burger.’ Door de burger te helpen met het verzamelen van de juiste informatie wordt de mate van zelfontwikkeling bevorderd. De specialistische ondersteuning is er juist voor bedoeld wanneer burgers in de praktijk dit niet voldoende kunnen doen, bijvoorbeeld door

Page 47: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

46

het ondersteunen en adviseren van vrijwilligers, het geven van informatie en advies aan burgers omtrent wet en regelgeving en uiteindelijk hulpverlening bij het opheffen van psychosociale en gezondheidsproblemen van burgers. Daarmee wordt dus specifiek geïnvesteerd in de mentale gezondheid. Ook worden hier door mensen die daar moeite mee hebben geholpen bij het aangaan van sociale contacten. Behalve in de nota Wmo worden ook in de structuurvisie en het collegeprogramma zaken benoemd die van invloed zijn op levensvaardigheden. Zo wordt gezondheid benoemd als een aparte pijler van het college, hierbij wordt zowel op de gezonde leefomgeving, de fysieke en mentale gezondheid van Utrechters ingegaan. Daarnaast wordt in de pijler ‘lerende en open stad’ van het collegeprogramma gerefereerd aan voldoende onderwijs, in aantrekkelijke stad naar het belang van voldoende cultureel aanbod. In de pijler ‘ sociale en actieve stad’ is specifiek aandacht voor het bevorderen van re-integratie op de arbeidsmarkt. Deze investeringen dragen allemaal bij aan de mate van zelfontwikkeling van de Utrechters.

4.5 Rotterdam 4.5.1 De beleidsambities Rotterdam heeft een breed college van D66, PvdA, VVD en CDA. Het college geeft aan dat door voorgaande colleges goed is geïnvesteerd in de veiligheid en sociale ontwikkeling. Om vervolgens te stellen: ‘Wij zetten de ingeslagen weg voort en voegen daar een duurzaam-economische agenda aan toe, met het oog op het ontwikkelen van Rotterdam en de Rotterdammers’ . Er wordt aandacht besteed aan het bevorderen van de gezondheid van de inwoners van Rotterdam, het benutten van talent zodat verschillen kleiner worden en het bevorderen van sociale netwerken. In de paragraaf over economie wordt aandacht besteed aan het behouden van dynamische bedrijven, het inzetten op de kennisintensieve industrie en het bevorderen van de creatieve sector om ‘te komen tot een aantrekkelijkere vestigingsklimaat’. Het coalitieakkoord ‘Ruimte voor Talent en Ondernemen’, kent zes speerpunten te weten:

1. Investeren in het talent van elke Rotterdammer door onderwijs, werk en sport 2. Duurzame economische groei en ontwikkeling 3. Een veilige, mooie en schone stad 4. Financiële degelijkheid, scherpe keuzes in de noodzakelijke bezuinigingen 5. De basis op orde, gericht op excellente uitvoering 6. Een andere bestuursstijl

Deze zes speerpunten worden vervolgens uitgewerkt in een aantal programma’s, te weten ‘de basis op orde’, ‘investeren in talent’, ‘ruimte voor ondernemen’, ‘veilige en leefbare wijken’ en ‘vertrouwen in de kracht van de stad’. De Rotterdamse gemeenteraad heeft in november 2007 de ‘Stadsvisie Rotterdam, ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030’ vastgesteld. In het voorwoord van toenmalig wethouder Karakus worden de twee doelen van de visie helder gesteld: een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Er wordt verwezen naar het belang van kenniswerkers voor een sterke economie en naar de randvoorwaarden voor het aantrekken

Page 48: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

47

van die kenniswerkers: goede scholing, prettige leefomgeving, goede bereikbaarheid en een gevarieerd cultureel aanbod. Dit is samengevat in de opdracht voor deze visie: ‘Samenvattend stellen we dat Rotterdam als onderdeel van de Randstad een strategie moet volgen die zich enerzijds richt op de ontwikkeling van de kennis- en diensteneconomie en anderzijds op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor hoogopgeleid, creatieve werkers en de midden en hoge inkomens. Deze strategie is nodig om een rol van betekenis te blijven spelen in de internationale concurrentiestrijd tussen de stedelijke regio’s’ (p. 43). Op basis hiervan wordt in het toekomstperspectief nogmaals aangegeven dat wordt ‘ingezet op een sterke economie met meer werkgelegenheid en een aantrekkelijk woonstad met een gevarieerde bevolkingssamenstelling’. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen met elk een nadere uitwerking. Voorbeelden zijn: ‘Rotterdam wil in 2030 op het gebied van kennis en innovatie de belangrijkste havenstad van Europa zijn’ ‘Rotterdam maakt ruimte voor ondernemers.’ en Rotterdam zet de openbare ruimte en de wateropgave in als accelerator voor ruimtelijke ontwikkeling: Deze kernbeslissingen worden vervolgens vertaald in gebiedsaanpakken. De titel van het meerjarenplan Wmo van Rotterdam is ‘Zelfredzaamheid is de basis’. In de nota wordt vastgelegd hoe Rotterdam de Wmo in de komende jaren wil gaan uitvoeren. Er wordt als eerste gereflecteerd op de voorgaande nota ‘Meedoen en erbij blijven´. Het college constateert dat de voorgaande nota een goede basis vormt. In die nota is een aantal doelstellingen geformuleerd, de zogenaamde ‘stippen op de horizon’, die in deze nota worden overgenomen. Deze stippen zijn:

1. Zelfredzaamheid en zorgzame netwerken zijn de basis 2. Instellingen en diensten richten zich veel meer op wensen en behoeften van de

burger 3. Het sociale en fysiek verbinden en de samenhang tussen welzijn, wonen en zorg

versterken. 4. Ontwikkeling van een ketenaanpak bemoeizorg.

Deze stippen worden in de verschillende hoofdstukken gedetailleerd uitgewerkt in meer concrete acties en beleidsinstrumenten. 4.5.2 Stedelijke ontwikkeling en geluk in de beleidsambities? De wetenschappelijke inzichten over stedelijke ontwikkeling zijn in Rotterdam met name terug te zien in de structuurvisie. Daar wordt expliciet verwezen naar groei, internationale concurrentie(kracht) en het zijn van een aantrekkelijke vestigingsstad (quality of life). Maar ook in het collegeprogramma zijn deze zaken te herkennen. In de nota WMO zijn de stedelijke ontwikkelingsstrategieën niet te herkennen. Voor alle documenten geldt dat de inzichten uit de gelukswetenschap niet expliciet terug komen. Toch maken deze keuzes in de beleidsdocumenten dat ook Rotterdam op verschillende plekken inzet op bevordering van de leefbaarheid en levensvaardigheden. Van oudsher kent Rotterdam problemen met de veiligheid, waarbij het college aangeeft hier nadrukkelijk op in te blijven zetten. In ‘Een nieuwe bestuursstijl’ wordt expliciet gemaakt hoe het college zorg wil dragen voor goed bestuur/democratie. Bij het onderdeel ‘Vertrouwen in de kracht van de stad’ wordt expliciet

Page 49: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

48

verwezen naar de pluriformiteit van de Rotterdamse samenleving en hoe hier goed mee om te gaan. In de stadsvisie wordt ook aan al deze punten gerefereerd als noodzakelijk voor de ontwikkeling van Rotterdam. Bij de uitwerking van de stadsvisie wordt vooral ingegaan op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, door te investeren in openbare ruimte, groen, infrastructuur en aan te geven waar welke fysieke ontwikkeling mag plaatsvinden. Overigens wordt ook in het collegeakkoord nadrukkelijk gerefereerd aan investeringen om de ruimtelijke kwaliteit op niveau te houden. Dit gebeurt onder andere in de basis op orde en veilige en leefbare wijken. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit dragen daarnaast ook bij aan de gezonde leefomgeving. Ook in de welzijnsnota komen de punten veiligheid en ruimtelijke kwaliteit naar voren. Bijvoorbeeld door in te zetten op de aanpak van drugsoverlast en huiselijk geweld: de verwachting is dat hierdoor de veiligheid verbetert. Ook wordt gerefereerd aan het verbeteren van de toegankelijkheid van de woningen en woonomgeving voor mensen met een lichamelijke beperking, waarmee ruimtelijk kwaliteit dus ook voor de kwetsbaren wordt verbeterd. De instrumenten die worden genoemd in de welzijnsnota van Rotterdam richten zich daarnaast sterk op het verbeteren van mogelijkheden van sociale organisatie en verbondenheid. Bijvoorbeeld door het stimuleren van bewonersinitiatieven, ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers. Een aantal investeringen in de leefbaarheid zal ook van invloed zijn op de levensvaardigheden van Rotterdammers. In het collegeprogramma komt dit duidelijk naar voren: Bijvoorbeeld het investeren in onderwijs staat hoog op de agenda van het huidige college. Talentontwikkeling is één van de meest prominente thema’s in het collegeakkoord. Dit richt zich niet alleen op onderwijs, bijvoorbeeld door een ‘taaloffensief’, maar ook op sport, cultuur en ondernemers. Ook de structuurvisie benadrukt het belang van het benutten van talent in Rotterdam. Beiden richten zich daarbij op het verwachte positieve effect voor de economische groei van de stad. Daarmee wordt ingezet op het bevorderen van inkomen en koopkracht. De mate van zelfontwikkeling wordt in de uitwerkingen van alle drie de nota’s bevorderd. Door de inzet op talentontwikkeling in brede zin: scholing, cultuur, ondernemerschap, maar ook door een speciaal programma voor arbeidsmarktontwikkeling om mensen zo goed mogelijk naar een passende baan te begeleiden en een programma om overgewicht tegen te gaan welke beide worden genoemd in het collegeakkoord. In de Wmo-nota is het bevorderen van andere levensvaardigheden ook volop aanwezig. Bijvoorbeeld bij de meer ‘traditionele’ zorgtaken zoals het verschaffen van de zogenaamde individuele voorzieningen (rolstoelen, huishoudelijke hulp) waardoor mensen in staat zijn zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. Ook fysieke en mentale gezondheid is in de welzijnsnota een belangrijk onderwerp. Zowel door de psychosociale zorg, bijvoorbeeld door de zorgnetwerken (p. 41 nota WMO), als de fysieke gezondheid door het bevorderen van sport en recreatie (p. 40 nota WMO). Het bevorderen van de sociale structuren en het ondersteunen van vrijwilligers maakt dat Rotterdammers in staat worden gesteld sociale contacten aan te gaan.

4.6 Nationaal Programma Rotterdam Zuid In deze verdiepende paragraaf over het Nationaal Programma Rotterdam Zuid hanteren we grotendeels dezelfde aanpak als voor de strategische documenten. Maar papier is vaak geduldig. Om ons beeld compleet te maken hebben we gesproken met enkele mensen van de praktijk. Dit betroffen de wijkadviseur en de gebiedsmanager van deelgemeente Charlois

Page 50: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

49

en een adviseur van het programmabureau NRPZ en tevens opsteller van het uitvoeringsprogramma 2012-2014. 4.6.1 De beleidsambities van Rotterdam Zuid Rotterdam Zuid staat al jaren in de belangstelling van gemeente, provincie en rijk. Gestart is met grote (wens)ingrepen waaronder projecten als: ‘Rotterdam zet door’ en ‘Pact op Zuid’. Dit allemaal is tot nu toe onvoldoende om een trendbreuk te forceren. Vijf jaar na de grootschalige aanpak genaamd ‘Pact op Zuid’, ontvouwt zich opnieuw een grootschalig ontwikkelingsprogramma op Rotterdam-Zuid dat hier wel voor moet zorgen: Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Deze vloeit voort uit aanbevelingen van de commissie Deetmans/Mans. De aanbevelingen hebben geresulteerd in het visiedocument, “Zuid Werkt!”. Deze visie is geschreven gedragen en ondertekend door verschillende partijen variërend van ondernemers, bewonersorganisaties, onderwijsinstellingen, wooncorporaties, en deelgemeentes. De ambitie is dat het gebied zich in 2030 nationaal en internationaal heeft ontwikkeld tot concurrerend gebied. Het NPRZ heeft als missie dat er een nieuwe symbiose tot stand komt tussen stad en haven. Zuid is volgens de opstellers ‘een katalysator voor een brede economische ontwikkeling, waarmee ook sociaaleconomische problematiek aangepakt wordt. Zuid wordt booming business met het juiste vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven. Het versterken van de mainport is van nationaal belang voor onze welvaart. Dit versterken lukt alleen als werkgelegenheid, bevolking en mobiliteit duurzaam op elkaar worden aangesloten met investeringen in mensen, infrastructuur en woonmilieus. Het NPRZ beschouwt de bewoners als uitgangspunt, de motoren van ontwikkelingen.’ De uitvoeringsprogramma’s van het NPRZ zullen zich richten op de wijk en op straat. De doelstellingen van NPRZ zijn:

- Alle jongeren kwalificeren zich op een zo hoog mogelijk niveau, minimaal startkwalificatie, en stromen door naar bestaande nieuwe banen.

- Iedereen op Zuid is aan het werk en bouwt aan zijn toekomst. - Iedereen wil op Zuid (blijven) wonen. Op Rotterdam Zuid wil je terug komen.

In het visiedocument is men helder over dit streven. Men wil dat Zuid gaat excelleren. De achterstand op de G4 en zeker ook het noordelijk deel van Rotterdam moet worden opgeheven. Met dit richtpunt verwacht men in 2030 Zuid op dit niveau te brengen. De doelen worden SMART vertaald en vastgelegd in uitvoeringsprogramma’s die ieder 4 jaar worden duren. Het programma onderscheidt drie pijlers.

- Talentontwikkeling - Economie - Fysieke ontwikkeling

De focus op deze drie pijlers wordt door de geïnterviewde verklaard doordat juist hier de grootste achterstand is ten opzichte van andere gebieden in zowel Rotterdam als

Page 51: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

50

daarbuiten. Daarnaast zijn deze zaken relatief eenvoudig te vertalen naar smart-doelstellingen. Bijvoorbeeld een hogere cito-score. De drie pijlers worden hieronder kort omschreven. Talentontwikkeling Deze pijler richt zich voornamelijk op (schoolgaande) jongeren en is bedoeld om beter te presteren en een Aanval te doen op uitval. Beter presteren door middel van het vormgeven van een zogenaamde Children’s zone. Dit in navolging van het succesvolle Harlem Children’s zone. De aanpak betreft scholen met een sterk gemotiveerd docententeam uitbreiding van de leertijd, doorgaande leerlijnen van voorschool tot hoger onderwijs, effectieve samenwerking met jeugd- en gezinsondersteuning en een intensieve betrokkenheid van ouders. Kinderen gaan al op twee- of driejarige leeftijd naar de voorschool die verbonden is aan het reguliere basisonderwijs (de Nulgroep). Met de aanval op uitval wordt gewerkt aan de aantrekkelijkheid van school, betere doorstroom van vmbo naar mbo, stringente aanpak van school verzuim en een goede aansluiting op een baan. Daarom wordt er extra ingezet op stageplaatsen en loopbaanoriëntatie. Het gesprek met de adviseur van het programmabureau leerde ons dat de extra uren die binnen deze children’s zone beschikbaar zijn voor extra onderwijs, ook ingezet worden voor ‘andere’ vormen van talentontwikkeling zoals sport en culturele vorming. Economie en arbeidsmarkt Er wordt geïnvesteerd in topsectoren van de regio waaronder chemie, energie, water, logistiek en creatief. De verbinding tussen onderwijs, arbeidsmarkt en ondernemerschap staat hierbij centraal. Cleantech Delta en Medical Delta vormen kennis en innovatie clusters gericht op de nationale als internationale markt. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling van economische brandpunten. Voorbeelden zijn RDS campus, Hart van Zuid, het Stadionpark, en de voormalige RET remise. Als laatste wordt gesteld dat op korte termijn het arbeidspotentieel van Rotterdam Zuid geheel moet worden benut. Deze pijler is tot slot bedoeld om ondernemerschap in de wijk te stimuleren. Er moet meer differentiatie komen en meer uitstraling en minder leegstand in de wijk economie. Fysieke kwaliteitsverbetering De fysieke kwaliteitsverbetering richten zich op zowel de woningvoorraad als de omgeving van die woningen. Bij de woningvoorraad gaat dit over vervanging en verbetering een derde van de woningmarkt waar onder ook particulier bezit, het zorgen voor meer differentiatie in de woningvoorraad door toevoeging van middeldure en dure woningen van goede kwaliteit met een aantrekkelijke buitenruimte en dito voorzieningen. Voor de omgeving gaat dit om het verbeteren van de bereikbaarheid, door infrastructurele maatregelen en extra lijnverbindingen. Ook het versterken van de leefbaarheid en veiligheid, wordt prominent genoemd. Rotterdam-Zuid moet veilig zijn voor bewoners en ondernemers. Het aantal veilige wijken moet stijgen en minder jongeren komen in aanraking met politie en justitie. Daarnaast wordt ingezet op de positieve beïnvloeding van veiligheidsbeleving en daarmee het samenhangend gedrag van bewoners. Een van de brandpunten genoemd in NPRZ, valt onder de deelgemeente Charlois, te weten “Hart van Zuid”. Hieronder vallen het winkelcentrum Zuidplein en sportpark Ahoy. De

Page 52: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

51

gesprokenen uit Charlois spraken hun zorg uit in het huidige uitvoeringsprogramma de nadruk vooral ligt op de talentontwikkeling, terwijl dit soort projecten laat zien dat fysiek ook nog veel nodig is. Het gesprek met de adviseur van het programmabureau leerde ons dat dit grotendeels een praktische reden heeft, namelijk het ontbreken van middelen. Werk als aanjager om de negatieve waardeontwikkeling te doorbreken De rode draad die door alle drie pijlers loopt en daarmee de pijlers ook samenhangend maakt is, dat werk en werkgelegenheid centraal staat. Meer banen op Zuid en werkgelegenheid voor de bewoners op Zuid. Huidige en toekomstige bewoners moeten goed worden opgeleid voor banen in kansrijke sectoren. Het is volgens de documenten essentieel hen te binden aan een aantrekkelijk en gedifferentieerd woonklimaat. Daardoor kan de negatieve waardeontwikkeling en selectieve migratie doorbroken worden. De banen, de bewoners en de omgeving moeten letterlijk met elkaar verbonden worden door het versterken van bereikbaarheid als cruciale vestigingsvoorwaarde. Niet alleen werk, scholing en fysieke omgeving spelen een rol. Dat de focus van het NRPZ op economie, scholing en fysieke omgeving ligt, wil volgens de geïnterviewden niet zeggen dat er geen oog is voor andere beleidsvelden zoals gezondheid, cultuur en participatie. Echter, dit valt binnen de reguliere beleidskaders van zowel de gemeente Rotterdam en de deelgemeenten. Zo wordt vanuit de structuurvisie in versteende gebieden geïnvesteerd in het aanbrengen van meer groenvoorzieningen en bomen. Dit komt ook in Rotterdam-Zuid terecht. Ook is er een heel programma om overgewicht in heel Rotterdam tegen te gaan, dit komt ook bij Zuid terecht via de ‘ reguliere’ organisatie. Bij het projectbureau is er daarnaast bijzondere aandacht hoe de burgers betrokken kunnen worden, en dan met name de burgers die wat minder ‘ actief’ zijn. Bijvoorbeeld door het organiseren van een ‘ buurttop’, welke geïnspireerd is op de Belgische ‘ G1000’. Ook worden initiatieven die ontstaan zoveel mogelijk ondersteund, bijvoorbeeld het project Kaap Belvedère. 4.6.2 Geluk als doelstelling? Op de vraag of het bevorderen van geluk een doel is voor NRPZ gaf de stafadviseur aan dat dit nooit zo expliciet benoemd is, het is gewoon geen issue. Hij voegde daar aan toe dat uiteindelijk het doel van deze operatie wel is dat mensen prettig kunnen leven en wonen. Dat zou je ook als ‘gelukkig’ leven kunnen interpreteren. Geluk is voor velen echter een ‘ vaag’ begrip dat nog niet makkelijk te vangen is in concrete acties. Hoe vertaal je geluk naar praktisch handelen, zelfs al hou je het bij het stimuleren van de randvoorwaarden? En in Rotterdam heerst volgens de geïnterviewde een mentaliteit van zaken praktisch aanpakken. Deze mentaliteit werd door de stafadviseur geïllustreerd aan de hand van een anekdote waarbij hij samen met één van de betrokkenen van het stafbureau bij de presentatie van het rapport ‘Sturen op geluk’ aanwezig was. De andere betrokkene had opgemerkt dat ‘zolang mensen maar naar school gaan en werk hebben, ze vanzelf gelukkig worden´. De focus ligt vooral op het wegwerken van de ergste achterstanden die te meten zijn, in het geval van Rotterdam Zuid op scholing, werkgelegenheid en de fysieke omgeving.

Page 53: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

52

We merkten in de gesprekken dat de mensen in de uitvoering nog worstelen met dit concreet aanpakken en resultaat meten en het effect daarvan op individuele bewoners. De opmerking over smart-doelstellingen bij scholing van één van de geïnterviewden uit Charlois is hier een goed voorbeeld van: “Als de school zich alleen maar richt op de cito toets om daarmee aan te tonen een goede school te zijn, gaat zij voorbij aan de ontwikkeling van haar leerlingen”. Ook werd door de mensen van Charlois aangegeven dat ze het gevoel hebben dat de gemeten achterstanden niet overeenkomen met de beleving van de bewoners en ook niet met de beleving van functionarissen van de deelgemeente. Ten slotte heerst er een gevoel van ‘hoever mag je gaan als gemeente in de persoonlijke levenssfeer’? De stafadviseur gaf aan dat dit in Rotterdam een gevoelig politiek punt is, in hoeverre mag de gemeente zich bemoeien met het individu? 4.6.3 Stedelijke ontwikkeling en geluk in de praktijk van Rotterdam Zuid Net als bij de documenten die zich richten op de ontwikkeling van de vier grote steden, komt ook in de beleidsambities van Rotterdam Zuid het bevorderen van het geluk van de mensen niet voor als doel. De nadruk in de beleidsdocumenten van Rotterdam Zuid liggen op het bevorderen van talent, het verbeteren van de economie en de aansluiting met de arbeidsmarkt en het verbeteren van de leefomgeving. Er wordt gerefereerd aan aspecten die voortvloeien uit de traditionele ontwikkelingsstrategieën: economische groei, concurrentie(kracht) en een prettige woon- en leefstad (quality of life). De gesprekken die wij gevoerd hebben bevestigen dit, hoewel met name het gesprek met de stafmedewerker van het projectbureau bij ons de indruk wekte dat uiteindelijk het doel niet alleen maar sociaaleconomische groei is, maar ook het verbeteren van de kansen van de inwoners. Kijken we vervolgens in hoeverre geluk impliciet alsnog wordt bevorderd doordat wordt geïnvesteerd in leefbaarheid van Rotterdam Zuid en de levensvaardigheden van haar inwoners dan zien we dat ook in Rotterdam Zuid hier wel degelijk op wordt ingezet. Opvallend is dat in de door ons bestudeerde beleidsdocumenten de aandacht zich hoofdzakelijk richt op het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit en veiligheid en op investeringen in onderwijs, vanaf de voorschool tot uiteindelijk het beroepsonderwijs. De investeringen in dit beroepsonderwijs en de steun aan ondernemers verhoogt de kans op het vergaren van een inkomen en koopkracht. Verschillende vormen van burgerparticipatie worden in de documenten wel genoemd als ‘middel’ om de doelen te bereiken, bijvoorbeeld op p. 21 van Zuid werkt: ‘het programma wordt gedragen en gestuurd door partners die zich inzetten voor Zuid’ en ‘Belangrijk is dat zowel de georganiseerde als ongeorganiseerde, huidige en nieuwe bewoners hun betrokkenheid bij hun straat en wijk vorm en invulling kunnen geven, maar het wordt slechts beperkt uitgewerkt in het uitvoeringsplan 2012-2014, waarbij het lijkt alsof er geen extra investeringen op worden gedaan naast een website en een klankbordgroep (p.. 5 Uitvoeringsplan 2012-2014 Nationaal programma Rotterdam Zuid). Het gesprek met de adviseur van het projectbureau heeft ons geleerd dat er juist wel gekeken wordt hoe de bewoners betrokken kunnen worden, hoewel de middelen inderdaad beperkt zijn. Maar ook beperkte investeringen dragen bij aan sociale organisatie, verbondenheid en op beperkte schaal ook aan democratie/goed bestuur. In combinatie met de investeringen in onderwijs, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid draagt dit bij aan de leefbaarheid voor de bewoners.

Page 54: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

53

Het bevorderen van de levensvaardigheden is duidelijk herkenbaar in de pijler talentontwikkeling. In de documenten wordt weliswaar vooral gerefereerd aan onderwijs en niet of nauwelijks aan sport en cultuur, echter dit wordt wel degelijk meegenomen binnen de reguliere beleidskaders van stad en deelgemeenten. Bij onderwijs ligt daarnaast de nadruk op die richtingen waar voldoende ruimte op arbeidsmarkt is, waardoor de verwachting is dat mensen makkelijker een baan kunnen vinden. Er wordt dus ingezet op een deel van ruimte voor zelfontwikkeling. Enerzijds door mensen door middel van regulier onderwijs en aanvullende programma’s in staat te stellen zelf keuzes te maken en anderzijds door het helpen van jongeren bij het kiezen van een onderwijsrichting die de kans vergroot om te zijner tijd een baan te vinden. Opvallend is dat geen aandacht uitgaat naar de andere factoren die de leefbaarheid en levensvaardigheden bevorderen, te weten de gezonde leefomgeving, fysieke en mentale gezondheid en pluriformiteit. Dit valt, net als het ‘niet-onderwijs’ gedeelte van talentontwikkeling, volledig binnen de reguliere gemeentelijke programma’s. Er wordt dus wel iets aan gedaan, maar niet vanuit het idee om geluk van de Zuiderlingen te bevorderen of als middel om Rotterdam-Zuid er als gebied bovenop te helpen. Er lijken dus nog kansen te liggen om de strategie zodanig uit te breiden dat niet alleen de sociaaleconomische positie van het gebied wordt bevorderd, maar ook de mogelijkheden van mensen om gelukkig te worden.

4.7 Conclusies In de voorgaande paragrafen hebben we de inhoud van de relevante documenten van zowel Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam getoetst aan onze bevindingen over de gelukswetenschap en stedelijke ontwikkelingsstrategieën. Bij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid hebben we deze methode aangevuld met enkele interviews. In deze paragraaf concluderen we in hoeverre de inzichten uit beide wetenschappelijke disciplines terug te zien zijn in de stedelijke praktijk. De inzichten uit stedelijke ontwikkelingstheorieën zijn duidelijk aanwezig in structuurvisies, collegeprogramma’s... De collegeprogramma’s en structuurvisies van G4 en de documenten voor de ontwikkeling van Rotterdam Zuid laten zien dat met name de inzichten over stadsontwikkeling veelvuldig worden toegepast. Er wordt expliciet verwezen naar economische groei, concurrentiepositie/kracht ten opzichte van andere steden/gebieden en het verbeteren van de leefomgeving (quality of life). In de nota’s Wmo komen deze factoren niet naar voren. …. inzichten uit de gelukswetenschap worden nergens expliciet ingezet. De verschillende structuurvisies en de gebiedsvisie voor Rotterdam Zuid bevestigen ons vermoeden dat de inzichten uit de gelukswetenschap nog niet bewust worden toegepast bij stadsontwikkeling en gebiedsontwikkeling. Ook in de nota’s over de Wmo komen de inzichten uit de gelukswetenschap niet expliciet naar voren en zijn ook geen onderdeel van beleid. Veelal wordt rechtsreeks gerefereerd aan het voldoen aan de door het rijk opgelegde taken. Ook in de college-akkoorden wordt niet verwezen naar het verbeteren van de randvoorwaarden voor geluk. De gesprekken met de verschillende medewerkers van Rotterdam-Zuid bevestigen dit. Zoals de stafadviseur zei ‘het is geen issue’. We kunnen

Page 55: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

54

concluderen dat het bevorderen van het geluk van haar inwoners gewoonweg geen expliciet doel voor stadsbestuurders is en de inzichten uit de gelukswetenschap niet worden ingezet. De raakvlakken maken dat impliciet in wordt geïnvesteerd randvoorwaarden voor leefbaarheid…. Zoals we in hoofdstuk 3 hebben gezien, zijn er raakvlakken tussen beide wetenschappelijke disciplines. Het is daarom niet verwonderlijk dat hoewel het bevorderen van de omstandigheden voor geluk geen expliciet beleidsdoel is, de investeringen die gedaan worden hier impliciet wel degelijk aan bijdragen. In alle steden worden investeringen gedaan die bijdragen aan een gezonde leefomgeving, onderwijs, ruimtelijke kwaliteit, veiligheid, participatie, verbondenheid, democratie, vrijheid, inkomen en koopkracht. Opvallend is wel dat investeringen in ruimtelijke kwaliteit, onderwijs en economie dominant zijn. Ook in Rotterdam Zuid wordt hoofdzakelijk ingezet op onderwijs, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het creëren van banen (inkomen/koopkracht). Middels de reguliere beleidsprogramma’s wordt ook ingezet op de andere relevante factoren. …. en levensvaardigheden. De investeringen in onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheidszorg kunnen de levensvaardigheden van de inwoners beïnvloeden. Het zorgt ervoor dat zij in contact kunnen komen met andere inzichten, kennis en culturen. Dit kan de mate van zelfontwikkeling en keuzevrijheid beïnvloeden. De investeringen in met name participatie en geestelijke gezondheidszorg bevorderen de mate waarin mensen sociale contacten kunnen aangaan. De investeringen in de verschillende gezondheidsprogramma’s, zoals het tegengaan van overgewicht, en de investeringen in de fysieke leefomgeving, zoals groen, kunnen bijdragen aan zowel de geestelijke als mentale gezondheid. Hoewel het verbeteren van de levensvaardigheden geen doel op zich is, is de uitkomst van het gevoerde beleid dat ook hier wel invloed op wordt uitgeoefend. Geluk is geen expliciet doel maar door de investeringen wel ‘bijvangst’ De investeringen die op basis van de verschillende nota’s en beleidsdocumenten worden gedaan dragen rechtstreeks bij aan de leefbaarheid in zowel de G4 als in Rotterdam-Zuid. Als gevolg van een deel van die investeringen, worden ook levensvaardigheden van de inwoners beïnvloed. Dit heeft als gevolg dat op verschillende plaatsen en manieren wel degelijk invloed wordt uitgeoefend op de randvoorwaarden voor geluk. Ondanks dat dit noch in de G4, noch in Rotterdam-Zuid een expliciet doel is. Als het beïnvloeden van deze randvoorwaarden voor geluk positief blijken bij te dragen, is dit eerder een toevallige bijvangst.

Page 56: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

55

Hoofdstuk 5 – Conclusies, bevindingen en aanbevelingen In de voorgaande hoofdstukken hebben wij verslag gedaan van ons onderzoek als afsluiting van onze studie Master of Strategic Urban Studies. In dit afsluitende hoofdstuk geven wij onze conclusies beknopt weer door antwoord te geven op de deelvragen en onze hoofdvraag. Echter, wetenschappelijk onderzoek stopt niet bij het feitelijk beantwoorden van deze vragen maar gaat door met een interpretatie van deze antwoorden. Deze interpretatie vindt u in onze bevindingen. Op basis van deze bevindingen doen wij enkele aanbevelingen.

5.1 Conclusies

Deelvraag 1: Wat zijn de belangrijkste inzichten over geluk? Kwaliteit van leven, welzijn, subjectief welbevinden, tevredenheid, geluk zijn alle holistische begrippen die een eenduidige betekenis lijken te hebben, maar niet hetzelfde betekenen. Veenhoven (1970) maakt een keuze uit de opeenstapeling van emoties die alle onder de term geluk geschaard worden en definieert geluk als “een betrekkelijk constante toestand van overwegende tevredenheid met het leven als geheel.” Hoewel het geluksniveau van inwoners door middel van enquêtes redelijk goed te bepalen is, is er maar een beperkt aantal overheden dat dit daadwerkelijk aan inwoners vraagt. Het geluk in Nederland wordt wel gemeten in de wereldenquêtes, maar de gegevens worden niet gebruikt door Nederlandse overheden, noch wordt hier door Nederlandse overheden zelf onderzoek naar gedaan. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op geluk. Het gaat om de combinatie van levensvaardigheid (interne, individuele factoren) en leefbaarheid (externe omgevingsfactoren). Geluk wordt als uitkomst van beiden beschouwd, maar kan niet gezien worden als een simpele optelsom van deze factoren. Bij leefbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen kennelijke leefbaarheid en veronderstelde leefbaarheid, waarbij de eerste de waardering van leefbaarheid door betrokkenen betreft en de laatste de waardering van de leefbaarheid afgezet tegen algemeen geaccepteerde normen. Deze hoeven niet altijd overeen te komen.

Figuur 2.2: Modelweergave Geluk

Geluk

Leefbaarheid Levensvaardigheid

Page 57: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

56

Een deel van de mate van geluk heeft betrekking op individuele determinanten en op het DNA. Een ander deel heeft een relatie met diverse beleidsterreinen van de overheid. Voor ons onderzoek hebben we determinanten van geluk bepaald waar de overheid direct of indirect invloed op heeft of kan hebben:

Determinanten van geluk

Leefbaarheid Gezonde leefomgeving

Onderwijs

Veiligheid

Vrijheid/goed bestuur/democratie

Ruimtelijke kwaliteit

Pluriformiteit

Verbondenheid

Sociale organisatie

Ruimte voor zelfontwikkeling

Inkomen/koopkracht

Levensvaardigheid Fysieke en geestelijke gezondheid

Mate van zelfontwikkeling

In staat zijn sociale contacten aan te gaan

Figuur 2.3: Determinanten van geluk Deelvraag 2: In hoeverre is geluk een maatschappelijk belang? Het WRR-rapport ‘Het borgen van publiek belang’ (2000) maakt onderscheid tussen individuele belangen, maatschappelijke belangen en publieke belangen. Van een maatschappelijk belang is sprake wanneer niet alleen individuele burgers ergens belang bij hebben, maar de samenleving als geheel. Guven (2009) laat zien dat een gelukkige burger groot sociaal kapitaal voor een stad vormt. Gelukkige burgers blijken productiever, nemen meer deel aan sociale activiteiten, stemmen vaker, doen meer vrijwilligerswerk en zijn gezonder. En andersom is de kans groter dat ongelukkige burgers een beroep doen op sociale vangnetten en gezondheidszorg. Het geluk van individuele burgers heeft derhalve een positieve invloed op de samenleving. Het gaat dan niet alleen om mensen die het sociaaleconomisch of anderszins moeilijk hebben, het gaat om alle burgers. Ons onderzoek toont aan dat er een maatschappelijk belang is bij geluk. Deelvraag 3: Wat zijn de belangrijkste inzichten over stedelijke ontwikkeling? Drie kernbegrippen staan centraal bij stedelijke ontwikkeling: groei, concurrentiekracht en quality of life. Groei is een belangrijk fenomeen om steden te duiden: stedelijke actoren richten hun ontwikkelingsstrategieën op groei en het succes van steden wordt gemeten met tal van indicatoren voor groei. De context van toenemende internationale concurrentie en de zich steeds verder ontwikkelende kennis- en netwerkeconomie is cruciaal om de huidige stedelijke ontwikkeling te duiden: iedere stad probeert zijn productie- en consumptiemilieu

Page 58: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

57

zo aantrekkelijk mogelijk te maken om de juiste mensen en bedrijven aan zich te binden. Voor de kwaliteit van het productiemilieu wordt het consumptiemilieu steeds belangrijker geacht. Er is het laatste decennium dan ook een toegenomen focus op de leefbaarheid en ‘quality of life’ van de stad, zowel in de literatuur als in de praktijk. “Today many cities claim for themselves to be very ‘liveable’ – ‘quality of life’ has become an omnipresent keyword in many areas, especially in planning (and social) disciplines.” (Haindlmaier et al., 2010, p595) Ingrediënten voor stedelijke ontwikkelingsstrategieën om de quality of life te vergroten, zijn gelegen in de economische structuur, de sociale structuur, innovatie, de ruimtelijke omgeving en regionale cultuur.

Deelvraag 4: Welke raakvlakken zijn er tussen de inzichten over stedelijke ontwikkeling en de inzichten over geluk? De inzichten over geluk komen niet expliciet naar voren in de bestudeerde literatuur over stedelijke ontwikkeling. Stedelijke ontwikkeling wordt overwegend vanuit het perspectief van de stad benaderd. Het gaat om de kwaliteit van de stad en hoe de stad beter kan worden. Het thema quality of life gaat vooral over leefbaarheid (het ‘macro’ niveau) en nauwelijks over levensvaardigheid. Toch zijn er wel degelijk veel raakvlakken, al verschilt vaak de benaderingswijze (wat primair is terug te voeren op het schaalniveau: stad of mens). In beide wetenschapsvelden is leefbaarheid een veel voorkomend thema. De geluksdeterminant inkomen / koopkracht is direct verbonden met het streven naar welvaart en economische vooruitgang van steden. Pluriformiteit is vanuit stedelijk ontwikkelingsperspectief een aantrekkelijke factor en is van invloed op het geluk van mensen. De geluksdeterminanten ruimtelijke kwaliteit, onderwijs, veiligheid en gezondheid zijn in stedelijk verband ook veel beschouwde thema’s, net als goed bestuur, sociale organisatie en sociale participatie. Tot slot is in beide wetenschapsvelden inmiddels het aantal en de reikwijdte van stedelijke benchmarks sterk toegenomen. Beide typen benchmark kunnen elkaar aanvullen en een meer integraal beeld geven hoe steden functioneren qua (economische) ontwikkeling en geluk. Ook hebben we enkele voorbeelden gegeven van invalshoeken uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling waarin het denken vanuit het menselijk schaalniveau juist wel expliciet vorm krijgt. Zo bieden auteurs als Jane Jacobs en Jan Gehl inzicht in de menselijke maat in de stedelijke ontmoetingsruimte, een van de meest essentiële functies van steden. Waar het gaat om sociale kwesties is er een ‘critical urban theory’ stroming die inzichten biedt om stedelijke ontwikkeling meer democratisch, sociaal rechtvaardig en duurzaam te maken. Glaeser betoogt dat het succes van steden onder andere afgemeten zou moeten worden aan de mate waarin mensen kunnen stijgen op de sociaaleconomische ladder. Dit sluit aan bij het VROM-raad advies ‘Stad en stijging’ (2006), waarbij wordt benadrukt dat de stedelijke economie sociale stijgers nodig heeft. Deze voorbeelden gaan weliswaar niet direct over geluk, maar ze laten wel zien dat de menselijke schaal als vertrekpunt tot nieuwe inzichten kan leiden. Bovengenoemde raakvlakken geven aan dat beide wetenschapsvelden zich voor een groot deel met dezelfde thema’s bezig houden, maar de vertrekpunten (stad of mens) kunnen verschillen. Dit maakt duidelijk dat de omstandigheden voor geluk door steden worden beïnvloed, maar de verschillende vertrekpunten garanderen niet dat stedelijke interventies

Page 59: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

58

altijd in positieve zin bijdragen aan de omstandigheden voor geluk. Als dat wel zo is, is dit eerder toeval dan doelbewust. En dat terwijl juist het menselijk kapitaal (‘skilled workers’) van steeds crucialer belang wordt geacht voor de groei, concurrentiekracht en ‘quality of life’ van steden. Deelvraag 5: In hoeverre houden steden op strategisch niveau rekening met deze raakvlakken? In de stedelijke praktijk wordt geen rekening gehouden met de inzichten over geluk, noch in de collegeprogramma’s, noch in de structuurvisies, noch in de nota’s Wmo. Ook in Rotterdam Zuid wordt er geen gebruik van gemaakt. De investeringen die genoemd worden in de structuurvisies, de collegeprogramma’s en de documenten over Rotterdam Zuid worden op basis van de inzichten uit de stedelijke ontwikkelingsstrategieën gedaan. De gesprekken in Rotterdam Zuid bevestigen dit beeld. In de nota’s Wmo komen noch de inzichten uit de gelukswetenschap, noch de inzichten uit de stedelijke ontwikkelingsstrategieën naar voren. In de nota’s Wmo worden investeringen aangekondigd die invloed hebben op factoren van leefbaarheid en levensvaardigheden. Hetzelfde geldt voor de gekozen investeringen die worden genoemd in de collegeprogramma’s , de structuurvisie’s en gebiedsaanpak voor Rotterdam Zuid. Toepassing van theorieën over stedelijke ontwikkeling maakt dat de omstandigheden voor geluk door steden wordt beïnvloed, maar de verschillende vertrekpunten garanderen niet dat stedelijke interventies altijd in positieve zin bijdragen aan de omstandigheden voor geluk. Daarmee constateren wij dat de stedelijke overheid eerder onbewust dan bewust acteert waar het gaat om het beïnvloeden van het geluksniveau van stedelingen. Hoofdvraag: ‘In hoeverre houden stedelijke ontwikkelingsstrategieën rekening met de inzichten over geluk?’ Ons onderzoek laat zien dat de theorieën over stedelijke ontwikkeling, noch de strategieën van steden expliciet rekening houden met de inzichten over geluk. Wel zijn er veel raakvlakken tussen determinanten van geluk en thema’s van stedelijke ontwikkeling, waardoor stedelijke ontwikkelingsstrategieën impliciet wel van invloed kunnen zijn op de omstandigheden voor geluk. Er is geen inzicht of dit een positieve uitwerking heeft op het geluk niveau. Daarmee constateren wij dat de stedelijke overheid eerder onbewust dan bewust acteert en een mogelijk positief effect hooguit een toevallige bijvangst is.

5.2 Bevindingen: prangende vragen komen op Het antwoord op de hoofdvraag roept bij ons andere, prangende vragen op. Ons onderzoek laat zien dat geluk een maatschappelijk belang is. Tevens concluderen we dat de raakvlakken tussen geluk en stedelijke ontwikkeling ervoor zorgen dat de omstandigheden voor geluk al door steden worden beïnvloed. Bewust beleid dat rekening houdt met de inzichten over geluk is er echter

niet. Bieden steden dan reeds de juiste omstandigheden waarin mensen het door hen gewenste, gelukkige leven kunnen leiden? Feitelijk weten we dit niet, omdat steden het geluk van de inwoners niet meten.

Page 60: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

59

Steden grijpen onbewust in op het geluksniveau van haar inwoners… Stadsbesturen grijpen vanuit het macro-perspectief van de stad in op factoren van leefbaarheid (‘quality of life’) en levensvaardigheid zoals onderwijs, welzijnszorg, ruimtelijke ordening, economie, gezondheidszorg en openbaar bestuur. Dit is echter geen garantie dat stedelijke interventies altijd in positieve zin bijdragen aan de omstandigheden voor geluk. Wat goed is vanuit macroperspectief (stad), hoeft dat nog niet te zijn vanuit microperspectief (inwoner). En dat terwijl juist het menselijk kapitaal (‘skilled workers’) van steeds crucialer belang wordt geacht voor de groei, concurrentiekracht en ‘quality of life’ van steden. Kunnen steden door beide perspectieven te betrekken bij hun ontwikkeling niet twee vliegen in één klap slaan: een beter functionerende stad én gelukkigere inwoners? Maatschappelijk belang rechtvaardigt expliciete aandacht voor geluk … Het lijkt geruststellend dat overheden oog hebben voor de aspecten die van belang zijn voor het geluk van mensen. Maar is het niet opvallend dat er niet bewust wordt gestuurd op een beleidsthema waar een maatschappelijk belang aan ten grondslag ligt en waar onbewust al zoveel invloed op wordt uitgeoefend? Zou een overheid die pretendeert de burger in het vizier te hebben zich niet meer bewust moeten zijn van wat zijn beleid teweegbrengt? En of het ook wel werkt? Het bestaan van goede omstandigheden voor geluk moet meer zijn dan een afgeleid, toevallig resultaat. Het maatschappelijk belang van geluk rechtvaardigt dit. Is het geen tijd, zoals Richard Layard stelt (Ott, 2012), om onze prioriteiten te heroverwegen en ons meer bewust te gaan richten op zaken die bijdragen aan het geluk van inwoners? ..... ondanks terughoudendheid bij de overheid. Politici lijken terughoudend, wellicht omdat zij menen te direct te interveniëren in het leven van mensen. ‘De overheid is geen geluksmachine,’ stelt premier Mark Rutte. Ook in onze gesprekken in Rotterdam-Zuid klonk deze opvatting door. Het bevorderen van geluk door onze overheid lijkt nog geen onderdeel van onze cultuur. Dit terwijl we met Ott (2012) hebben laten zien dat de kwaliteit van de overheid een belangrijke factor voor geluk blijkt. De overheid fungeert wel degelijk als een geluksmachine, in die zin dat overheden mede de omstandigheden bepalen die van belang zijn voor geluk. Dat betreft niet het interveniëren in het leven van mensen, maar het scheppen van randvoorwaarden waarvoor de overheid nu eenmaal bestaat. Wij zijn van mening dat de terughoudendheid van overheden en politici onterecht is en er meer gebruik gemaakt zou moeten worden van de inzichten over geluk door steden en andere overheden. Veranderende maatschappelijke context sterkt dit Wij zien ons gesterkt door de discussies in een brede, maatschappelijke context. Steeds vaker en luider klinkt de roep om een ‘paradigma shift’ waarbij toonaangevende wereldleiders, wetenschappers, bestuurders van multinationals, belangenorganisaties en burgercollectieven oproepen tot een herwaardering van onze waarden en praktijken. Een van de gehoorde geluiden is meer aandacht voor geluk. Zo hebben de Verenigde Naties in juli 2011, mede gesponsord door 68 landen, een resolutie over geluk met consensus opgenomen. De ‘geluksresolutie’ stelt dat enkel het bruto binnenlands product (BBP) geen adequate maat is voor menselijke welvaart en pleit ervoor om welzijn in het centrum van

Page 61: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

60

economieën te plaatsen.3 Het vooroordeel dat dit soort geluiden zijn voorbehouden aan (om met Van Rompuy te spreken) ‘zwevers, dromers en naïevelingen’ is ondoordacht en achterhaald. Geluk is een actueel thema en kan rekenen op brede maatschappelijke aandacht. Consequenties van geluk als beleidsdimensie Stel we gebruiken de inzichten rond geluk wel, stellen we als overheid dan andere prioriteiten? Gaan we dan meer inzetten op de levensvaardigheden in plaats van leefbaarheid, zoals nu het geval? Gefundeerde antwoorden op deze vragen kunnen we op basis van dit onderzoek niet geven. Er is nog geen pasklaar perspectief op wat steden anders zouden kunnen doen als ze rekening gaan houden met de inzichten over geluk. We hebben geconstateerd dat de inzichten over geluk in de loop der tijd weliswaar fors zijn toegenomen, maar er is nog veel meer inzicht nodig om geluk echt goed in beleid tot zijn recht te laten komen. We kunnen wel constateren dat vanuit de inhoudelijke raakvlakken tussen de inzichten over stedelijke ontwikkeling en de inzichten over geluk er meerdere beleidsthema’s zijn waarmee aan beide doelstellingen bijgedragen kan worden. Dit betekent niet dat de creatie van een heel nieuw beleidsveld noodzakelijk is. De voor geluk relevante factoren zijn al verankerd in bestaande beleidsvelden van de overheid. Dat op zich maakt geluk tot op zekere hoogte laagdrempelig als beleidsdimensie. Er kunnen twee mogelijke veranderingen ontstaan als steden met de inzichten over geluk rekening houden. In de eerste plaats zouden prioriteiten verlegd kunnen worden. Zo is het op basis van de nu beschikbare gegevens aannemelijk dat er meer aandacht uit gaat naar geestelijke gezondheidszorg, wetende dat dit een belangrijke geluksfactor is en dat depressiviteit onder de Nederlandse bevolking de laatste decennia flink is toegenomen. Dit zou vergelijkbaar kunnen zijn met de aandacht voor het bestrijden van obesitas. Ook kan geluk als doel bij beleidsthema’s worden toegevoegd. Bijvoorbeeld door naast het behouden van concurrentiekracht van steden of het creëren van meer banen, het gemiddelde geluk van inwoners op niveau te houden. In de tweede plaats zouden bestaande thema’s van de overheid op een (gedeeltelijk) andere wijze opgepakt kunnen worden. In ons onderzoek hebben we enkele voorbeelden gegeven van invalshoeken uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling waarin het denken vanuit het menselijk schaalniveau juist wel expliciet vorm krijgt zoals de menselijke maat in stedelijke ontmoetingsruimten, sociale kwesties uit de ‘critical urban theory’ en het aspect sociale stijging. Deze voorbeelden gaan weliswaar niet direct over geluk, maar ze laten wel zien dat de menselijke schaal als vertrekpunt tot nieuwe inzichten kan leiden. In de volgende paragraaf geven wij enkele concrete aanbevelingen. Deze kunnen als eerste verkenningsrichtingen door overheden worden opgepakt.

3 http://www.happynews.nl/2012/06/14/verenigde-naties-roepen-op-tot-een-nieuwe-economie-gebaseerd-

op-geluk/ en http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=39084&Cr=general+assembly&Cr1=

Page 62: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

61

5.3 Aanbevelingen Geef geluk programmatisch aandacht Geluk is een meervoudig begrip dat aan vele reeds bestaande beleidsvelden raakt. Het moet dan ook worden beschouwd als een ‘satéprikker’ in stedelijke ontwikkelingsstrategieën. ‘Gelukszorg’ is geen apart beleidsveld zoals bijvoorbeeld gezondheidszorg, maar kan wel (al dan niet tijdelijk) programmatisch extra aandacht krijgen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt bij thema’s als duurzaamheid of jeugd en gezin. Programmatische aandacht voor geluk kan leiden tot verrijking van reeds bestaande beleidsvelden en kan leiden tot heroverweging van prioriteiten. Concreet betekent dat: Betrek alle nu bekende determinanten van geluk bij het ontwikkelen van deze programma’s als verrijking van het huidige beleid. Bekijk of en waar deze determinanten voorkomen en hoe deze verschillende beleidsprogramma’s elkaar kunnen versterken en departementen en afdelingen van gemeenten met elkaar kunnen samenwerken.

Meten is weten: monitor geluk Geluk is meetbaar. Wij bevelen overheden aan het geluk van inwoners en de omstandigheden voor geluk consequent te meten en te monitoren, in aanvulling op reeds gangbare leefbaarheidsmetingen en monitoring. De leefbaarheid van een wijk kan bijvoorbeeld ook bepaald worden door te meten hoe lang en gelukkig mensen er wonen. Via monitoring wordt de aandacht op het thema geluk gevestigd en ontstaan meer inzichten over de relatie tussen geluk en de eigen stedelijke ontwikkeling. Ook de wetenschap heeft hierin een belangrijke opgave. Er is nog veel meer inzicht over geluk nodig om dit echt goed in beleid tot zijn recht te laten komen. Bijvoorbeeld door meer onderzoek te doen naar het onderscheid tussen kennelijke leefbaarheid en veronderstelde leefbaarheid. Dit kan helpen bij bijvoorbeeld investerings- of bezuinigingskeuzes: worden mensen bijvoorbeeld gelukkiger van een theater, een cultureel centrum, een speelplein, de nabijheid van een winkelcentrum, steun bij zelforganisatie of lokale radio- en tv programma’s binnen de stadsgrenzen? We hebben tevens ondervonden dat veel onderzoek over geluk nog diffuus en/of ongewis is over welke overheid aan zet is en of het nu een nationale kwestie of plaatselijke kwestie is. Meer focus vanuit de gelukswetenschap op de stedelijke ontwikkeling zou een verrijking van de inzichten over geluk opleveren. Juist de stedelijke ontwikkeling heeft immers invloed op de leefbaarheid. Van de andere kant heeft ook de wetenschap over stedelijke ontwikkeling nog niet de focus op geluk. Daar lijkt de veronderstelde leefbaarheid nog te overheersen, terwijl het uiteindelijk om de kennelijke leefbaarheid gaat. Het verdient dan ook aanbeveling dat beide wetenschapsvelden meer gezamenlijk onderzoek doen en inzichten combineren. Overigens zou daarbij ook nader onderzocht moeten worden waarom overheden momenteel nog geen rekening houden met geluk. Is het enkel een blinde vlek, is het een politieke keuze of zijn er andere mechanismen werkzaam? In onze optiek begint verandering bij begrip van het hoe en waarom van de huidige situatie. Zet naast de stad ook de mens centraal… We hebben enkele voorbeelden gegeven van invalshoeken uit de literatuur over stedelijke ontwikkeling waarin het denken vanuit het menselijk schaalniveau expliciet vorm krijgt. Zo bieden auteurs als Jane Jacobs en Jan Gehl inzicht in de menselijke maat in de stedelijke ontmoetingsruimte, een van de meest essentiële functies van steden. Ruimtelijke

Page 63: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

62

ontwikkeling is een van de beleidsvelden waar overheden veel invloed op hebben. De kwaliteit van de leefomgeving en de beleving daarvan (veilig, schoon, gezond, esthetisch etc.) is immers van invloed op zowel het individuele geluk als de aantrekkelijkheid van de stad als geheel. Wij bevelen dan ook aan expliciet rekening te houden met de menselijke maat bij ruimtelijke ontwikkeling en waar nodig de menselijke maat terug te brengen waar die in het verleden uit het oog is verloren. Buurten en wijken moeten herkenbaar blijven voor de bewoners en ondernemers en tevens de magische aantrekkingskracht hebben om groei en verbetering te bewerkstelligen. Bij de menselijke maat gaat het om de juiste schaal en verhoudingen bij het ontwerpen en inrichten van de openbare ruimte en gebouwen, waarbij men sensitief omgaat met de menselijke belevingswereld. Speciale aandacht zou daarbij uit kunnen gaan naar de eigen woning, daar brengen de meeste mensen veel tijd door. Dit kan goed door meer ruimte te geven aan mensen die (samen) hun eigen woning willen bouwen via particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast biedt de ‘critical urban theory’ stroming inzichten om stedelijke ontwikkeling meer democratisch, sociaal rechtvaardig en duurzaam te maken. Investeren in buurten is uiteraard wel van belang voor de leefbaarheid, maar voor het geluk op individueel niveau zijn benchmark scores op macroniveau (buurt, wijk, stad) niet relevant. Wanneer we hier vanuit gaan zou beleid zich vooral moeten richten op sociale stijging van mensen en niet per se op (benchmark) stijging van buurten of wijken. Factoren op het vlak van levensvaardigheden zijn gebaat bij zaken als gezondheid, onderwijs en zelfontwikkeling via sociale en economische participatie.

Betrek geluk bij prestatie overeenkomsten met instanties en andere partners Bij de voor geluk relevante beleidsvelden werken overheden samen met vele instanties en andere partners, al dan niet via een subsidierelatie en/of regelgevingrelatie. Veelvuldig sluiten overheden en instanties prestatieovereenkomsten. Wij bevelen aan dat gelukseffecten onderdeel worden van die prestatieovereenkomsten. Diverse aanbieders van diensten zouden beoordeeld kunnen worden op het gelukseffect. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij verzorgingstehuizen: naast prestatieafspraken over het aantal keer dat de bedden worden verschoond of de mensen worden gewassen, ook prestatieafspraken over hoe gelukkig de mensen er zijn. Dit zou ook mogelijk zijn bij scholen: naast cito-scores ook geluksmeting, en het geven van ‘geluksonderwijs’ waarin aandacht is voor geluk door training in zelfinzicht en ontwikkeling van sociale vaardigheden.

Betrek geluk bij het verbeteren van de lokale democratie en de kwaliteit van de eigen organisatie Democratie en goed bestuur zijn belangrijke factoren voor geluk. Verbetering van zaken als inspraak, participatie, governance, het omgaan met burgerinitiatief, vraaggericht werken, en heldere communicatie vragen permanent aandacht. Investeer in het leervermogen van de eigen organisatie op dit vlak en betrek daarbij de inzichten over geluk.

Betrek geluk in het personeelsbeleid Overheden behoren in hun steden vaak tot de grootste werkgevers en ambtenaren vormen een substantieel percentage van de bevolking. Overheden zouden in hun eigen personeelsbeleid geluk een plek kunnen geven (dit gaat verder dan arbeidstevredenheid).

Page 64: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

63

Vervolgens zouden overheden deze kennis kunnen delen met andere werkgevers in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

5.4 Tot slot: geluk gaat voorbij retoriek Is de relatie tussen geluk en stedelijke ontwikkeling een nieuwe invalshoek? Tot op zekere hoogte is het vernieuwend omdat, zo hebben we laten zien, de wetenschappelijke inzichten over geluk toenemen en er nog een wereld is te winnen in het combineren van de inzichten over geluk en de inzichten over stedelijke ontwikkeling. Dit biedt nieuw perspectief om stedelijke ontwikkeling te verrijken door het denken vanuit de mens meer vorm en inhoud te geven. Maar dat stedelijke ontwikkeling tot doel heeft om het geluk van mensen te bevorderen, is geen nieuwe invalshoek, al komt het zelden expliciet naar voren. Een voorbeeld waar dat wel het geval was, is Dresden in de voormalige DDR in de jaren ’60 / ’70. Cor Wagenaar (2004) schetst hoe de wederopbouw van Dresden in het teken stond van de expressie van het socialisme, in het bijzonder bij de herontwikkeling van de Prager Strasse. Die stond bol van de geluksretoriek. Zo was een in opdracht van de overheid aangebrachte muurschildering boven een restaurant een symbool van ‘optimism, joy of life and happiness as the immanent components of socialist realism.’ (Wagenaar, 2004, p262). Uiteindelijk is dat ideaal niet gerealiseerd. Wellicht omdat de benadering van geluk uiteindelijk een opgelegd, politiek ideaal was? Hoe het ook zij, duidelijk is dat retoriek niet voldoende is. Het bevorderen van de omstandigheden voor geluk is meer dan het hebben van een ideaal of het verkopen van beleid met retoriek. Het staat of valt bij kennis van zaken en doordachte keuzes op elk niveau in de stedelijke ontwikkeling. In dit onderzoek hopen wij daar een bijdrage aan te hebben geleverd. Mits voorbij de retoriek, gaat het uiteindelijk toch om het motto zoals dat van de structuurvisie van Dresden uit 1969: ‘Dresden is the hometown of happy people. It should also be the host town for happy visitors. Artful design should show that ours is a good city for loving people, since loving people need peace and a bright future to be happy.’ (Wagenaar, 2004, p256) We suggereren geenszins dat beleidsmakers zich alleen zouden moeten richten op het verhogen van geluk van de inwoners van hun stad of land. Beleidsmakers zouden het als belangrijke overweging mee moeten nemen bij de ontwikkelstrategieën van haar stad. Wij hopen met onze aanbevelingen aan te geven waar dit allemaal mogelijk is en dagen daarmee uit om deze zienswijze in de praktijk te brengen.

Page 65: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

64

Literatuur Beer, P. de (2006) Hoe maakbaar is ons geluk? http://www.wbs.nl/opinie/all/hoe-maakbaar-ons-geluk geraadpleegd op 12 november 2012 Begg, I. (1999); Cities and Competitiveness; South Bank University Bless H, Bohner G., Schwarz N., and Strack, F. (1990). Mood and persuasion: A cognitive response analysis Personality and Social Psychology Bulletin, 16 Bolier, L, Smit, F. (2009). Mentaal vermogen en welbevinden, Trimbos-Instituut, Utrecht. http://www.loketgezondleven.nl/object_binary/o10247_Mentaal-vermogen-en--welbevinden.pdf geraadpleegd op 12 november 2012 Brenner, N., P. Marcuse, M. Mayer (ed.) (2012); Cities for people, not for profit; Routledge Buijs, P. (2007). De eeuw van het geluk: Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835. Uitgeverij Verloren Burdett, R. en M. Taylor (2011); Can cities be good for you?; Urban Age Hong Kong Bormans, L. red. (2010). Geluk; The World Book of Happiness. De wijsheid van 100 geluksprofessoren uit de hele wereld. Lannoo Uitgeverij Tiel Campen, van, C, e.a. (2012;. ‘Sturen op geluk. Geluksbevordering door nationale overheden, gemeenten en publieke instellingen’. Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, http://www.kei-centrum.nl/websites/kei2011/files/Sturen%20op%20geluk.pdf geraadpleegd op 22 augustus 2012 Dorst, van (2005) Leefbaarheid http://www.adaptiefbeleid.nl/0000009a1c0e0be12/0000009cae04c2511/index.html Donald, B. (2006); From Growth Machine tot Ideas Machine: the new politics of local economic development in the high-skilled city; In: Presses de l’université du Québec. Collection Economie politique, p269-284 Delken, E. (2008); Happiness in shrinking cities in Germany, A research note; in: Happiness Studies European Commission (1997); The competitiveness of European industry; Office for Official Publications of the European Communities Florida, R. (2012); The Rise of the Creative Class, Revisited; Basic Books Frederickson, L.F. (2004). The broaden-and-build theory of positive emotions. The Royal Society, p. 1367-1377

Page 66: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

65

Gardener, B. en R. Martin en P. Tyler (2004); Competitiveness, Productivity and Economic Growth across the European Regions; In: Regional Studies, Vol. 38.9, p1045-1067 Gehl, J. (2010); Cities for People; Island Press Gemeente Amsterdam; ‘Programma-akkoord Amsterdam 2010-2014 ‘Kiezen voor de Stad; Economisch groeien, Sociaal versterken, Duurzaam investeren´ Gemeente Amsterdam; ‘Structuurvisie 2040; Economisch sterk en duurzaam’ (gemeenteraad, 17 februari 2011) Gemeente Amsterdam; WMO Beleidsplan 2012-2016 Gemeente Den Haag; ‘Coalitieakkoord 2010-2014; ‘Aan de slag’ Gemeente Den Haag; Structuurvisie Den Haag 2020 ‘Wereldstad aan Zee’, kansen en opgaven (rapportage zomer 2004) Gemeente Den Haag; Structuurvisie Den Haag 2020, ‘Wereldstad aan zee’, raadsbrief ( 23 november 2005, RIS129201) Gemeente Den Haag; ‘ Zorg voor elkaar’; concept Meerjarenbeleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning (6 april 2011, RIS 180162a) Gemeente Den Haag; De Haagse participatiemaatschappij; Uitvoeringsprogramma Welzijn 2011-2014 (6 april 2011, RIS 180162b) Gemeente Rotterdam; Coalitieakkoord 2010-2014; Ruimte voor Talent en Ondernemen Gemeente Rotterdam; Stadsvisie Rotterdam; Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 (29 november 2007) Gemeente Rotterdam Meerjarenplan Wmo Rotterdam 2010-2014; Zelfredzaamheid is de basis (bestuursversie) Gemeente Utrecht, Collegeprogramma 2010-2014, Groen, Open en Sociaal (mei 2010) Gemeente Utrecht, Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (1 juli 2004) Gemeente Utrecht, Vernieuwend Welzijn, Op weg naar toekomstbestendig welzijnswerk Utrecht, stedelijk advies (mei 2010) Gemeente Utrecht, Nota Routekaart Vernieuwend Welzijn, Kaderstellende notitie voor toekomstbestendig welzijnswerk 2010-2015 (april 2011) Gemeente Utrecht, Uitvoeringsnota Vernieuwend Welzijn (September 2011)

Page 67: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

66

Glaeser, E. (2011); Triumph of the City – How our greatest invention makes us richer, smarter, greener, healthier and happier; Pan Macmillan London Glaeser, E.L., J. Kolko en A. Saiz (2001); Consumer City; Journal of Economic Geography 1 (2001), p27-50 Glaeser, E.L. en A. Saiz (2003); The rise of the skilled city; National Bureau of Economic Research Working Paper 10191 Graaff, T. de, F. van Oort, S. Boschman (2008); Woon-werkdynamiek in Nederlandse gemeenten; Planbureau voor de Leefomgeving Graham, C (2005); The Economics of Happiness, Insights on globalization from a novel approach; In: World Economics, Vol. 6, No. 3, p41-55 Groenendijk, J., M. de Groot en M. van der Gugten (2010); Sociale stijging: tussen droom en daad; Platform Corpovenista Groot, H. de, G. Marlet, C. Teulings, W. Vermeulen (2010); Stad en Land; Centraal Planbureau Guven, C. (2009). Are happier people better citizens? SOEPpapers on Multidisciplinary Panel Data Research. Berlin, June 2009 Haindlmaier, G. en V. Riedl (2010). Rankings and networks – global cooperation and competition; Vienna University of Technology Hall, P. (1996); Cities of Tomorrow, updated edition; Blackwell Publishers Harvey, D, (1989); From Managerialism to Entrepreneurialism: The transformation in urban governance in late capitalism; Geografiska Annaler 71B, p3-17 Hor, Joop van der, (2012) (wijkcoordinator Heijplaat en Projectleider Charlois 550) en Irma Bijl (gebiedsmanager Charlois), gesprek dd 13 oktober 2012 te Rotterdam Hospers, G.J. (2009); Citymarketing in perspectief; Expertisecentrum city/regiomarketing Helliwel, J., Layard, R. Sachs, J. (2012). World Happiness Report http://www.earth.columbia.edu/sitefiles/file/Sachs%20Writing/2012/World%20Happiness%20Report.pdf geraadpleegd op 12 september 2012 Hoeven, R. Van der, (14-07-2006). Met dank aan de orbitofrontal cortex. http://www.groene.nl/2006/29/met-dank-aan-de-orbitofrontal-cortex geraadpleegd op 4 augustus 2012 Jacobs, J. (1961); The Death and Life of Great American Cities; Random House

Page 68: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

67

Kresl, P.K. (1995); The Determinants of Urban Competitiveness: A Survey; North American Cities and the Global Economy, Urban Affairs Annual Review series Kei-centrum; Nationaal Programma Rotterdam Zuid http://www.rotterdam.nl/nationaalprogrammarotterdamzuid, geraadpleegd oktober 2012 Kei-centrum; Problematiek Rotterdam Zuid wordt nationale opgave http://www.kei-centrum.nl/pages/21215/Nieuws/Problematiek-Rotterdam-Zuid-wordt-nationale-opgave.html Legatum Prosperity Index, http://www.prosperity.com/summary.aspx geraadpleegd op 26 september 2012 Lengyel, I. (2004); Pyramid Model: Enhancing Regional Competitiveness in Hungary; In: Acta Oeconomica, Vol. 54 (3), p323-342 Lengyel, I. (2007); Economic growth and competitiveness of Hungarian regions (Economic development strategies for different types of regions); University of Szeged Malecki, E.J. (2004); Jockeying for Position: What It Means and Why It Matters to Regional Development Policy When Places Compete; Regional Studies, Vol. 38.9, p1101-1120 Marlet, G. (2009); De aantrekkelijke stad; VOC Uitgevers Molotch, H. (1976); The City as a Growth Machine: Toward a Political Economy of Place; In: The American Journal of Sociology, Vol. 82, No. 2, p309-332 Mooij, M. de, (2012) adviseur programmabureau Nationaal programma Rotterdam Zuid, gesprek d.d. 2 november 2012 te Rotterdam. Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (2011); Zuid Werkt!, Nationaal programma Kwaliteitssprong Zuid. 19 december 2011 Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (2012); Uitvoeringsplan 2012-2014, Nationaal Programma Rotterdam Zuid Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (2012); Reactie dagelijks bestuur op Uitvoeringsplan 2012-2014 NPRZ, 16 augustus 2012 Nu.nl (2011) Gen voor ‘geluk en tevredenheid’ gevonden, 6 mei 2011. http://www.nu.nl/wetenschap/2508741/gen-geluk-en-tevredenheid-gevonden.html geraadpleegd op 6 augustus 2012 Ott, J. (2012). An eye on happiness. Happiness as an additional goal for citizens and governments. Beta Communicaties Den Haag. Ott, J. (2012a); Americans Value Happiness, But Block Required Policies; in: Happiness Studies

Page 69: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

68

Planbureau voor de Leefomgeving (2012); De internationale concurrentiepositie van de topsectoren; Auteurs: O. Raspe et al. Porter, M.E. en C.H.M. Ketels (2003); UK Competitiveness: Moving to the Next Stage. Economics Paper 3, Department of Trade and Industry, London Purcell, M. (2003); Excavating Lefebvre; The right to the city and its urban politics of the inhabitant; Kluwer Academic Publishers Rodgers, S. (2009); Urban Geography: urban growth machine; In: The international encyclopedia of human geography, Volume 12: 40-45 (manuscript version) Sachs, J.D. (2008); Welvaart voor de wereld, Economie voor een overbevolkte planeet; Business Contact Stevenson, J. (2000); Theories of Urban Development; Harvard University Stolwijk, H. (2008). Geluk en Economie: liggen de prioriteiten in het beleid verkeerd? TPEdigitaal 2008 jaargang 2(3), p. 36-53 Tideman, S. G. (2001). Gross National Happiness: Toward Buddhist Economics. http://www.sandertideman.com/wp-content/uploads/Gross-National-Happiness-Springer-bookCh7.pdf geraadpleegd op28 augustus 2012 Van de Valk en Musterd (1998). Leefbare steden en een duurzame omgeving. Uitgever Van Gorcum, 1998 Veenhoven, R. (1970). Geluk als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Sociologische Gids, volume 17, pp. 115-122 Veenhoven, R. (1980s). Multi-level problemen in geluksonderzoek. In: Berting, J. (red.) Multiniveauanalyse in Rotterdam http://www2.eur.nl/fsw/research/veenhoven/Pub1980s/86a-fulln.pdf geraadpleegd op 28 augustus 2012 Veenhoven, R. Erhardt, J. (1995). The Cross-National Pattern of Happiness: Test of predictions implied in three theories of happiness. Social Indicators Research, vol 34 pp. 33-68 Veenhoven, R. (1996). Happy Life-Expectancy. Social Indicators Research, vol. 39, 1-58 Veenhoven, R. (2000). The Four Qualities of Life; ordering concepts and measures of the good life. Journal of Happiness Studies, vol 1, p. 1-39 Veenhoven, R. (2000b). Leefbaarheid; betekenissen en meetmethoden. Studie in opdracht van Ministerie van WVZ.

Page 70: MSUS SCRIPTIE DE GELUKKIGE STAD

69

Veenhoven, R. (2002). Why social policy needs subjective indicators. Social Indicators Research, vol 58, pp. 33-45 Veenhoven, R. (2004). Happiness as an aim in public policy; the greatest happiness principle. Positive Psychology in Practice, chapter 39 Veenhoven, R. (2006). Gezond geluk. Effecten van geluk op gezondheid en wat dat kan betekenen voor de preventieve gezondheidszorg. Erasmus Universiteit Rotterdam.. http://www2.eur.nl/fsw/research/veenhoven/Pub2000s/2005e-fulln.pdf geraadpleegd op 19 november 2012 Veenhoven, R. (2009). Interview ‘Geluk is geen oppervlakkig hedonisme’, 14 december 2009. http://www.human.nl/index.php?option=com_resource&view=article&article=31096&Itemid=79 geraadpleegd op 4 september 2012 Veenhoven, R. (2010). Maakt geld gelukkig? Serie Gamma canon in Volkskrant, 9 januari 2010. http://www2.eur.nl/fsw/research/veenhoven/Pub2010s/2010f-fulln.pdf geraadpleegd op 4 september 2012 VROM-raad (2006); Stad en stijging: Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing; VROM-raad advies 054 Wagenaar, C. (ed.) (2004); Happy. Cities and Public Happiness in Post-War Europe; NAi Publishers Wikipedia, Leefbaarheid http://nl.wikipedia.org/wiki/Leefbaarheid Wikipedia, Richard Layard: http://en.wikipedia.org/wiki/Richard_Layard,_Baron_Layard geraadpleegd op 12 november 2012 WRR (2000), borgen van publiek belang Zilberg, J (2007); Moving GDP towards GNH: Beyond The World Bank’s Quality of Growth Model for Achieving Sustainable Development, via http://gnh-movement.org/papers/zilberg.pdf, geraadpleegd november 2012