Dynamische en positioneringseigenschappen van de Kuka · PDF fileparameter geverifieerd. De...
Transcript of Dynamische en positioneringseigenschappen van de Kuka · PDF fileparameter geverifieerd. De...
Dynamische en positioneringseigenschappen van deKuka 161/25 robot : een onderzoek in het kader van dedynamische en positioneringseigenschappen van deelementen van de flexibele assemblage- en lascelvan der Hulst, L.J.
Gepubliceerd: 01/01/1990
Document VersionUitgevers PDF, ook bekend als Version of Record
Please check the document version of this publication:
• A submitted manuscript is the author's version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differencesbetween the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact theauthor for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.
Link to publication
Citation for published version (APA):Hulst, van der, L. J. (1990). Dynamische en positioneringseigenschappen van de Kuka 161/25 robot : eenonderzoek in het kader van de dynamische en positioneringseigenschappen van de elementen van de flexibeleassemblage- en lascel. (TH Eindhoven. Afd. Werktuigbouwkunde, Vakgroep Produktietechnologie : WPB; Vol.WPA0882). Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven.
General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?
Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.
Download date: 22. May. 2018
DYNAKISCBE EN POSITIONERINGSEIGEN
SCHAPPEN VAN DE KUEA 161/25 ROBOT
L.J. van der Hulstapril 1990WPA-rapport 0882
Een onderzoek in het kader van de dynamische enpositionerinqseiqenschappen van de elementen
van de Flexibele Assemblaqe- en Lascel.
Afstudeerhooqleraar:Beqeleiders:
Prof.dr.ir. A.C.H. van der Wolfire J.A.W. Hijinkinq. J.J.M. Schrauwen
SUHKAR.Y
The Kuka 161/25 robot has six joints and six degrees of freedom.. All joints of the robot are rotational joints.
The behaviour of. the robot during its movements or specifically during the acceleration or deceleration and the finalpositioning, is affected by vibrations, in which differentresonance frequencies, mass, damping and stiffness of therobot are determining. Modal analysis is an experimental technique, which allows to display and study the dynamic behaviourof the robot with the appearing resonance frequencies. Modalanalysis consists of four parts: determining the excitationpoints, measuring the frequency response, determining themodal parameters (frequency, damping and amplitude) and presentation of the results. The measurements of the frequencyresponses have been performed under three conditions: withload or without, servo-assisted motors or brakes and theposition of the robot. These conditions lead to 12 possiblemeasurements. For two of these possibilities one completemodal analysis is performed. Of the other possibilities expIatory measurements have been done.
From the positional properties, the property of an orbit underdifferent conditions has been determined. As programmed orbitsa number of straight lines and one quarter of a circle arechosen. The deviations of the real orbit compared with theprogrammed orbits in a direction perpendicular to the orbitare measured with an inductive feeler. For instance the threeorthogonal directions of the robot have been considered.Furthermore the FALC-project has need for knOWledge of how therobot passes through qualified critical positions and orbits.Also the affection of the parameters speed and load has beenverified. Under most of the circumstances the robot performesa 900 mm straight line within a margin of 0.5 mm. Starting orfinishing a movement gives greater deviations.
SAKENVATTXNG
De Kuka 161/25 robot is een 6-assige robot met evenzoveelvrijheidsgraden. Al~e assen van de robot zijn roterende assen.
Het gedrag van de robot tijdens zijn bewegingen of specifiekertijdens het versnellen of vertragen en het uiteindelijkepositioneren, wordt beinvloed door het trillingsgedrag, waarbij de verschillende eigenfrequenties, massa, demping enstijfheid van de robot een bepalende rol spelen. Modale Analyse is een experimentele techniek die het mogelijk maakt ditdynamisch gedrag van de robot bij de optredende eigenfrequenties zichtbaar te maken en te bestuderen. Modale analyse vande robot bestaat uit vier stappen: het vaststellen van deexcitatiepunten, het meten van de frequentieresponsie, hetvaststellen van de modale parameters (frequentie, demping enamplitude) en presentatie van de resultaten. De metingen vande frequentieresponsies zijn verricht onder drie verschillendecondities; wel of geen belasting, bekrachtiging van motoren ofremmen en de stand van de robot. Deze condities leiden tot 12mogelijke metingen. Voor twee van deze mogelijkheden is eenvolledige modale analyse gedaan. Van de overige mogelijkhedenzijn orienterende metingen gedaan.
Van de positioneringseigenschappen zijn de baaneigenschappenonder verschillende condities bepaald. Als geprogrammeerdebanen zijn een aantal rechten en een kwart cirkel gekozen. Meteen taster zijn de afwijkingen van de werkelijke baan tenopzichte van de geprogrammeerde baan in een richting loodrechtop de baan qemeten. Als rechte banen zijn onder andere de drieonderling loodrechte hoofdrichtingen van de robot beschouwd.Daarnaast is er vanuit het FALC-project behoefte aan inzichtten aanzien van het doorlopen van bepaalde kritische standenen banen. Ook is de invloed van snelheid en belasting alsparameter geverifieerd. De robot blijkt onder de meeste omstandigheden een rechte baan van ± 900 mm binnen een marge van0.5 mm te beschrijven. Het starten of stoppen van een bewegingkan echter voor extra afwijkingen zorgen.
1. INLEIDING
2. DEKUKA 161/25 ROBOT
IlmOUDSOPGAVE
6
9
22
18
19
22
3. MODALE ANALYSE 10
3.1 Methode 10
3.2 Resultaten van metingen aan de Kuka 161/25 robot 12
3.2.1 Vaststellen excitatiepunten van de robot 12
3.2.2 Opzetten van metingen met modale analyse 13
3.2.3 Resultaten zonder belasting, stand 1, instilstand 15
3.2.4 Resultaten zonder belasting, stand 1, inbeweging
3.2.5 Invloed van de belasting3.2.6 Uiterste stand (stand 2)
3.2.7 Resultaten in een werkstand met en zonderlastoorts
4. POSITIONERINGSEIGENSCHAPPEN VAN DE KUKA 161/25 ROBOT 25
4.1 Bet meten van.baaneigenschappen langs een rechte 26
4.1.1 Opzet metingen 29
4.1.2 Resultaten baanonnauwkeurigheid 30
4.1.2.1 Metingen met x-, y- en z-as gelijk vertegen-woordigd en de snelheid als parameter 31
4.1.2.2 Metingen in de richting van de x-, y- en z-asafzonderlijk 34
4.1.2.3 Onbepaalde stand 35
4.1.2.4 Invloed van de luswerking 37
4.1.2.5 Bet doorlopen van een keerpunt (1800) 39
4.1.2.6 De invloed van de belasting in het xy-vlak 39
4.1.3 Frequentiespectra van enkele metingen 40
4.2 Bet meten van baaneigenschappen langs eencirkelboog 42
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
LITERATUUR
BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN
43
46
48
OMSCHRIJVING OPDRACHT 50
BIJLAGEN
Bijlage~a:
Bijlage 1b:
Bijlage 1c:
Bijlage 2:Bijlage 3a:
Bijlage 3b:Bijlage 4:
Bijlage 5:
Bijlage 6a:Bijlage 6b:
Bijlage 6c:
Bijlage 7:
Bijlage 8:
Bijlage 9a:
Bijlage 9b:
Bijlage 10:
Bijlage 11:
Bijlage 12:
Bijlage 13:
Bijlage 14a:
Bijlage 14b:
Bijlaqe 14c:
Bijlage 14d:
Bijlage 14e:
Bijlage 14f:
51Uiteinde robotarm met belastingdiagram 51
Werkbereik van de robot 51
Maximale snelheden en versnellingen per as 52
Modale analyse, methode en theorie 53
Coordinaten knooppunten 61
Posities componenten 62Measurement state bij stand 1 in stilstand 63Een selektie van residuen mode 1 en 2,
stand 1, zonder belasting, in stilstand 64
Animatie xy-vlak, mode 1 en 2 (stilstand) 65
Animatie zy-vlak, mode 1 en 2 (stilstand) 66
Animatie xz-vlak, mode 1 en 2 (stilstand) 67
Een selektie van residuen mode 1 en 2,
stand 1, zonder belasting, in beweging 68
Animatie xy-vlak, mode 1 en 2 (beweging) 69
Vergelijking van de verschillendecondities, stand 1 70
Vergelijking van de verschillende
condities, stand 2 71
Metingen in werkstand met en zonder
lastoorts 72
Rechtheidsmeting van rij op 3D-meetmachine 73
Rondheidsmetingen van gecallibreerde ring 74
IJking van taster en analyzer 75
Metingen met x-, y- en z-as gelijk verte
genwoordigd en de snelheid als parameter 76
Metingen in x-, y- en z-richting
afzonderlijk 78
Metingen in onbepaalde stand 81
Metinqen met luswerkinq 82
Metingen tijdens het doorlopen van een
keerpunt 83
Invloed van de belasting in het xy-vlak 84
1. INLEIDING
De Kuka 161/25 robot is een onderdeel van FALC (Flexibele
AssembIage- en Lascel). De cel kan globaal in vier delen
worden gesplitst: robot, manipulator, transportsysteem en
overzetmechanismen (zie figuur 1).
DWARSTRANSFER-UNIT
G WERKSTATION
OIEllZ£nElHEINDSTOP
~OA
.llCIIOl
<l--
STOP
V
jW1
V 82
6.
W2
figuur 1: Overzicht van FALC
6
Aangezien de eel bedoeld is voor het lassen en assembleren vanverschillende produkten of produktfamilies, moeten de verschillende onderdelen onder aIle mogelijke omstandigheden goedfunkt!oneren. J:n bet leader van dit rapport wordt het goed Vfunktioneren van de robot met betrekking tot de dynamische enpositioneringseigenschappen beschouwd. Oit houdt niet in datdeze eigenschappen bij de andere onderdelen minder van belangzijn. Er is echter bij aanvang van dit onderzoek prioriteitaan de robot gegeven. Aan de produkten die tot nu toe aan bodzijn qekomen, heeft de robot aIleen laswerkzaamheden verricht.Met deze randvoorwaarde is in het onderzoek mede rekeningqehouden. De wisselende omstandigheden voor de robot komenvooral in de vorm van snelheid en belasting van het produktieproces naar voren. Hiermee wordt de snelheid van de bewerkingen de massa van het gereedschap aan de robot bedoeld. De dynamische en positioneringseigenschappen staan, naast snelheid enbelasting, ook in nauw verband met de parameters versnelling,bekrachtiging van remmen of motoren, eigenfrequenties enservogedrag.
De invloed van de genoemde parameters kan onder andere metmodale analyse worden onderzocht. Modale analyse is een belangrijk hulpmiddel bij het onderzoek naar dynamische eigenschappen. Met modale analyse ontstaat inzicht over eigenfrequenties, demping en amplitudes van verschillende punten vande robot onder invloed van dynamische belasting. Om dit uit tekunnen voeren, wordt gebruik gemaakt van de Hewlett Packard5423A structural Dynamics Analyzer. Bij de metingen spelen devolgende condities een rol: belasting, bekrachtiging van deremmen of motoren en de stand van de robot.
Bij de meeste bewerkingen die door de robot worden gedaan,zijn bet nauwkeuriq bereiken van een positie en het volgen vaneen rechte of cirkelvormige baan van belang. De posttioneringseigenschappenhebbenbetrekking op de mate waarin eenrobot in staat is een geprogrammeerde positie, orientatie ofbaan te bereiken of te volgen. De positioneringseigenschappenvertegenwoordigen een zeer groot veld met mogelijkheden vanmeting. Slechts enkele aspecten uit dit veld kunnen aan bodkomen. Dit wordt duidelijk wanneer de verschillende randvoor-
7
waarden voor het meten van deze eigenschappen worden beschouwd:- gedetailleerde uitwerking van de meting
complexiteit van de meting- beschikbaarheid van de robot- aanwezigheid van de meetmiddelen
Binnen het kader van FALC, als ook van dit onderzoek, isgekozen voor enkele aspecten, die binnen de genoemde randvoorwaarden kunnen worden onderzocht.Gekozen is voor het onderzoeken van de baaneigenschappen vaneen rechte en cirkelvormige baan. Hierbij zal de baanonnauwkeurigheid van de robot worden gemeten. Een meting zal aangeven in hoeverre de robot in staat is een vooraf geprogrammeerde baan te volgen.
8
2. DE GD 161/25 ROBOT
+
AChSe~
Achse 6
xfiquur 2: Kuka ~61/25 robot
y
Achse2
De Kuka 161/25 robot heeft zes assen, die zorqen voor zesqraden van vrijheid. Aan het uiteinde van as 6 bevindt zich in
het midden het Tool Center Point (TCP). Wanneer het TCP eenpositie inneemt, wordt deze beschreven met drie coordinaten
(x,y,z) en drie orientaties (a,b,c). Samen met de qekoppelde
manipulatortafel (as 7 en 8) heeft de robot een 8-assiqe
besturinq.De maximale belastbaarheid is afhankelijk van de
afstand van het zwaartepunt van de toeqevoeqde massa tot aan
het uiteinde van as 6. De maximale belastbaarheid is af telezen in het diaqram van bijlaqe 1a. Het werkbereik van de
robot is in bijlaqe 1b qeschetst. Het bereik in qraden, demaximale snelheid, de maximale versnellinq en het maximale
toerental zijn per as in bijlaqe 1c qeqeven. Uitqebreide
informatie staat in de documentatie (litt. 1).
9
3. MODALS ANALYSB
§ 3.1 MethodeDe dynamische eiqenschappen van de robot komen naar voren inde vorm van een bepaald trillinqsqedraq met zijn eiqenfrequenties en amplitudes. Het qedraq van de robot tijdens zijnbeweqinqen, of specifieker tijdens het versnellen of vertraqenen het uiteinde1ijke positioneren, wordt beinv10ed door hettri11inqsqedraq, waarbij de verschi11ende eiqenfrequenties,massa, dempinq en stij fheid van de robot een bepa1ende ro1spe1en. Om dit qedraq te onderzoeken, wordt er qebruik qemaaktvan de modale analyse techniek. Deze techniek laat zich a1svo1qt omschrijven:Het bepalen van de overdracht. Deze vindt p1aats door hetexciteren van de robot door midde1 van een k1ap met een excitatiehamer. Zo wordt door een impu1s (inqanqssiqnaa1) de robotin tri11inq qebracht. Het uitqanqssiqnaa1 wordt met een versne11inqsopnemer qemeten. ZO ontstaat de overdracht: uitqanq/inqanq ofwe1 versne11inq/kracht. Dit wordt de impu1sresponsie qenoemd.Voordat de responsies van a11e knooppunten worden bepaa1d,dienen er eerst orienterende metinqen te worden qedaan. Deorienterende metinqen qeven inzicht in de optredende eiqen-frequenties met dempinq en amplitudes.Het is van be1anq dat van een aanta1 vastqeste1de punten vande constructie het dynamisch qedraq wordt bepaa1d. Hiertoewordt vooraf een model van de robot qemaakt met knooppunten ende verbindinqen daartussen, zoa1s in fiquur 5. In bij1aqe 2 enlitt. 2 is beschreven hoe dit model tot stand komt.Er zijn twee moqe1ijkheden om de overdracht van a11e knooppunten te bepa1en: het exciteren van a11e knooppunten en hetmeten van de versne11inqen op een vast punt, of het exciterenop een vast punt en het metenvan de versne11inqen op a11eknooppunten. De laatste moqe1ijkheid is zeer onpraktischaanqezien de versnellinqsopnemer (uitqanq) steeds opnieuw moetworden bevestiqd. Daarom is qekozen voor excitatie van a1leknooppunten in de drie hoofdrichtinqen x, y en z. Deze hoofdrichtinqen zijn orthoqonaa1 en de oorspronq 1iqt in het laaq
ste punt van de robot in het ver1enqde van as 1 (zie fiquur2). Het uitqanqssiqnaal wordt als versne1linq qemeten zo dicht
10
mogelijk bij het TCP zoals aangegeven in figuur 3. De versnellingsopnemer is zodanig geplaatst, dat de normaalvector vandeze opnemer gelijke componenten (absolute waarde) in de driehoofdrichtingenheeft.
12001000800 140
A6 1/.Opnemer
PrJ-41figuur 3: Uiteinde van de arm van de robot, met versnel
lingsopnemer.
De impulsresponsie wordt gedurende een gekozen sampletijd (Tsec) gemeten (zie bijlage 2). Daarna voIgt Fourier transformatie naar het frequentiedomein met het FFT (Fast Fourier Transform) algorithme. Er ontstaat dan de frequentieresponsieversnelling/kracht. Door twee maal te integreren kan de verplaatsing/kracht (~m/N) met de analyzer worden weergegeven.De wijze waarop een robot trilt in een van zijn eigen frequenties wordt met "mode" aangeduid. In figuur 4 is een voorbeeldvan een meting zoals die in § 3.2.3 beschreven wordt gegeven.Daarin zijn duidelijk de twee mode's te herkennen.
2.0000,
IMAG
-18.000fA
rv' yyr
"( /
-10.000 HZ 50.000
figuur 4: Frequentieresponsie van een meting in x-richting.
11
Met behulp van Curve-fitting (zie bijlage 2) kunnen voor beidemodes de eigenfrequenties worden bepaald. Per mode dienen deeigenfrequenties en dempingswaarden van aIle geexciteerdepunten voldoende metelkaar overeen te komen om tot een betrouwbare modale analyse te komen.Voor aIle knooppunten wordt in drie hoofdrichtingen de frequentieresponsie qemeten. Vervolgens wordt van een representatieve meting de eiqenfrequentie en dempingswaarde bepaald.Hiermee worden de residuen van iedere responsie bepaald. Ditresidu is een maat voor de amplitude in een bepaalde mode envoor een bepaalde responsie. Met deze residuen zijn zodoendede verplaatsingen in de knooppunten bekend. Met de analyzerkan vervolgens voor iedere mode een animatie van het modelworden qemaakt. Daarbij worden de verplaatsingen van aIleknooppunten zichtbaar en ontstaat inzicht in de vervormingenvan de robot onder invloed van dynamische belasting.
§ 3.2 Resultaten van metingen aan de Kuka 161/25 robot
§ 3.2.1 Vaststellen excitatiepunten van de robotVoordat er metingen verricht worden aan de robot, dient alsvoorbereiding een model te worden qemaakt. Wanneer voor hetmaken van een model voor de Kuka robot rekening wordt gehoudenmet de criteria uit bijlage 2, komt men uit op de configuratiein fiquur 5 (volgende pagina), opgebouwd uit de zes weergegeven componenten. In de weergeven stand zijn de eerste metingenuitgevoerd. De keuze voor deze stand is gemaakt op grond vande uitvoering van de metingen. Component 4 staat loodrecht opcomponent 3, die vertikaal staat. Voor het verrichten van'metingen is deze stand bijzonder qeschikt, omdat de driehoofdrichtingen eenvoudig te herkennen zijn. De excitatie methamer kan zo eenvoudig verricht worden. Natuurlijk is dezestand niet als specifieke werkstand te beschouwen, zoalsbijvoorbeeld een stand tijdens het lassen van een werkstuk.Deze stand dient dus louter en aIleen om inzicht in het dynamisch gedraq van de robot te krijgen. De coordinaten van deknooppunten van dit model zijn gegeven in bijlage 3a. Deposities (coordinaten ten opzichte van de oorsprong) van decomponenten zijn qegeven in bijlage 3b.
12
s
6
figuur 5: Opbouw van het model voor de Kuka 161/25 robot
§ 3.2.2 Opzetten van metingen met modale analyseDe dynamische eigenschappen van de robot kunnen met modaleanalyse onder verschillende condities worden bepaald. Wanneeronder deze condities het dynamisch gedrag is gemeten, kan deinvloed daarvan worden bepaald. De condities waaronder gemetenis, laten zich als volgt beschrijven:
1. Belasting van de robot2. Bekrachtiging remmen/motoren3. Stand van de robot
Ad 1 (belasting van de robot). De belasting van de robotheeft invloed op de eiqenfrequenties. De maximale belastingvan de robot wordt bepaald aan de hand van het diagram uitbijlage la. Hits het zwaartepunt binnen de afstand van 150 mm
13
blij ft kan er met 25 kg worden belast. Daarvoor is aan deflens van de robot een tapeinde bevestigd, waarover stalenschijven met gegeven massa' s worden geschoven. De belastingkan dan in stappen van 1 kg worden opgevoerd tot 25 kg. Uiteindelijk hangt er een cylindervormige massa aan het uiteindevan de robotarm.
Ad 2 (bekrachtiging remmen/motoren). In stilstand zijn deremmen van aIle zes de assen bekrachtigd om de robot vast te.houden in de momentane stand. De robot zou zonder remmen destand niet kunnen behouden en in elkaar zakken. Voor hetve.rrichten van een meting is de stilstand vanwege praktischeredenen zeer geschikt. De resultaten van de metingen zullenechter niet gelijk zijn aan die van metingen tijdens hetbewegen van de robot. Wanneer de assen van de robot bewegen,zijn de motoren bekrachtigd en zal een andere stijfheid endemping van toepassing zijn. Uiteraard is het beter om metingen te verrichten wanneer aIle assen bewegen, omdat dit meerovereenkomt met de werkelijkheid. Wanneer de robot een beweging uitvoert en daarna stopt zullen de remmen pas na enkeletienden van seconden worden bekrachtigd. In die korte tijd zalde beweging van het TCP reeds zijn uitgedempt, terwijl demotoren nog zijn bekrachtigd. Het dynamisch gedrag van derobot tijdens beweging is dus representatief te noemen ook bijhet beeindigen van een beweging. Het meten vindt plaats tijdens het bewegen en niet in de korte tijd tussen stoppen enhet bekrachtigen van de remmen. Het meten tijdens beweging vande robot stuit echter op bezwaren. De nauwkeurigheid van dezemetingen is niet zo groot als bij metingen in stilstand. Tochis er onder deze condities ook een serie metingen uitgevoerd.
Ad 3 (Stand van de robot). De stand van de robot, zoals infiguur6a, geeft gemakkelijk inzicht in het trillingsgedrag,zoals beschreven in § ·3.2.1. Een tweede stand is de standzoals in figuur 6b. nit is de uiterste stand van de robot metmaximaal gestrekt arm. Het zwaartepunt van de robot ligt danzo ver mogelijk van het middelpunt, hetgeen negatieve invloedheeft op de eigenfrequenties. Deze stand van de robot is
gekozen om de dynamische eigenschappen onder voor de robotmoeilijke omstandigheden te meten. De robot wordt als het ware
14
"in Zl.Jn uite~ste stand gepest". Een derde stand van de robot Iv.-t( vis hier niet weergegeven. stand 3, een zogenaamde werkstandmet lastoorts wordt beschreven in § 3.2.7.
y
figuur 6a: Stand 1 robot
y
figuur 6b: Stand 2
De drie genoemde condities geven 12 mogelijke metingen.
Belasting Geen belasting
Stand 1 Stand 2 Stand 3 Stand 1 Stand 2 Stand 3
stil
Bewegen
tabel 1: 12 mogelijke metingen onder verschillende condities
Natuurlijk zijn er nog veel meer mogelijkheden, (andere standen, andere belastingen). Het is echter de vraag of ze hetinzicht verqroten. Het is zelfs de vraag of van aIle 12 mogelijkheden ook 12 vollediqe metingen gedaan moeten worden.
§ 3.2.3 'Resultaten zonder belasting, stand I, in stilstandAls startpunt is gekozen voor het meten zonder belasting instand 1 en in stilstand. De frequentieresponsie vlakbij hetTCP in x-richting (zie figuur 3), levert de volgende amplitu-
15
des voor respectievelijk mode 1 en 2; 17.4 ~m/N en 7.6 ~m/N.
Dit levert stijfheden van respectievelijk 5.7 104 N/m en 13.2
104 N/m. AIle knooppunten moeten in de drie hoofdrichtingen
worden gemeten, om een volledig beeld van het dynamisch gedrag
te krijgen. Het model uit figuur 5 heeft 52 knooppunten,
waarvan er 40 worden gemeten. De knooppunten van component 1
en de onderste vier van component 2 worden niet gemeten, omdat
uit proefmetingen blijkt dat de verplaatsingen daar relatief
klein zijn. Oat deel van de robot is veel stijver dan de
overige componenten.
De meetgegevens voor deze meting, zoals bandbreedte en sample
tijd zijn gegeven in de "measurement state" van bijlage 4. De
bandbreedte van deze metingen is slechts 50 Hz. Een hamerkop
voor het verrichten van deze metingen is geschikt, wanneer het
grootste deel van het vermogen van de hamerslag zich concen
treert binnen deze frequentieband. uit de figuren 31 en 32 in
bijlage 2 blijkt, dat een rubberen hamerkop het beste aan deze
eisen voldoet.
Een selectie van de resultaten van 120 metingen (40 punten in
3 richtingen), zijn voor beide mode's weergegeven in de residu
tabellen (amplitudes), bijlage 5. De eigenfrequenties en
dempingen van een representatieve meting staan in de volgende
tabel:
Frequentie Demping
Modeno Hz Rls % Hz Rls
1 18.623 117.014 1.770 329.712 m 2.072
2 23.901 150.174 5.250 1.257 7.895
tabel 2: Eigenfrequenties en dempingen van een represen
tatieve meting
Met de amplitudes uit de residutabel kan de trilling geani
meerd worden weergegeven op het beeldscherm. Aangez ien de
grootste amplitudes in de x-richting zijn, geeft een projektie
op het xy-vlak met z als normaal het beste beeld van de tril
ling. Men kijkt als het ware bovenop de robot (figuur 7).
16
I J I
---l_J
./ - -
~45 p.m/N
MODE
1
FRED (HZ)
18.82
DAMP (I)
1.77
I 5
MODE
2
FRED (HZ)
23.90
DAMP (S)
5.25
I s
A
figuur 7: Trilling in xy-vlak voor beide mode's
Duidelijk is te zien dat de uitwijkinq van mode 1 qroter isdan die van mode 2. Bij mode 2 tordeert de bovenste arm om eennormaal evenwijdig aan de z-as, terwijl die weinig doorbuigt.In mode 1 is tevens sprake van een sterke doorbuiging in xrichting. Een uitgebreider overzicht van de trillingen in xy-,xz- en yz-vlak staat in bijlage 6. Daaruit blijkt duidelijkdat de trillingen in y- en z-richting kleiner zijn dan in x-
17
richting.
§ 3.2.4 Resultaten zonder belasting. stand 1. in beweging.Met stand lals uitgangspunt., is een zOdanige beweging van derobot.geprogrammeerd, dat aIle motoren zijn bekrachtigd. Dezebeweging moet echter zodanig beheerst zijn, dat de metingennog goed uitvoerbaar zijn en de stand van de componenten tenopzichte van elkaar nauwelijks verandert. Dit is gedaan doorhet TCP tussen twee geprogrammeerde punten op en neer te latenbewegen volgens een rechte lijn in het horizontale vlak (xy).Zodoende blijft de stand van de robot (stand1) zo goed moge~ijk gewaarborgd. Onder deze condities is een volledige metingin x-richting gedaan. In de y- en z-richting zijn geen metingen gedaan. Daarvoor zijn de volgende redenen te geven: Deamplitudes van de trillingen zijn met motoren aan ongeveer eenfaktor 2 kleiner. De motoren zorgen voor een extra ruis op hetsignaal. Dit houdt in dat de trillingen in y- en z-richtingnauwelijks betrouwbare resultaten geven. In fiquur 8 is demeting in x-richting vlakbij de versnellingsopnemer gegeven.
TRANS
1.0000~
IMAG
-7.0000Jl
10.000 HZ
fA; EXPAND
50.000
fiquur 8: Frequentieresponsie in x-richting
De tweede eigenfrequentie is bij deze meting nagenoeg verdwenen in vergelijking met die van fiquur 4.
18
'" = J (kIm)
Tabel 3 qeeft de waarden van de frequenties en dempingen vaneenrepresentatieve meting in x-richtingll
Frequentie Demping
Modeno Hz Rls % Hz Rls
1 17.876 112.318 3.466 619.928 m 3.895
2 23.177 145.623 8.394 1.952 12.268
tabel 3: Frequenties en dempinqen van een representatievemeting in x-richting
In bijlage 7 staan de residu tabellen van de volledige metingin x-richting voor beide mode's. In bijlage 8 staat de trilling in het xy-vlak voor beide mode's. uit fiquur 8 blijkt datde amplitude ongeveer een faktor 2 kleiner is tijdens hetbewegen van de robot. Voor mode 1 en mode 2 zijn de amplitudesrespectievelijk 7.4 ",mIN en 3 ",mIN, (stij fheden respectievelijk 13.5 10· N/m en 33.3 10· N/m). Bij mode 2 valt op dat hetdraaipunt van de torsiebeweging meer naar links ligt tenopzichte van hetzelfde punt bij de vorige meting (§ 3.2.3).
§ 3.2.5 Invloed van de belastingHet belasten van de robot met extra massa zal de eigenfrequen-tie doen dalen. Dit wordt duidelijk wanneer we de eigenfrequentie van een kritisch gedempt massaveersysteem beschouwen. tv
V4'~~rJ
I-vh t-f1 D1~ 4..f'Wanneer de massa toeneemt zal de frequentie dalen. 1~Wanneer de robot in stappen van 1 kg wordt belast, ontstaathet verloop van de twee eigenfrequenties met bijbehorendeamplitudes volqens fiquur 9a (robot in stilstand met remmenbekrachtigd). Fiquur 9b geeft hetzelfde beeld wanneer de robotin beweginq is (motoren bekrachtigd). In fiquur 10 zijn dedrie freguentieresponsies voor 0, 10 en 25 kgbelasting weergegeven.
19
A f1 (Hz) "Amplitudes 0 f2 (Hz) • Ampl itudesbij f 1 bij f2
25 Gemeten in stilstand (remmen bekrachtigd)
•40
0o 0 0 0 0 0 f2
2000000000000000
32- ZN 6 E~ 6 6
6 6 6 6
(I) 666 f18+=' 15 666 24
~666
6 6 6 6 6 IbY
A.A. A. AlTplitude f 1A. A. A. A. (J)
'- 10 A. A. .. A. A. A.
~..... . 16c .. A. .. .. .. A ..(I)01 A +J
iIi~5 • 8
• • Amplitude f2•••• • • • • • • • • • • • • • • •0 00 50 100 150 200 250
Belasting F (N)
figuur 9a: Verloop van eigenfrequenties en amplitudesals funktie van de belasting (stilstand)
A f1 (Hz) "Amplitudes 0 f2 (Hz) .Amplitudes
bjj f1 bij f2Gemeten in beweging (motoren bekrachtigd)
25 40
• 0 000 f200000000 0 0 0
o 00 0 0 °.20 - 32 Z-N .....
I 66 66.6 E- .6 6 .6 f1
.~6 A A (()
15 6 6 6 6 6 24 0... I
~666 6
bY6
(J)
'- 10 . 16 ~.....c(I) .'t:01
~ill5 I-
A.A. A. A Amplitude f1 8
<{
.. .. .. A A. .... ..
• . A. A.... A" ..• • • • Amplitude f2 " ..
0. ........... , ....
00 50 100 150 200 250
8elasting F (N)
fiquur 9b: Verloop van eigenfrequenties en amplitUdesals funktie van de belasting (beweqinq)
20
TRANS
0.0
IMA6
-15.000fA
11----0 kg
~--10 kg
11--1++--25 kg
10.000 HZ
fA: 04 EXPAND
60.000
figuur 10: Frequentieresponsie voor drie belastingenin stilstand
Belasting: Mode 10 kg 18.6 Hz
10 kg 16.4 Hz (allen in x-richting)25 kg 12.9 Hz
De invloed van de belasting op de eigenfrequentie komt totuiting , indien de verhouding tussen de maximale belasting ende massa van de arm van de robot wordt gegeven:
m.alm~ - 25/92 = 0.27
De maximale belasting is naar verhouding groot. Bovendien isde afstand van deze belasting tot as 1 groter dan de afstandvan het zwaartepunt van de arm tot as 1. Deze twee faktorensamen zorgen voor een daling van de eerste eigenfrequentie met30' en van de tweede met 14' in bij de metingen in stilstand(figuur 9a). Tijdens bewegen daalt de eerste eigenfrequentiemet 31' en de tweede met 9% (zie figuur 9b).
21
§ 3.2.6 uiterste stand (stand 2)
In stand 2 ontstaat een andere massaverdelinq. Het zwaartepuntvan de robot komt verder van as 1 af te liqqen. Oaardoor daaltdeeerste eigenfrequentie zoals te zien is in fiquur 11. Detweede eiqenfrequentie blijkt te stijqen. Oit lijkt in strijdDet de verwachtinq dat de eiqenfrequenties dalen, wanneer hetzwaartepunt onqunstiger ligt. Door de verandering van de standis echter de samenhang tussen de componenten (fiquur 5) gewijzigd. Hierdoor ontstaat in feite een andere constructie metandere eiqenfrequenties. Ook de eerste eigenfrequentie hoeftdus niet zonder meer te dalen. Het meten in deze stand geldtals een extreme conditie, die bij gebruik van de robot dientte worden vermeden. Oaarom is in dit geval een orienterendemetinq voldoende.
EXPANDfA:
-12.000IA
TRANS2.0000 --,---:>'1:-------------------------,
IA
IMAG
10.000 HZ 45.000fiquur 11: Frequentieresponsie stand 2 in stilstand
Na het verifieren van aIle condities uit tabel 1 in stand 1 enstand 2, kunnen de verschillend~ metingen met elkaar verqeleken worden. In bijlage 9a zijn voor stand 1 en in bijlaqe 9bvoor stand 2, qrafieken geqeven van metinqen bij het TCP in xrichting. Hierbij zijn de invloeden van weI of geen belastinqen weI of geen bekrachtiqinq van remmen of motoren zichtbaar.
§ 3.2.7 Resultaten in een werkstand met en zonder lastoortsom ook het dynamisch gedraq in een specifieke werkstand te
•verifieren, zijn enkele metinqen met en zonder lastoorts en instilstand of beweginq gedaan. Met deze werkstand voegen we eennieuwestand toe, stand 3. Aan de lastoorts zit tevens een
aantal slangen verbonden (toevoer gas ,lasdraad, stroom). Metlastoorts zal in het vervolq dan ook de lastoorts plus het
22
complete slangenpakket worden bedoeld.
Figuur 12: Stand 3, projektie op het xy-vlak van de werk
stand met lastoorts, (schematische weergave
volgens VDI-richtlijn 2861)
Onder de volgende condities zijn er metingen aan het uiteinde
van de robotarm gedaan:
- Stand 3----~-----stilstand----------mettoorts(werkstand) zonder toorts
~---beweging-----------mettoorts~---zonder toorts
- Stand l----~-----stilstand-----------mettoorts
~---beweging------------mettoorts
23
De resultaten hiervan zijn verwerkt in de volgende tabel:
(In deze tabel zijn tevens de resultaten van stand 1 zonder
~oorts opgenomen, zie § 3.2.3 en § 3.2.4).
Conditie fl(HZ) r(%) A1(~m/N) f2(HZ) A2(~m/N)
stand 3,stilst. 17.32met toorts
stand 3,stilst. 18.14zonder toorts
2.10 14.35
1.40 14.72
22.83
24.16
2.54 4.79
4.84 4.73
stand 3,beweg. 17.40met toorts
stand 3,beweg. 18.13zonder toorts
5.49
3.50
5.01
5.56
22.25
23.52
0.14 2.13
4.57 2.19
stand 1,stilst. 17.03met toorts
stand 1,stilst. 18.62zonder toorts
3.64 13.21
1.77 19.52
21.97
23.90
4.44 4.65
5.25 7.36
stand 1,beweg. 17.25met toorts
stand 1,beweg. 17.88zonder toorts
5.59
3.47
6.51
8.15
22.45
23.18
5.38 2.44
8.39 1.80
tabel 4: Resultaten onder verschillende condities met
of zonder lastoorts
Wanneer de resultaten van de metingen in stand 3 met die van
stand 1 vergeleken worden, blijken de verschillen in frequen
tie, demping en amplitude relatief klein te zijn. Het is
daarom niet noodzakelijk om ook in deze stand een volledige
modale analyse te verrichten. Met het frequentie- en amplitu
deverloop in figuur 9a en 9b kan de equivalente massa van de
toorts worden geinterpoleerd door de frequentiewaarden uit
tabel 4 te nemen. De equivalente massa is 7.2 kg. Dat het
verschil tussen stand 3 en 1 gering is, wordt aannemelijk
wanneer de massa van de arm van de robot (vanaf as 3) ver
geleken wordt met de equivalente massa van de toorts:
mumlDltoort.. = 92/7.2 = 12.8
24
4 POSITIONERIHGSEIGEHSCBAPPEN VAN DE KOEA 161/25 ROBOT
Positioneringseigenschappen hebben betrekking op de matewaarin een robot in staat is een geprogrammeerde positie,orientatie of baan, te bereiken of te volgen. Deze mate kannumeriek uitgedrukt worden als onnauwkeurigheid. De volgendeonderverdeling qeeft de verschillende onnauwkeurigheden aan.
PositieOnnauwkeurigheidHerhaalonnauwkeurigheidOmkeerspeling
OnnauwkeurigheidHerhaalonnauwkeurigheidOmkeerspeling
OnnauwkeurigheidHerhaalonnauwkeurigheidOmkeerspeling
Baan
Onnauwkeurigheid r-If--I Orientatie f--I
van een robot
figuur 13: Onnauwkeurigheid van een robot
Met onnauwkeurigheid wordt de absolute onnauwkeurigheid tenopzichte van de oorsprong van het cartesische assenstelsel bedoeld. Met herhaalonnauwkeurig wordt de onnauwkeurigheid tenopzichte van een geprogrammeerde positie, orientatie of baanbedoeld. Met omkeerspeling wordt het verschil in positie,orientatie of baan bedoeld, wanneer deze in tegengestelderichting wordt bereikt of gevolgd. Deze onnauwkeurighedenkunnen door snelheid en belasting worden beinvloed. De positi
oneringseigenschappen zijn onderdeel van een aantal roboteiqenschappen. Deze eiqenschappen worden beschreven in de drie
delige VDI(Verein Deutscher Ingenieure)-richtlijn 2861, (litt.10). Deel 1 behandelt de robotconfiguraties, deel 2 definitiesen randvoorwaarden voor een aantal roboteigenschappen, deel 3de bepaling van deze eigenschappen. Weekers (litt. 7) qaat ookonder andere in op deze richtlijn in het hoofdstuk roboteigenschappen. Daarnaast behandelt hij een aantal meetmethoden uitde literatuur voor positioneringseigenschappen. De beschrijvinq van deze meetmethoden is beknopt.Met het oog op het werkelijke qebruik van deze methoden, is
een gedetailleerde uitwerking ervan vereist. Momenteel zijn de
meeste methoden nog niet genoeg in detail uitgewerkt om ze op
25
korte termijn te kunnen gebruiken. Ook kunnen de methoden
dermate groot van opzet zijn dat ze niet zonder meer met de
vereiste randvoorwaarden, in de huidige situatie, uitqevoerd
kunnen worden. Bovendien is de Kuka robot van FALC niet per
manent beschikbaar voor onderzoek naar positionerinqseiqen
schappen. Tenslotte moet voor iedere methode worden nagegaan
of de vereiste meetmiddelen aanweziq zijn. Samenqevat gelden
de volgende globale randvoorwaarden ten aanzien van de uit
voering van deze methoden:
gedetailleerde uitwerking
- complexiteit
- beschikbaarheid robot
- aanweziqheid meetmiddelen
Binnen het kader van dit onderzoek en dus ook van FALC, z1Jn
slechts enkele aspekten van het schema uit fiquur 13 daad
werkelijk door middel van metinqen bepaald. Deze aspekten
hebben met name betrekking op de baaneiqenschappen van de
robot. Het onderzoeken van de baaneiqenschappen is gekozen,
omdat deze snel en op relatief eenvoudiqe wij ze te bepalen
zijn. Bet volqen van een geprogrammeerde baan geeft direkt
inzicht in de afwijkinqen van het TCP (Tool Center point) ten
opzichte van deze baan. Aangezien voor het eerst een van de
positioneringseigenschappen van deze robot wordt gemeten,
wordt de nadruk gelegd op het orienterende karakter. Juist met
het uitvoeren van metingen komen beperkingen (randvoorwaarden)
naar voren die eerder niet voorzien waren.
§ 4.1 Bet meten van baaneigenschappen langs een rechte
De afwijkingen van het TCP ten opzichte van de geprogrammeerde
rechte kunnen worden gemeten door een inductieve taster over
een recht vlak te laten beweqen. Voor het rechte vlak wordt
een zogenaamde vlakke rij gebruikt. Een rij is een rechte
stijve balk Bet een nauwkeurig bewerkt vlak en zodoende ge
schikt voorgebruik van de taster. De onnauwkeuriqheid van
deze rij is gecontroleerd op een Zeiss 3D-meetmachine, zie
bijlage 11. Bet bovenvlak van de rij heeft een onnauwkeurig
heid van maximaal 0.01 mm. Uit de metinqen zal blijken dat
deze onnauwkeurigheid gering is in vergelijking met die van de
robot. De rij is op de bij de robot behorende manipulator
26
gemonteerd. De taster dient loodrecht op het vlak te staan
.zoals in figuur 14. Dit houdt in dat de orientatie van de
taster tijdens de beweg1ng constant moeten blijven. Deze
orientatie wordt opgebouwd uit drie hoekverdraaiingen ten
opz1chte van de drie orthogonale assen, zoals te zien is in
figuur 15. Er is dan sprake van een systeem met 6 vrijheids
graden.
figuur 14: Taster met rij
)(
figuur 15: Systeem met 6 vrijheidsgraden, (VOl 2861)
De absolute onnauwkeurigheid van de baan geeft aan in hoeverre
de robot de geprogrammeerde baan (in dit geval een rechte) in
coordinaten kan reproduceren. D1t kan echter niet op deze
manier worden gemeten. Men dient dan ook tijdens het bewegen
continu de afstand in drie hoofdrichtingen tussen oorsprong
27
van de robot en het TCP (uiteinde taster) te meten en tevergelijken met de coordinaten van de geprogrammeerde baan. Deabsolute baanonnauwkeurigheid is, wanneer men uitgaat van hetqebruikelijke •teach-in programmeren', niet van belang. Bijteach~in programmeren stuurt men de robot met zijn TCP naar degewenste beginpositie en neemt vervolgens de coordinaten(positie en orientatie) van de besturing over. Hetzelfdegebeurt met de eindpositie, waarna de besturing met behulp vanzijn algorithmen de tussenliggende rechte zo goed mogelijkbenadert. In de richting van de taster kan men dan de onnauwkeurigheid van de baan meten door het signaal van de inductieve opnemer via een versterker aan de analyzer aan te bieden. Na AD-conversie kan het signaal in de tijd zichtbaarworden gemaakt. Gegevens over de ijking van taster en analyzerstaan in bijlage 13. Deze wijze van meten levert de herhaalonnauwkeurigheid van een rechte baan in een bepaald vlak OpeDit vlak wordt opgespannen door drie vectoren: De eerste geeftde beginpositie van de rechte, de tweede ligt in het verlengdevan de taster, de derde in het verlengde van de rechte.
-b
z
r--~-\-I" - - - - - - -
figuur 16: opzet van een willekeurige rechte
28
§ 4.1.1 opzet metingenGezien het orienterende karakter van de metingen is gekozenvoor een algemene opzet. Deze opzet houdt in dat de beweginglangs een rechte in de drie hoofdrichtingen wordt gevolgd.Tevens wordt er gemeten langs een rechte waarbij aIle drie dehoofdassen evenveel zijn vertegenwoordigd, zoals in figuur 17.
z
IIIIII;----
,,'""
figuur 17: Metingen langs een rechte met driehoofdrichtingen, gelijk vertegenwoordigd.(Dit is een schematische weergave van derobot met rechte volgens VOl 2861)
PI is de beginpositie en P2 de eindpositie. Het TCP komt nuaan het uiteinde van de taster te liggen. Dit gebeurt dooringave van de maten van een werktuig, zodat de besturing hetTCP naar het uiteinde van de taster verplaatst.De diagonaal in figuur 17 laat zich als voIgt beschrijven:
...1 = a + l(l,-l,-l)
...Vector a geeft de beginpositie aan. _Peze komt niet geheelovereen met de VDI-richtlijn. De reden daarvan is, dat devector (1,1,1) zoals in de richtlijn, in de huidige situatiemet de rij op de manipulator, niet als rechte kan worden
gebruikt, omdat de beginpositie dan buiten het werkgebied vande robot valt.
29
Het programma van metingen bevat de volgende onderdelen:- Metingen met de x-, y- en z-as gelijk vertegenwoordigd en de
snelheid als parameter.Metingen in de richting van de x-, y- en z-as afzonderlijk.
- Onbepaalde stand met as 4 en 6 in elkaars verlengde.- Invloed van luswerking bij het middelste punt van een rechte
met 3 geprogrammeerde punten in elkaars verlengde. De luswerking is een hulpmiddel van de besturing, die er voorzorgt dat de ingegeven baansnelheid bij het doorlopen vaneen geprogrammeerd punt zoveel mogelijk blijft gewaarborgd.
- Het doorlopen van een keerpunt (180° van richting veranderen).
- Invloed van de belasting in het xy-vlak.
Dit programma is deels ontstaan als algemene oriintatie endeels vanuit de wensen van het FALC-project of een combinatievan beiden.
§ 4.1.2 Resultaten baanonnauwkeurigheidHet doorlopen van de baan geeft voor de twee mogelijke richtingen, respectievelijkvan P1 naar P2 (heen) en van P2 naarP1 (terug), verschillende resultaten. De belasting door deeigenmassa van de robot op de motoren, is immers voor deverschillende richtingen ongelijk, zodat ook de gevolgde baananders zal worden benaderd.Met opzet is een zo lang mogelijke baan gekozen, zodat derobot zoveel mogelijk verschillende standen doorloopt tijdensde beweging en de afwijkingen maximaal zichtbaar worden. Ookzal de afwijking over een langer traject groter blijken tezijn, dan over een kort traject voor dezelfde stand van derobot en rij (manipulator). Bovendienkan uit een meting overeen zo lang mogelijk traject tevens een gedeelte met behulpvan de analyzer apart worden geselecteerd.
30
§ 4.1.2.1 Metinqen met X-, y- en z-as gelijk yertegenwoor-digd en de snelheid als parameter
De metingen in de richting van de diagonaal uit figuur 17,~ijn met vier verschillende snelheden uitgevoerd. Van demeting met een snelheid van 15.8 mm/sec volgen hier de gevolgde banen heen (figuur 18) en terug (figuur 19).
Lengte baan:1 = 897 mm
AX = tijdsduurbeweging (sec)
T .. 64 sec:At = 0.125 sec,(512 samples)
v = 15.8 mm/sec
AY = baanonnauwkeurigheid in ""m,zonder inschakelverschijnsel (links).
Met inschakelverschijnsel volgt:AY = 0.532 mm
x: 5.2978TI AV& 1
300.00•
REAL
0.0
AX: 57.387RI: BS
Y:-205.85 _.4: 1
SEC
AY:m.99 a
80.000
figuur 18: Baanonnauwkeurigheid van PI naar P2 (heen)
Het inschakelverschijnsel wordt veroorzaakt door de eigenmassavan de robot. Wanneer de beweging start worden de remmenuitgeschakeld en komen de motoren op gang. De traagheid vandit proces zorgt ervoor dat het TCP eerst naar beneden schiet(± 0.3 mm) voordat de beweging wordt ingezet. De richting vande zwaartekracht werkt in alle grafieken in de positieve y
richting. Duidelijk is te zien dat de grootste afwijking,afgezien van het inschakelverschijnsel, aan het einde van debeweging (rechts) is te zien. De verklaring hiervoor is dat derobot dan incle buurt van de grens van zijn werkgebied komt(zie figuur 17), waardoor het corrigeren van de beweging door 1/debesturlng steeds moeilijker wordt. Wanneer de arm van derobot steeds verder moet rijken, zullen de assen 4 en 6 inelkaars verlengde komen, zodat er een onbepaalde stand ont
staat en de nauwkeuriqheid afneemt. Dit effect wordt in §
4.1.2.3 nader uitgewerkt.
31
T = 64 sec
v '. 15.8 111m/sec
X: 1.3750TI AVG 1
500.00II
REAL
0.0
0.0
AX: 56.250RI: B9
Y:-28.735 _fA: 1
SEC
6Y: 801.82 •
80.000
fiquur 19: Baanonnauwkeurigheid van P2 naar P1 (terug)
Ook hier is in het begin een inschakelverschijnsel te zien.Bit wordt echter in tegenstelling tot de heenweg onvoldoendegecorrigeerd door de besturing. Ook hier is de gestrekte standvan de robot (P2) een mogelijke oorzaak.De snelheden leveren de volgende baanonnauwkeurigheden op,(met inschakelverschijnsel):
AY (mm)P1 .. P2 P2 .. Pl
v (mm/sec) (heen) (terug)
15.8 0.532 0.60237.3 0.559 0.756
146.8 0.709 0.811252.9 0.776 -----
tabel 5: Baanonnauwkeurigheden met inschakelverschijnsel
De metingen van de laatste drie snelheden zijn afgebeeld inbijlage 14a.Het verband tussen de snelheid en de baanonnauwkeurigheid is weergegeven in fiquur 20.
32
Invloed van snelheid OJ:) de baanomauwkelSic;tleid in de richting (1.-1.1)
• P1 ---> P2 "P2 ---> P1Heen Terug
I1J
~
I10m
1.00
o.so
~..
0.60
0.40
0.20
0.000 50 100 150 200 250 300
Snelheid taster langs de rechte (rrmlsec)
figuur 20: Invloed snelheid op baanonnauwkeurigheid
Bij hoge snelheid neemt de baanonnauwkeurigheid naar verhouding weinig toe, zoals blijkt uit tabel 5 en figuur 20.
Bij het herhaald doorlopen van dezelfde baan blijkt de robothet trajekt zeer nauwkeurig te reproduceren (figuur 21).
TI AV& 1 AI:11 AV& 1 AI:
10.000
1a
SEC
fA:IA:
11 EXPAND
BO.OOO
300.00•
-200.00•
800.00II
REAL
1-_:..-If,-r-__..,...__....,....__~_...L----,r--__r-,j--200.00•
0.0 SEC BO.OOO
figuur 21: Reproduceerbaarheid van figuur 18
33
§ 4.1.2.2 Metingen in de riehting yan de x-, y- en z-asafzonderlijk
fA: 1n ltV; 1700.00_---------~-------__,•
-100.00•0.0 SEC 80.000
TI ltV; 1 AI: 501 fA:. 1800.00•
Zonder inschakelver-schijnsel,(fietief 11) REAL
-100.00•
0.0 SEC 80.000
Met inschakelversehijnsel
x-as (Pl ... P2):
fiquur 22: Baanonnauwkeurigheid van Pl naar P2 (x-riehting)
Bij deze meting beinvloedt het insehakelversehijnsel duidelijkhet resultaat (AY). Daarom is ook de fietieve meting gegeven,zoals die ontstaat wanneer er geen insehakelversehij nsel is(motoren worden vooraf bekraehtigd). Deze fietieve meting kanmet behulp van een rekenprogramma en de analyzer worden berekend uit de oorspronkelijke meting. Waar nodig is bij deoverige metingen de fietieve meting toegevoegd aan de oorspronkelijke meting.
De metingen in x-, y- en z-richting zijn weergegeven in bijlage 14b. De resultaten zijn samengevat in tabel 6.
34
AY (mm) Met inschakelversch. Zonder inschakelversch.
P~ "P2 P2 .. P1 P1 .. P2 P2 .. P1Richting (heen) (teruq) (heen) (teruq)
x 0.822 0.877 0.771 0.521Y 0.468 0.712 ----- 0.380z 0.253 0.346 0.124 0.227
tabel 6: Baanonnauwkeuriqheden in x-,y- en z-richting
Aile metinqen zijn verricht met dezelfde snelheid (15.3
mm/sec). In de x-richtinq blijkt de onnauwkeuriqheid het
grootst te zijn. In de z-richting zorqt de beweqing in de
richting van of tegengesteld aan die van de zwaartekracht,
voor een gunstig resultaat (kleinere krachten in de richtinq
loodrecht op de baan).
§ 4.1.2.3 Onbepaalde stand
Met onbepaalde stand wordt die stand bedoeld waarbij as 4 en 6
in elkaars verlengde staan zoals in figuur 23. De stand treedt
sneller op naarmate het TCP de uiterste grens van het werkge
bied van de robot nadert.
taster
figuur 23: Onbepaalde stand
Wanneer tijdens bewegen deze stand wordt bereikt, ontstaat er
voor de besturing een probleem. Zowel as 4 als 6 kan worden
35
bestuurd om dezelfde baan te doorlopen. Wanneer as 4 en 6 indeze stand met dezelfde hoeksnelheid, maar in tegengestelderichting draaien, zal het TCP stilstaan. Dit betekent dat de..hoeksnelheden van as 4 en 6 bij het doorlopen van de onbepaalde stand een willekeurige waarde kunnen hebben, omdat hetTCP stil staat. De besturing zal echter een hoeksnelheidmoeten kiezen. Deze keuze moet worden bepaald uit oneindigveel mogelijkheden, hetgeen ertoe leidt dat de hoeksnelhedenboog oplopen, wanneer de onbepaalde stand in korte tijd wordtdoorlopen en de hoeksnelheid van as 5 relatief hoog is. Deboekversnellingen van as 4 en 6 lopen daarbij zo hoog op, datde maximale waarde wordt bereikt en de besturing de robot uitschakelt. Het bewegen in deze stand is dus gelimiteerd watbetreft de snelheid. Wanneer deze onbepaalde stand wordtdoorlopen als onderdeel van een geprogrammeerde rechte en dezerechte staat loodrecht op de arm van de robot zoals in figuur24, dan treedt dit effekt het sterkste Ope
Pi
figuur 24: Projektie op bet xy-vlak van de onbepaalde standmet de bewegingsrichting
De metingen zijn verricht zoals figuur 24 aangeeft. In figuur25 is bet gedeelte van de meting weegegeven, waar de onbepaalde stand wordt doorlopen. De tijdsduur AX = 10 sec, komtovereen met een lengte van 154 mm.
36
v .. 1.5.4 mm/secP1 .... P2 (heen)
x: 20.000TI AVG 1
100.00•
REAL
-200.00
-
AX: 10.000AI: 37
20.000
Y:-247.ae _fA: 1
SEC
Ay:aaS.S7.EXPAND
so.ooo
figuur 25: Baanonnauwkeurigheid bij het doorlopen van deonbepaalde stand, evenwijdig aan het xy-vlak.
De volledige metingen (heen en terug) staan in bijlage 14c. Debaanonnauwkeurigheden zijn voor twee snelheden bepaald.
I:t.Y (mm) Gehele baan Deel onbepaalde stand
Pl .... P2 P2 .... P1 P1 .... P2 P2 .... P1v (mm/sec) (heen) (terug) (heen) (terug)
15.4 0.451 0.489 0.363 0.489173.3 0.576 0.605 0.514 0.577
tabel 7: Baanonnauwkeurigheden bij het doorlopen van deonbepaalde stand.
De baanonnauwkeurigheid bij het doorlopen van de hele baan isnauwelijks meer dan die van het gedeelte waar de onbepaaldestand wordt doorlopen.
§ 4.1.2.4 Invloed van de luswerking
Wanneer op een rechte een derde punt als tussenpunt wordtgeprogrammeerd, kan de invloed van de luswerking op de baan-
37
eigenschappen worden beschouwd. De luswerking is een instruk
tie die ervoor zorgt dat het doorlopen van een geprogrammeerd
punt soepeler gaat. Wanneer een tussenpunt zoals in figuur 26
wordt doorlopen dan zal de robotgedurende een fraktie van een
seconde op dat punt stilstaan. De snelheid neemt dan snel af
en vervolgens weer toe, hetgeensoms kan leiden tot hoge
versnellingswaarden en trillingen. Wanneer de luswerking wordt
toegepast, dan zorgt de besturing dat de snelheid .in het
tussenpunt zo goed mogelijk wordt aangehouden.
Pl.----=...==~·:.......---:----: ...;::==..:-----.P2
v
1--~··t
figuur 26: Voorbeeld van luswerking (stippellijn)
De luswerking kan ingesteld worden door het percentage van de
maximale luswerking in te geven. Bij deze metingen is een
luswerking van 25% van de maximale luswerking gebruikt.
De verplaatsing van de taster bij het doorlopen van het tus
senpunt met een snelheid van 146.8 mm/sec is als voIgt:
P1 ~ T ~ P2: AY = 0.248 mm
P2 ~ T ~ P1: AY = 0.264 mm
(Gemeten is volqens de diagonaal van figuur 17).
De metingen zijn weergegeven in bijlage 14d. Om een· goed
inzicht in de invloed van de luswerking te krijgen, dienen er
meermetingen in andere standen en met verschillende per
centages luswerking te worden verricht. De hier vermelde
metingen zijn te sumier om direkt eenduidige conclusies te
trekken.
38
§ 4.1.2.5 Het doorlopen van een keerpunt l1800l
Als keerpunten worden P1 en P2 zoals in fiquur 17 genomen. De
verplaatsing van de taster bij het doorlopen van het keerpunt
is als voIgt.:
P1 ~ P2 ~ P1: ~y = 0.453 mm
P2 ~ P1 ~ P2: ~y = 0.451 mm
(v - 146.8 mm/sec)
Metingen met andere snelheden leveren resultaten op in dezelf
de orde van grote. De snelheid heeft op de baanonnauw
keurigheid in het keerpunt nauwelijks invloed. Het doorlopen
van het keerpunt laat zien, dat in zeer korte tijd een rela
tief grote verplaatsing (~Y) optreedt. Dit kan in een prakti
sche situatie nadelig zijn, omdat het doorlopen van een keer
punt veel voorkomt. Een voorbeeld is het maken van een puntlas \'
en vervolgens het terug trekken van de robotarm. De metingen
zijn weergeven in bijlage 14e.
§ 4.1.2.6 De invloed van de belastinq in het xy-vlak
Gemeten wordt met een maximale belasting van 25 kg. Bij deze
metingen wordt dezelfde baan als in fiquur 24 (onbepaalde
stand) doorlopen, echter met het verschil dat de aangegeven
hoek ± 900 is, zodat as 4 en 6 niet in elkaars verlengde staan.
De baanonnauwkeurigheid is als voIgt:
P1 ~ P2: AY = 0.361
P2 ~ P2: AY = 0.543
(v - 37.3 mmjsec)
(~Y = 0.387)
(~Y = 0.474)
Tussen haakjes zijn de baanonnauwkeurigheden gegeven van
metingen bij dezelfde snelheid en met dezelfde baan zonder
belasting (zie bijlage 15a en § 4.1.2.1). De resultaten (~Y)
zijn allen zonder inschakelverschijnsel. Het verschil in
baanonnauwkeurigheid onder invloed van de belasting is dus
zeer gering. Het inschakelverschijnsel zorgt weI voor forse
afwijkingen van 2 tot 3 mm, zoals blijkt in bij lage 14f.
Zolang het inschakelverschijnsel wordt vermeden (motoren
vooraf al bekrachtigd), blijven de baaneigenschappen zo goed
als gewaarborgd.
39
§ 4.1.3 Freguentiespectra van enkele metingenEen nadeel van het meten van een lang trajekt bij een lagesnelheid is dat bij eventuele Fourier transformatie naar hetfrequentiedomein, er te weinig informatie aanwezig is om eengroot .frequentiegebied weer te geven.Een voorbeeld:
De snelheid van de taster is 15.8 mm/sec.De lengte van de baan is 897 mm.De totale sampletijd is dan minimaal 57 sec,zodat T - 64 sec gekozen dient te worden. Met het criteriumvan Shannon voIgt dan:
F~ = 2~t = 2~ = 4 Hz
(N = 512, zie bijlage 2)
Een frequentieband van 4 Hz geeft weinig informatie overeventuele besturings- of eigenfrequenties van de robot. Alsvoorbeeld voor een Fourier transformatie worden de metingen inonbepaalde stand (§ 4.1.2.3) bij de hoogste snelheid (173.3
mm/sec) genomen. De sampletijd T = 5.12 sec levert een frequentieband van F~ = 50 Hz Ope Door het signaal in het frequentiedomein 2 keer te differentiiren ontstaat het spectrumvan de versnellingswaarden, zoals in figuur 27.
1PI .. P2
TI AVS AI:.ca ~A:9.0000...r-------r---r------------.
MAS
0.0
0.00.0 HZ 50.000
TI AVS AI: .... fA: 1
P2 .. PI 10.000
/ /MAS
0.0 HZ 50.000
figuur 27: Frequentiespectrum van de versnellingswaarden
40
Opvallend is dat twee frequenties in beide metingen duidelijk
herkenbaar terugkeren. De frequenties blijken exact dezelfde
te zijn (15.82 en 24.61 Hz). Deze frequenties komen globaalovereenmet de twee mode's zoals die met de modale analyse
(hoofdstuk 3) zijn gevonden.Bet frequentiebeeld geeft verder weinig informatie, omdat de
meeste frequenties niet goed tussen de anderen te onderschei
den zijn. De frequenties die zich naast de twee genoemde
zichtbaar zijn, hebben geen overeenkomst voor wat betreft de
been- en terugweg •
.Bij bet meten in z-richting is gedurende korte tij d (T = 1
sec) een kort baanstuk gemeten (figuur 28), met een taster
snelheid van 15.8 mm/sec. Fourier transformatie van dit sig
naal leverde geen duidelijk resultaat Ope In figuur 28 is
aangegeven, dat de besturing op bepaalde momenten corrigeert.De afstand tussen die tij dstippen is ± 0.05 sec. Dit komt
overeen met een mogelijke regelfrequentie van ± 20 Hz. De
grafiek geeft echter onvoldoende informatie om andere uitspra
ken te doen over eigenfrequenties of regelgedrag.
TI AV6 1 RI: 36 fA: 1
-198.00•
REAL
-212.00•
0.0 SEC 900.00 •
figuur 28: Deel van de baan in z-richting
41
§ 4.2 Het meten van baaneigenschappen langs een cirkelboogAls meetvlak hiervoor is een gecallibreerde ring met eendiameter van 104.7 mm genomen. Met de Mitutoyo Roundtest is denauwkeurigheid van deze ring gemeten (zie bijlage 12). Dediameter heeft een onnauwkeurigheid van minder dan een micron,hetgeen dus ruim voldoende is. De as van de ring heeft alsrichtingsvector (-1,1,1), zodat aIle assen gelijk vertegenwoordigd zijn.Het programmeren van een kwart van een cirkelbaan om deze ringblijkt tamelijk lastig te zijn. Behalve het ingeven van beginen eindpunt, dient ook een tussenpunt te worden ingegeven. Debesturing berekent dan een cirkelboog die door drie puntenheen gaat. Het tussenpunt moet echter zeer nauwkeurig wordeningegeven om grote afwijkingen te voorkomen. Tussen begin- eneindpunt blijkt de taster de orientatie (loodrecht op hetmeetvlak) niet te continueren en heeft de neiging van hetmeetvlak af te lopeno Figuur 29 geeft de baanonnauwkeurigheidvan een meting waarbij de taster niet van het meetvlak afging,maar weI een afwijking van 1.7 mm ten opzichte van de geprogrammeerde baan laat zien.
X: 880.00 • AX: 18.040TI AVS 1 AI: B5
0.0
~otI
-D01REAL
0.0
Y: -1.5373,4: 1
SEC
AY: 1.7085
20.000
Figuur 29: Baanonnauwkeurigheid bij het doorlopen van eenkwart cirkel.
42
5. CONCLUSXES EN AANBEVBLXNGEN
ConclusiesBet dynamisch gedrag van de robot kan onder talloze conditiesworden gemeten. Er dient daarom een afgewogen en gerichtekeuze te worden gemaakt ten aanzien van de condities. Alsstartpunt is de meting in stand 1 ( § 3 •2 .3) zeer geschiktgebleken om een nauwkeurig beeld van het gedrag te krijgen.Vanuit deze meting kan verder gedifferentieerd worden naarmetingen onder andere condities. Van groot belang is dezelfdemeting maar dan tijdens beweging van de robot (§ 3.2.4), omdatdeze meer binding heeft met het gebruik van de robot. Deamplitude aan de kop van de robot is tijdens bewegen eenfactor 2 kleiner dan bij de meting in stilstand. De redendaarvan is de dempende werking van de zes motoren.Een andere conditie die tijdens het gebruik kan veranderen, isde belastinq. Door het belasten van de robot zullen de eigenfrequenties dalen. Bij maximale belasting van 25 kg blijkt deeerste eigenfrequentie ± 30 t en de tweede ± 14 t te dalen. Detoename van de belasting geeft wel een qunst!ger overdracht:de amplitude daalt onder alle mogelijke condities.In een werkstand met lastoorts blijkt de robot nagenoeg dezelfde dynamische eigenschappen te vertonen. De metingen instand 1 zijn dus als basis representatief te noemen voor onderandere deze werkstand.
Het verbeteren van de dynamische eiqenschappen kan onderandere door het aanpassen van de constructie. Aangezien hethier om een uitgekiend ontwerp qaat, zal dat echter in geringemate mogelijk zijn • Het verstijven van de schakel tussen as 2en 3 behoort tot de schaarse mogelijkheden. Dit is echter metde bestaande robot niet zonder meer uit te voeren. De constructie zelf kan immers niet worden gewijzigd, er kan alleenuitwendig een verstijving worden gemaakt. Deze verstijvingdient dan wel middels dezelfdemodale analyse te worden geverifieerd. Voor overiqe verbeteringen dient er echter diepgaandonderzoek naar de constructie van de verschillende componentenvan de robot te worden qedaan. Men is dan echter wel bezig methet verder ontwikkelen van een bestaande robot en gaat aan hetdoel van FALe voorbij: het functioneren van deze robot binnen
43
de randvoorwaarden van de eel.
De positioneringseigenschappen van dit onderzoek hebben zich"toegespitst op baaneigenschappen. De baaneigenschappen zijnnaar verwachting. Zonder inschakelverschijnsel mee te nemen,.blijkt de robot in het ongunstigste geval op een traject van ±900 mm binnen een marge van 0.8 mm een rechte te reproduceren.De meeste metingen leveren echter een marge tot 0.5 mm Ope Hetherhaald doorlopen van dezelfde baan levert nagenoeg geenverschil Ope Het reproduceren van de baan verloopt zeer goed.Wanneer de robot vanuit stilstand een baan volgt, speelt hetinschakelverschijnsel een grote role Zeker wanneer de belasting hoog is, kan het inschakelverschijnsel afwijkingen tot 3mm opleveren.Wanneer een beweging start, gaan de remmen los en moeten demotoren op gang komen. De reden van het zakken van de arm vande robot, voordat de beweging wordt ingezet, moet wordengezocht bij de motoren of de besturing ervan. Het koppel vande motoren bij aanvang is te laag of de besturing bekrachtigt I(Ide motoren te laat.Het manoevreren in de onbepaalde stand (as 4 en 6 in elkaarsverlengde) levert wanneer deze wordt doorlopen in korte tijdforse afwijkingen (tot 0.6 mm) op, die in een produktieprocesongewenst zijn. Dit kan eenvoudig worden voorkomen door as 5zodanig te draaien dat as 4 en 6 niet in elkaars verlengdekomen.De luswerking voldoet bij de verichte metingen. Problemen metdeze luswerking zijn niet naar voren gekomen. Of deze problemen zich in andere standen wel voordoen, dient nader te wordenonderzocht.De informatie die het frequentiespectrum van deze metingengeeft is gering en leidt niet tot duidelijk resultaat.Het meten van de baanonnauwkeurigheid van een cirkel is moeil.ijk uit te voeren. Het programmeren van een deel van eencirkel geeft niet de qarantie dat dit deel van de cirkel ookgoed wordt doorlopen (afwijkingen tot 1.6 mm!). Een verbeterdebesturing (interpolatie van cirkelbaan) is in dit geval gewenst (Kuka-Augsburg). Een gewij zigde besturing die ook voor
de gebruiker (FALC) toegankelijk is, zou een goede aanvulling Vrl/zijn en dient met Kuka besproken te worden.
44
AanbevelingenVoorstellen tot verbeteringen van de dynamische en positioneringseigenschappen gelden niet zozeer ten aanzien van de~onstructie van de robot als wel het gebruik ervan. uit zowelde metingen van de dynamische eigenschappen als die van debaanonnauwkeurigheden blijkt het ontwerp van de Kuka 161/25zeer uitgekiend te zijn. De gemeten eigenschappen zijn in hetalgemeen naar verwachting. Het is daarom aannemelijk dat Kukabij het ontwikkelen van deze robot de genoemde eigenschappenzo ver mogelijk heeft geoptimaliseerd. uit het GMA-bericht 14(litt. 11) blijkt dat diverse instituten onderzoek verrichtenaan onder andere Kuka-robots.
Het terrein van positioneringseigenschappen is bijzonder grootgebleken. Slechts een aspect (baaneigenschappen) is belicht.Van de andere aspecten, positie- en orientatieeigenschappendient de nadruk te worden gelegd op herhaalonnauwkeurigheid enomkeerspeling. Vanwege het gebruikelijke 'teach-in programmeren' zijn absolute onnauwkeurigheden minder interessant(litt. 7). De volgende kernachtige omschrijvingen dienen alsvoorstellen tot eventueel nader onderzoek:- Meten van positioneer- en orientatieeigenschappen met behulp
van laserinterfer~ometrieof met een theodoliet. ~ VMeten in meerdere richtingen tegelijk van positie en orien-tatie (met verschillende tasters).Het meten van snelheden en versnellingen tijdens het doorlopen van een rechte met behulp van laserinterfer~ometrie~ ..;(litt. 11).
- Het meten van snelheden en versnellingen tijdens starten enstoppen van een beweging, met tasters.
45
LXTERATt10R
1. Spezifikation zum IR 161/15/25 Industrierobot, Kuka
Schweissanlaqen und Industrieroboter Gmbh, Auqsburq,
1988.2. Van der Staay Th., Modal Analyse,
in: Polytechnisch tijdschrift werktuiqbouw 35 nr. 1, 2
en 3, 1980.3. HP 5423A structural Dynamics Analyzer Users quide:
Introduction to operation (Volume 1) and Operator's
reference (Volume 2), Hewlett Packard Company, 1979.
4. Van de Brekel CAM, Bulten HA, Heuvelman CJ, Hijink JAW
en van der Wolf ACH, Measurements on the ~oad robot, I\A..,,4 v
report WPB 0124, Einhoven University of Technology,
Eindhoven, 1984.
5. Delbressine FLM, Het meten van dynamisch qedraq van de
ASEA robot, verslaq I1-opdracht, WPB rapport, Technische
Universiteit Eindhoven, Eindhoven, 1984.
6. Hijink JAW en van der Wolf ACH, Modale analyse van
robots, samenvatting lezing door prof.dr.ir. ACH van der
Wolf op 23 nov. 1984 te Eindhoven op de 3e workshop
FLAIR. Technische Universiteit Eindhoven, Eindhoven,
1984.
7. Weekers WG, Afnamecontrole van industriele robots,
verslaq onderzoeksopdracht, WPA rapport 0777, Technische
Universiteit Eindhoven, Eindhoven, 1989.
8. Looser W., Modalanalyse und Modifikationsrechnung;
Anwendungsprinzipien, Moglichkeiten und Grenzen bei
Werkzeuqstrukturen, Eidgenossische Technische Hochschu
le, Zurich, 1983.
9. Hijink JAW, Modale analyse,
in: Werktuiqen van de machinefabriek, diktaat nr.
4626, Technische Universiteit Eindhoven, Eindho
ven.
~U.VDI richtlinien 2861, Kenngrossen fur Industrierobotern;
1 Achsbezeiqnunqen, 2 Einsatzspezifische Kennqrossen, 3
PrUfunq der Kennqrossen,
in: VOI-Handbuch Betriebstechniek, VOl Verlaq Gmbh,
Dusseldorf, 1988.
46
11. Reichling B, Lasergestutzte Positions- und Bahnvermes
sung von Industrierobotern in sechs freiheitsgraden,
Karlsruhe,
in: GMA-bericht 14: Industrieroboter messen und prii
fen; Vortrage zum Aussprachetag stuttgart, VDI
gesellschaft, Dusseldorf, 1987.
12. van Wijk JG en Verweij CG, Selectie en afname van indus
triile robots, Technische Universiteit Delft,
in, MB-vakvaria no 17, september 1984.
47
BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN
De begrippen en afkortinqen zijn beschreven in de context vandit rapport met betrekking tot de Kuka 161/25 robot.
Baaneiqenschappen:De wijze waarop het Tool Center Point van de robot eenvooraf geprogrammeerde baan (rechte, cirkel) doorloopt.
CUrve-fitting:Het bepalen met behulp van een algorithme van een mathematische overdrachtsfunktie, die zo goed moqelijk overeenkomt met de betreffende eiqenfrequentie van de frequentieresponsie.
Dynamische eigenschappen:De verzameling van eigenschappen (dynamische stijfheid,demping en eigenfrequenties) die bepalend is voor hettrillingsgedrag van een constructie (robot).
Excitatiepunten:De punten van het model van de robot, waar door middel
van een hamer de robot in trilling wordt gebracht (ingangssignaal).
FALC:Flexibele Assemblage- en Lascel.
FFT:
Fast Fourier Transform. Een algorithme dat een signaalin het tijdsdomein kan omzetten naar een signaal in hetfrequentiedomein.
Frequentieresponsie:Deoverdracht in het frequentiedomein van het gemetensignaal als uitgang en de excitatie als ingang, ook welde Fourier getransformeerde van de impulsresponsie.
48
Herhaalonnauwkeurigheid:De mate van spreiding bij het herhaald bereiken van eenzelfde positie en oriintatie of het doorlopen van eenzelfde baan.
IInpulsresponsie:De overdraeht in het tijddomein van het gemeten signaalals uitgang en de excitatie als ingang.
Modale analyse:Een experimentele techniek waarmee het dynamische gedragvan de robot bij de optredende eigenfrequenties zichtbaar kan worden gemaakt en kan worden bestudeerd.
Mode:De wijze waarop een robot trilt in een van zijn eigenfrequenties.
Mode-shape:De karakteristieke vorm waarin de robot trilt voor eenvan zijn eigenfrequenties.
omkeerspeling:De afstand tussen de positie, bereikt vanuit een bepaalde richting en de positie bereikt vanuit de tegenovergestelde richting, bij een gelijk geprogrammeerde positie.
Positioneringseigenschappen:De mate waarin de robot in staat is een geprogrammeerdepositie, oriintatie of baan, te bereiken of te volgen.
Residu:Een door de analyzer te bepalen maat voor de amplitudein een bepaalde mode en voor een bepaalde responsie.
TCP:Tool Center Point. Het punt van de J;"0bot of van hetgereedschap van de robot, waarvan de posities en orientaties van de besturinq zijn afqeleid.
49
OHSCHRIJVING OPDRACHT
TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVENFaeulteit der WerktuigbouwkundeVakgroep WPA
890920
AIstudeeropdraehtAfstudeerhoogleraarBegeleiders
Onderwerp:
Toelichtine:
ing. U. van der HulstProf. dr. ir. AC.H. van der Wolfing. JJ.M. Sebrauwenir. J.AW. Hijink
Dynamisehe en positioneringseigensehappen van deelementen van de F1exibele Assemblage- en LasCel.
Binnen bet FALC-projekt is behoefte aan onderzoek naar bet funktioneren van elementenmet betrekking tot dynamisehe en positioneringseigensebappen.Globaal kan de eel in vier delen gesplitst worden; robot, manipulator, transportsysteem enoverzetmeehanismen. De behoefte aan onderzoek rieht zieh in eerste instantie op de robot.Voor het onderzoek naar dynamisebe eigenschappen zal onder andere gebruik gemaakt worden van Modale Analyse.
Qpdraeht:
Samengevat worden de werkzaamheden:1. Orientatie op de mogelijkbeden van onderzoek.2. BepaIing van dynarnisehe en positioneringseigenschappen van de robot. Hierbij worden
de invloeden van de parameters, zoals belasting, snelbeid, versnelling, bekracbtigingvanmotoren en remmen, eigenfrequenties 'en servogedrag besehouwd.
3. Voorstellen ter verbetering van de betreffende eigensehappen opstellen.4. Verzorging van rapportage.
Prof. dr. ir. A.C.H. van der Wolf
Jlrv1~ c(,.w ~H+!
ir. J.AW. HiJink
in&"J:J: . Sehrauwen~----~.-
./
50
BIJLAGEN
Bijlaqe 1a: uiteinde robotarm met belastinqsdiaqram
.1 ml
~enn'bnand
z
300
2SD 9 kg /'/
\1 kg /1200
13 kg /
1S kg /
1SD 17 k. 7119 kn
"n"
1- ..,
1'00
Trlgfast 2S kl
~
2c:• so
\ I \ \ 1 \100 200 300 400 SOO 600 l m
Traglast o
angriffso
punkt
I !
·~iJ
140 L•• •• X.I
12001000800
Bijlaqe 1b: Werkbereik van de robot
11---+--+-':;-"
Arbeiubereich mit Arbeitsfeld (oben) 2:--.../---lund Drehbereich (unten)Bezugspunkt ist der Schnittpunkt der 3,---\Achsen 4 und 5
51
1 oh... ArMVefllngaru"ll2 mit Ar...-lingerung 200 mm3 mit A.....-lingerung 400 mm
Bijlage 1c: Maximale snelheden en versnellingen per as
.~ c: •i:
;. . i·)( !~
r 'tl "E ~ .. "E"7c:'i : :2.- E 0.E
:2 .c: ~~> o~.. f .~ .c: •.. .c: ...c: ~ - u r.~ ~ -u
~~I> .- ;; ;) J:J .. .c:
~ 0': .- ..CD ... 0 D ..
1 320° 120°'1 0,461 25002 129° 97°'1 0,61 I 25003 270° 148°'I 0,551 25004 400° 146°'I 0,41 30005 240° 142°'I 0,41 30006 5000
1800'I 0,4 I 3000
52
Bijlaqe 2: Modale Analyse, methode en theorie
In het onderzoek met modale analyse kunnen globaal volgendestappen worden onderscheiden:- Vaststellen van de excitatiepunten op de constructie (mo
del).- Meten van de frequentieresponsie.
Vaststellen van de modale parameters.Presentatie van resultaten.
In dit hoofdstuk worden deze stappen als methode beknoptbeschreven. In het volgende hoofdstuk worden ze in de vorm vanresultaten met betrekking tot de robot beschreven.
Vaststellen van de excitatiepunten op de constructieDe excitatiepunten worden vastgelegd in een model met knooppunten. Tussen de knooppunten worden verbindingen gemaakt omhet model te kunnen visualiseren. De verbindingen als zodanighebben voor het meten en verwerken van de overdrachtsfunktiesqeen betekenis. De coordinaten van de knooppunten worden ineen tabel van de analyzer ingegeven. Er ontstaat dan een modelzoals bij het volgende voorbeeld.
figuur 30: Voorbeeld van een eenvoudig model.
Op ieder kruispunt van lijnen bevindt zich een knooppunt. Deanalyser kent .aIleen deze samenhang van knooppunten en qebruikt deze dan ookbij de verder analyse. Daarom dient hetmode1 e'en juiste afspiegelinq te zijn van de werkelijke construetie.Bet model kan a~s voIgt aan de constructie worden ontleend:Er wordt begonnen met de globale maten van de elementen van deconstructie op te nemen. Het model dat in de analyser wordtqeproqrammeerd, is opgebouwd uit een aantal componenten. Het
53
verdelen van het model in componenten vereenvoudigt het programmeren aanzienlijk en geeft ook de mogelijkheid om hetmodel eenvoudig te veranderen, bijvoorbeeld wanneer in eenandere stand van de constructie wordt gemeten. ledere component wordt opgebouwd uiteen aantal knooppunten, die daarnavolgens de gewenste configuratie met elkaar worden verbonden.Het bepalen van het aantal knooppunten per component is afhankelijk van een aantal criteria:- Geheugenruimte van de analyser.- Vorm van de component. Een rechthoekige balk of staaf bij-
voorbeeld heeft minimaal 8 knooppunten nodig.- 'De plaats van de component ten opzichte van het geheel.
Wanneer de betreffende component niet op een zwakke ofkritische plaats zit en relatief stijf is ten opzichte vanandere componenten, dan kan het aantal knooppunten tot eenminimum worden beperkt.
- Het model van de component moet een globale afspiegeling vande werkelijkheid zijn.
- De gewenste nauwkeurigheid van de beweging van de componentals model, nadat de beweging van de knooppunten is gemeten.Wil men ook weten, hoe en op welke plaatsen de componentdoorbuigt, dan moeten er tussen begin en einde van de rechteeen aantal knooppunten worden gevoegd. Dit aantal is afhankelijk van de gewenste overeenkomst met de werkelijke beweging.
- De hoeveelheid tijd die men redelijkerwijs in de metingenkan steken. leder knooppunt zal in drie orthogonale richtingen worden gemeten. De hoeveelheid werk die aan het metenvan de knooppunten wordt besteed, is voor een groot deelafhankelijk van het aantal knooppunten.
Het maken van een model is dus een afweging van de genoemdecriteria. In eerste instantie is men geneigd het model teuitqebreid 'te maken. Tenzij de resultaten van de metingen totuitbreiding van bet aantal knooppunten aanleiding geven, ishetverstandig het aantal knooppunten tot een aanvaardbaarminimum te beperken. Dit bespaart veel tijd en voorkomt datbepaalde metingen van knooppunten worden verricht die achteraftoch niet relevant blijken te zijn.
54
Het meten van de frequentieresponsieVoor elk knooppunt van het model dient de frequentieresponsievoor de drie hoofdrichtingen te worden bepaald. Met deze.frequentieresponsie kunnen de modale parameters worden bepaald. De frequentieresponsie komt als voIgt tot stand: Deconstructie wordt in ieder knooppunt een aantal malen geexciteerd. Een versnellingsopnemer meet op een vaste plaats hetuitgangssiqnaal. In figuur 31 wordt de overdracht schematischweergeven.
TijdX(t)
Ingang >SJ[(f)
Frequentie
H(t) Y(t)-------------------~------->Uitgang
H (f) Sy (f)
figuur 31: Overdracht
X(t) = inqangssignaal, (tijddomein)Yet} = uitgangssignaal, (tijddomein)H(t} = impuisresponsie, (tijddomein)SJ[(f) = fouriergetransformeerde van X(t}, (frequentiedomein)Sy(f} = fouriergetransformeerde van Yet}, (frequentiedomein)H(f) = frequentieresponsie, (frequentiedomein)
Het in- en uitgangssignaal dient bemonsterd te worden, om deconversie van analoog naar digitaal te maken. Gedurende eentijdsinterval T wordt er qemeten.
T = NAtT = bemonsteringstijdN = aantal bemonsteringenAt= bemonsteringsinterval
(1)
De maximale te meten frequentie is dan volgens het theoremavan Shannon:
1F__ < 2At (2)
SJ[(f) en Sy(f) worden bepaald met de volgende numerieke inteqraal.
T 1-1= - E X(nAt) e-j2fnDCn/2R)N 11""0
55
(3)
Af (= lIT) is het frequentieinterval tussen de waardenvan Sx. (m = 0,1,2, ••••• ,N)
Deze numerieke inteqraal wordt berekend met het Fast FourierTransform (FFT) alqorithme. De frequentieresponsie wordt dan:
S)'(f)H(f) = --- (4)
Volqens deze overdracht dient de excitatie met een sinusvormigsiqnaal te worden uitgevoerd. Eenvoudiger is het om een impulssignaal als inqanq te qebruiken. Dit kan met behulp vaneen excitatiehamer. De excitatie beslaat dan, afhankelijk vande kop van de hamer, een bepaald frequentiespectrum en levertkortere meettijden. Om bij deze vorm van excitatie de metingente kunnen middelen, is het noodzakelijk de overdracht tebepalen met de autopowerspectra van in- en uitqang en hetcrosspowerspectrum. De overdracht wordt dan als volqt:
GlCl: = autopowerspectrum ingangGyy == autopowerspectrum uitqangG,.x = crosspowerspectrumS • = complex geconjungeerde van ingangsspectrumxS ' = complex qeconjunqeerde van uitgangsspectrum)'
Gemiddelde van een aantal metingen:
H(f) ==
(5)
(6)
Met de qemiddelde powerspectra wordt ook de coherentiefunktiebepaald.
(7)
De coherentiefunktie weerspiegelt de betrouwbaarheid van deoverdracht, ofwel in welke mate het uitgangssignaal wordtveroorzaakt door het ingangssignaal.
56
7 2 = 1 : Volledige causaliteit.7 2
- 0 : Samenhang ontbreekt.
Excitatie met hamer:Deze vorm van excitatie heeft twee belangrijke voordelen: Deexcitatie kan op een willekeurige plaats worden verricht en deexcitatie gaat veel sneller dan een sinusvormige excitatie. Dehamer heeft een ingebouwde krachtopnemer voor het ingangssignaal. Het uitgangssignaal wordt met een versnellingsopnemergemeten op een vaste plaats. De overdrachtsfunktie krijgt dande dimensie versnelling/kracht (mN-1
S-2). Voorwaarde bij deze
voxm vanexcitatie is, dat in de frequentieband waarin gemetenwordt voldoende energie aanwezig is. Afhankelijk van de temeten constructie kan een keuze voor een hamerkop gemaaktworden. In figuur 32 zijn de spectra van drie verschillendehamerkoppen gegeven. In figuur 33 zijn de pUlsbreedtes van deverscbillende hamerkoppen gegeven. Algemeen geldt, hoe brederde schokpuls, hoe smaller de geexciteerde frequentieband. Eenrubberen kop heeft bijvoorbeeld een brede puIs in de tijd,maar is alleen voor 1age frequenties geschikt.
fA: ..
l6MASDB
A SPEt 1
D.O
-SO.OOO -j--......,r---""T"""---T--"T----,.--.....----.-----!
10.0 HZ 1.BOOO K
figuur 32: Frequentiespectra van drie verschillendehamerkoppen.
57
70.000staal
Telflon
MAG
0.00.0 SEC 20.000 •
fiquur 33: Pulsbreedte van drie verschillendehamerkoppen.
Vaststellen van modale parametersNa het meten van aIle frequentieresponsies kunnen de modaleparameters worden bepaald. Deze parameters (frequentie, demping en residu) worden voor iedere mode vastgesteld met behulpvan "Curve-fitting". Met Curve-fitting wordt een mathematischmodel gebruikt, dat geprojecteerd wordt op een van de mode'svan de frequentieresponsie. Voor een beperkte frequentiebandwaarin de mode gevangen zit wordt met dit wiskundige model eenzo goed mogelijk passende polynoom door de frequentiepiekgelegd, (fiquur 34).
EXPAND4fA:
~--- -- ---~
,\~
-14.000Jl
IMAG
TRANS
2.0000-r;;~~;:::l"""'""~------------------'Ii
10.000 HZ 50.000
fiquur 34: Voorbeeld van CUrve-fitting
58
Het mathematisch model dat wordt gebruikt is als voIgt:
rH(s) .. ----
2j(s-p)
.r
2j (s-p')(8)
s = Laplace variabeler = residu (amplitude)r' .. complex geconjungeerde van residup .. pool locatie (p == aD + j",o)p' .. complex geconjungeerde van p (= °0 - j",o)°0 = dempingscoefficient (rad/s)Cot)° == natuurlijke frequentie (rad/s)
De polynoom past het beste wanneer het verschil met de waardenvan de gemeten overdracht geminimaliseerd wordt. Dit wordt metde kleinste kwadraten methode gedaan:
(9)
Het aantal m is afhankelijk van de frequentieresolutie.
= ide waarde van de gemeten responsie== Curve-fitting funktie van de ide frequentie
Van deze curve-fit kan de karakteristieke vergelijking (noemer), opgelost worden om de poollocatie te bepalen. Met dezepool kan het residu bepaald worden:
r == 2jao{lm(H(s»}(voor verplaatsinq of versnelling
(10)
Het residu is een maat voor de amplitude van de betreffendeeigenfrequentie.
Presentatie van resultatenPer mode zijn van iedere meting eigenfrequentie, demping,amplitude en fase bekend. De amplitude is bepaald met hetresidue Het residu heeft echter niet de juiste dimensie, omdathierin de demping Crad/s) is verwerkt. Daarom moeten aIleresiduen na het bepalen van de residu tabel, met een hulpprogramma de juiste dimensie krijgen. Het hulpprogramma deelt hetresidu door de dempingsfaktor, zodat de echte amplitude inmicrometers verschijnt. ledere mode (eigenfrequentie) heeftdus een eigen residu tabel waarin voor ieder knooppunt en voor
59
iedere hoofdrichting de amplitudes gegeven zijn. Naast dezetabel is er de frequentie- en demping-tabel, waarin vooriedere mode deze twee parameters zijn gegeven. Met al dezegegevens kan de analyser een animatie van iedere mode-shapemaken, die in 3D-vorm op het beeldscherm zichtbaar is. Daarvoor dienen de coordinaten van het model bekend te zijn. Metdeze coordinaten en de amplitudes van iedere meting wordt eenanimatie gemaakt, waarbij het model voor de aangegeven modebeweegt. Er ontstaat dan een duidelijk beeld hoe de constructie trilt. Er kan snel inzicht ontstaan over mogelijke zwakkeplekken in de constructie en de verdeling van de stijfheden.
60
Bijlage 3a: Coordinaten knooppunten
'tIEASUREMENT PT CDDRDUIATES MEASUREMEln PT COORDINATES
PT Cl C2 C3COMPONENTSA tI tI tI PT C1 C2 C3
COMPONENTSA tI II II
170.00 185.00
170.,00 , 0.000
170.00 -185.00
160.00 -128.00
-90.000 323.00
-90.000 173.00
1
2
3
04
5
e7
e
9
10
11
12
13
14
15
18
17
18
19
20
21
22
23
tI 24
25
26
27
28
29
30
31
tI 32
-300.00
-300.00
300.00
300.00
300.00
-300.00
-300.00
300.00
-230.00
-230.00
-230.00
-230.00
-230.00
230.00
230.00
230.00
230.00 I230.00
-160.00
-160.00
-170.00
-170.00
-170.00
-160.00
160.00
180.00
-300.00
300.00
300.00
-300.00
-300.00
-300.00
300.00
300.00
-270.00
-270.00
0.000
270.00
270.00
270.00
270.00
0.000
-270.00
-270.00
0.000
128.00
165.00
0.000
-185.00
-128.00
0.000
128.00
0.000 1
0.000 1
0.000 1
0.000 1
389.00 1
389.00 1
389.00 1
389.00 1
0.000 2
0470.00 2
607.00 2
470.00 2
0.000 2
0.000 2
470.00 2
607.00 2
-470.00 I 2
0.000 2
0.000 3
325.00 3
800.00 3
985.00 3
800.00 3
325.00 3
0.0001 3
325.00 3
BOO.OO 3
9B5~,00 ,3
BOO.OO 3
325.00 3
275.00 4
275.00 -4
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
33
34
35
36
37
38
39
tI 40
41
42
43
44
45
46
47
tI 48
49
50
51
52
53
54
55
II 56
61
-90.000
-90.000
-80.000
-90.000
-90.000
-90.000
80.000
90.000
90.000
90.000
90.000
90.000
90.000
90.000
-90.000
-90.000
-90.000
90.000
90.000
90.000
0.000
0.000
0.000
0.000
-340.00
-630.00
-630.00 I-340.00
173.00
323.00
323.00
323.00
173.00
-340.00
-B30.00
-B30.00
-340.00
173.00
-BOO.OO
-916.00
-800.00 I-800.00
-91B.00 I-BOO.OO
0.000
0.000
0.000
0.000
90.000 4
55.000 I 4
-55.000 4
-90.000 4
-225.00 4
-225.00 4
-225.00 4
275.00 4
275.00 4
90.000 4
55.000 4
-55.000 4
-90.000 4
-225.00 4
-70.000 4
0.000 4
70.000 4
70.000 4
0.000 4
-70.000 4
0.000 5
0.000 5
0.000 5
0.000 5
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
Bijlage 3b: posities componenten
COMPONENT NO.1 COMPONENT NO. ..
COORD. SYS. TYPE: RECTAllGUlAR
DRIG:N OfFlOC~ COO~
0.000 O.OOO~OORIENTAtION
COORD. SYS. TYPE: RECTAIlGUlAR
ORIGIN OF LOCAL COORD. SYSTEM
..:.oF] ',.... ,ORIENTATION
DIRECTION COSINE MATRIX
ROTATE ABOUT THE X AXIS:ROTATE ABOUT THE Y AXIS:ROTATE ABOUT THE Z AXIS:
0.000 1.000
COMPONENT NO.5
t
0.000 DEG0.000 DEG0.000 DEG
0.000
0.000
Z·
0.000
1.000
y'
1.000
0.000
0.000
X·
ROTATE ABOUT TIlE XAXIS: 0.000 DEGROTATE ABOUT THE Y AXIS: 0.000 DEGROTATE ABOUT TIlE Z AXIS: 0.000 DEG
tZ
DinECTION CQSlNE MATRIX
A~x· Y' Z'
1.000 0.000 0.000 X
0.000 1.000 0.000 XX Y Y y
0.000 0.000 1.000 ZCOMPOlIENT NO. 2
coone. SYS. TYPE: nECTANGUlAR
ORIG:N OFFlOC~~S:STEM
0.000 ~r 389.000
ORIENTATION
COORD. SYS. TYPE: RECT ANGUlAR
ORIGIN OF lOCAL COORD. SYSTEM
-<OO.~. I --:....1 '.......
ORIENTATION
ROTATE AROUT TIlE X AXIS:ROTATE ABOUT TIlE Y AXIS:ROTATE ABOUT THE Z AXIS:
0.000 Df'G0.000 DEG0.000 DEG
ROTATE ABOUT THE X AXIS:ROTATE ABOUT THE Y AXIS:ROTATE ABOUT THE Z AXIS:
0.000 DEG0.000 DEG0.000 DES
t tDIRECTION COSINE MATRIX
t.J!.!!!ECTION~SINE MATHIX_
X· ~.~ Z'1.000 0.000 0.000
0.000 1.000 0.000
n noD 0.000 1.000COMPONENT NO.3
X
Y
z
X·
1.000
0.000
0.000
y'
0.000
1.000
0.000
Z'
0.000
0.000
1.000
COORD. SYS. TYPE: RECTANGIUR
ORIGIN OF .lOCA\. COORD. SYSTEM
0.:00I :.000I Z795.oo0
ORIENTATION
ROTATE ABOUT Tt£ X AXIS: 0.000 DEGRa1ATE ABOUT THE Y AXIS: 0.000 DEGROTATE ABOUT THE I AXIS: 0.000 DE&
tZ
DIRECTION COSINE MATRIX
Ax· y' z·X 1.000 0.000 0.000
y 0.000 1.000 0.000 XX Y Yz 0.000 0.000 1.000
62
Bijlage 4: Measurement state bij stand 1 in stilstand
MEASUREMENT STATE
MEASUREMENT : TRANSFER FUNCTION
AVERAGE: .. • STABLE
SIGNAl.. : IMPACT. TN- 2, FW- 250.82 •
TRIGGER: INTERNAl.. • CHNL 1
CENT FREG : 0.0 HZ AF : 195.812 aHZ
BANDWIDTH : 50.0000 HZ
TIME LENGTH : 5.12000 S AT : 5.00000 .S
CHAN , RANGE AC/DC
1II 2
5 V AC5 V AC
DELAY
-5. 00000 IllS-5.00000 illS
63
CAL (EU/V)
50.00001.00000
Bijlage 5: Een selektie van residuen mode 1 en 2, standi,zonder belasting, in stilstand
MODAL RESIDUES MODAL RESIDUES
IMODE: 1 IFRED (HZ) : lB.B23 DAMP (I) : 1.no
CHAN .1 CHAN .2MEASMT PT DIR PT DIR RE3IOUE
IMODE: 1 [FFlEIHHZ): 18.823 DAMP (I): 1.no
CHAN .1 CHAN .2MEASMT PT DIR PT DIR RESIDUE
4B 1
48 1
48 1
4B 1
4B 1
4B 1
20.000 ~
20.000 fl
20.000 /l
5.150 ~
-1.158 ~
-4.508 /l
-4.629 /l
-1.281 ~
3.85B /l
8.070 ~
7.384 ~
5.973 /I
-5.B70 ~
-7.351 ~
-B.a13 ~
RESIDUE
DAMP (J): 5.250
4B 1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
4B 1
48 1
4B 1
48 1
48 1
48 1
48 1
4B 1
54 1
55 2
58 3
41 -1
42 -1
43 -1
44 -1
45 -1
48 -1
47 1
48 1
49 1
50 -1
51 -1
52 -1
29
32
40
38
37
3B
39
30
31
33
34
35
121
122
123
MEASMT
I_MO_O_E:__21 FRED (HZ): 23.901
CHAN .1 CHAN .2PT OIR PT DIR
-14.797 ~
-15.130 ~
-10.nB ~
-B.587 ~
17.517 ~
19.521 ~
18.405 ~
-17.955 ~
-20.614 ~
-19.012 ~
2.879 Jl
-1.647 fl
-1.115 /l
-1.251 fl
-2.915 ~
-1.613 ~
5.144 ~
-1. 789 ,.
5.608 /l
1.369 ~
-1.31B ~
-2.725 ~
2.792 ~
-3.072 ~
-2.563 ~
-478.529 E-9
-2.338 ~
-3.041 ~
-2.517 ~
4.425 ~
3.023 /l
-2.052 /l
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
4B
4B
48
4B
48
4B
4B
48
4B
4B
4B
48
48
4B
4B
4B
48
4B
4B
484B
4B
4B
4B
4B
48
50 -2
51 2
52 -2
43 -3
44 a45 3
48 a
47 3
48 a
49 -3
50 -3
51 -3
52 3
48 1 I
43 -1
44 -1
45 -1
48 -1
47 1
45 2
42 2
43 -2
44 -2
49 1
50 -1
51 -1
52 -1
41 -2
48 -2
47 -2
48 2
49 -2
as
39
31
32
as34
35
3B
37
40
69
70
71
72
73
74
75
7B
77
7B
79
BO
111
112
113
114
115
US
117
118
119
120
64
Bijlage 6a: Animatie xy-vlak, mode 1 en 2 (stilstand)
MODE
1
-L. FAED(HZ)
....... 7 18.62
I J I 1-- ~-FU-r
~ \ DAMP 00--r ~.L- - "'" - 1.77-
I s
1 em - 45 p.m/N r'-A
MODE
2
-.1_I FAED(HZ)
23.80
['f-t-l ~-- -~ DAMP (I)- --
5.25
I s
r y
A
65
Bijlage 6b: Animatie zy-vlak, mode 1 en 2 (stilstand)
MODE
1
FRED (HZ)
18.82
DAMP (I)
1.77
s
L,1 em =45 p.m/N
-+-
66
MODE
2
FRED (HZ)
23.90
DAMP (I)
5.25
s
L,
Bijlage 6c: Animatie xz-vlak, mode 1 en 2 (stilstand)
I l;lL MODE
f\in lit
\ -~
\ \ FAEO (HZ)
\ 18.82
II J DAMP (I)
T 1.77
I S
z
x-l1 em = 4S #1-m/N
,lJJMODE
2
FAEO (HZ)
23.80
~- DAMP(S)
5.25
1 S
z
x-l
67
Bijlage 7: Een selektie van residuen mode 1 en 2, standlzonder belasting, in beweging
MODAL RESIDUES
IMODE: 1IFRED (HZ) : 17.87B DAMP (X) : 3. 4BB
CHAN '1 CHAN '2MEASMT PT OIR PT DIR RESIDUE
MODAL RESIDUES
IMODE: 21 FRED (HZ): 23. 177 DAMP (X) : 8.394
CHAN 11 CHAN '2MEASMT PT DIR PT DIR "RESIDUE
48 1 -322.152 E-9
48 1 1.268 fl
48 1 4.855 fl
48 1 8.502 fl
48 1 -4.953 "
48 1 1.175 fA
48 1 1.385 "
48 1 -1. 031 fl
48 1 -1.487 fA
48 1 734.514 E-9
7
8
9
10
11
12
13
14
15
18
19 -1
20 1
21 1
22 1
Z3 1
24 1
25 1
28 -1
27 -1
28 -1
48 1
48 1
48 1
.018 1
245.8.015 E-9
-1.487 fl
-4.523 fA
-5.B33 I
19
20
21
22
23
2.01
25
28
27
28
a1 1
32 1
33 1
3.01 1
35 1
aB 1
37 1
38 1
3S -1
40 -1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
-1.692 fl
-1.690 "
143.150 E-9
311.677 E-9
814.969 E-9
28.5.017 E-9
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
38
37
as
39
40
29 -1
30 -1
31 1
32 1
33 1
3.01 1
35 1
38 1
37 1
38 1
39 -1
40 -1~
-41 -1
42 -1
43 -1
44 -1
45 -1
48 -1
47 1
-48 1
-49 1
50 -1
51 -1
52 -1
4B 1
48 1
.018 1
.018 1
48 1
4B 1
48 1
"48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
-48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
4B 1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
48 1
-5.181 fl
-1.533 fA
5.068 fA
B.421 fA
6.627 fA
6.955 fA
7.004 fA
5.511 fA
4.090 fA
4.527 /l
-4.00S fA
-5.901 "
-6.217 "
-5.177 "
-7.455 "
-7.090 fA
-5.e..3 "
-4.220 fA
7.297 fl
8.149 "
7.877 fl
-7.298 fl
-7.469 fl
-7.994 fA
68
29
30
31
32
3a
3.01
35
as37
38
3S
40
.011 -1
42 -1
43 -1
4.01 -1
45 -1
4B -1
47 1
48 1
4S 1
50 -1
51 -1
52 -1
48 1 1.7.011 fl
48 1 91.087 E-9
48 1 -741.308 E-9
48 1 -5.011.878 E-9
48 1 -58.178 E-9
48 1 832.485 E-9
48 1 1.034 fA
48 1 1.798 "
48 1 1.129 fl
48 1 -1.315 /l
48 1 -1.445 fl
48 1 -1.81B fA
Bijlaqe 8: Animatie xy-vlak, mode 1 en 2 (beweging)
MODE
1
.FREQ(HZ)
---r-, -~ --- - 17.88
I I IL
r 1 1 I- DAMP lJ)- -/" 3.47
I s
r v
"
MODE
2
.FAEQ(HZ)
~I-- - 23.18--
-----=- ~ DAMP (I)
- 8.38
I s
r v
"
69
Bijlage 9a: Vergelijking van de verschillende condities in
stand 1
EXPAND4fA:
IMAG stilstandBelasting 2.77 kgStand 1
-14.00011
10.000 HZ 50.000TfiANS fA: EXPAND
1.000011
IMAGBewegingBelasting 2.77 kgStand 1
-7.0000I'
10.000 HZ 50.000TRANS fA: EXPAND
2.0000
\11 ---
IMAG - stilstand
- Belasting 25 kgStand 1-
-12.000 _Jl T • • I I •
10.000 HZ 50.000TRANS fA: EXPAND
1.0000fA
TRANS2.0000--G:::M::;:::;::::~:--------------------'
11
lMAG
-s.oooo11
BewegingBelasting 25 kgStand 1
10.000 HZ 50.000
70
Bijlage 9b: Vergelijking van de verschillende condities in
stand 2
EXPAND
BewegingBelasting 2.77 kgStand 2
fA:
IMAG
-3 .5~00 -,----rL.L..---r---r--..:,.----r-----.---~
IMAG stilstandBelasting 2.77 kgstand 2
-12.000II
10.000 HZ 45.000TRANS fA: EXPAND
0.0
TRANS2.0000..,...---:-::::7't" ----.
II
45.000EXPAND
stilstandBelasting 25 kgStand 2
fA:HZ
---
IMAG -
10.000TRANS
2.0000 _ \JA _'
--
-12.000 -;-.........-...-----,r-----r---r---,..-----r---,.------lII • •.
TRANS10.000 HZ
fA: EXPAND50.000
0.0
lMAG
-2.0000II
BeweginqBelastinq 25 kgStand 2
10.000 HZ 50.000
71
TRANS 'A: 4 EXPAND TRANS 'A: 20 EXPAND t1j~.
1.00001 f\A I
u.0.0 ---vv-" \ I ....- ~ /l A" A. PI
~f1)
Stand 3,stilst. l IMA6 ~ r \ I ~ ...INAS -I II JIlet toorts Stand 3,beweq. 0
zonder toorts ..-14.:00 ., r I
-5.0000 3:i i /l f1)i i i i rt
10.000 HZ 45.000 10.000 HZ 45.000 ~.
::sfA: 4 EXPAND TRANS fA: 4 EXPAND
~TRANS f1)
2.0~ooFO\::s
I \ I I ~.0.0 ~ ---- ::s
I \~
Stand 3,stilst. IMAS Stand 1,stilst. f1)
lMAS 4 \I I"'fzonder toorts JIlet toorts ~Ul
-12.000 _V
rt-.J -i4.~00 -t I I /l PIIV i I i I I I ::s
HZ 45.000 10.000 HZ 45.000 0-10.000
SEXPAND TRANS 'A: 20 EXPAND f1)
TRANS AI: 48 fA: 20 rt
o.o~.
l'~OOiJJl-.M I I f1)
~ ::s- til
Stand 1,beweq. 0IMAS ::s
IMAS 1 V' , I.
0-Stand 3,beweq. Dlet toorts f1)Dlet toorts -8.0000 I"'f
-5.0000 /l ..../l PI
10.000 HZ 45.000 en10.000 HZ 45.000 rt
00
~Ul
Bijlage 11: Rechtheidsmeting van rij op 3-D meetmachine
40.1926.420.9
.....--.....e.0ll9
x-y-
z-
x-
x- 40.19y- 982.14 EBEr~HEIT D
Jt~ z- EI. 00
/,~"/' ~~ '.
1C.27~~ ~"f;: 9a~~~ , ' I"II'I~\-I
~1\~~., . ~"'llYu ./"~~~. /
~./~.... )(- 10.27
y- 26.42z- -~ 0"
~=EXTREHI~_
MINMRX
X
Z"I.83
40.12
Y Z UEBERHOEHUNG=
188.2"1 -E1.Bl V-MAX"
5113.12 e.31 TRSTSTIFTD=
B39
Z0.e0
8.00
73
Bijlage 12: Rondheidsmetingen van gecallibreerde ring(Mitutoyo)
MITUTOYO ROUNDTEST
YIAIOf':1<
(rILTER )(DIF£C. )(EIJALUATE ~,
[P+U][ >:: ][ Y ][ p ][ I) ][MLA]
Y
15OUTLSC1.3 .urn0. fl JJrn
-0.6 JJrn0. E, JJrn0.7 JJm0.3 JJm
" ..A..... >.',.,/ : :/( < ~ ,/
i(i~/ ~ / '~:\\I :\! : :
:: :: '\\ ;.. "-. i.,.=' \ / T..... i·':............. \ ( j' '><jj',:.:':::'
". v~ \. "". .....:>:'.-./ ... :--.... ..... ...... ..- .
/·······::·····:'>,.f~--:.···:-- >:,"'<: ..........,...,"
iI-----l 1.25JJfIl
74
Bijlage 13: IJking van taster en analyzer
De taster met versterker en analyzer zijn geijkt met behulpvan twee eindmaten van 24 en 25 mm.
Taster en versterker:1 mm verschil tussen eindmaten = 1.025 mm op de schaalvan de versterker: Afwijking = 2.5 %
Analyzer:1 mm verschil tussen eindmaten (via de versterker) =1.0172 mm op het beeldscherm van de analyzer:Afwijking = 1.72 %
Met deze laatste afwijking dienen aIle metingen te wordenverdisconteerd.
75
P2 .. P1
b'....u .....l»
\Q(1)
~.Ilol»
< :J:(1) (1)~ rtrt ....(1) :s\Q \Q(1) (1):s :s~ so (1)~ rtQ,.... >C\Q IQ, ..
(1) '<:s I
Q, (1)(1) :s01 N:s I(1) l».... 01=r(1) \Q.... (1)Q, ........l» u..... ~01
tol»~
~(1)rt(1)~.
AY: 474.33 •
37.3 _/sec
Y: -28.498 •,A: 1
P2 .. P1
AX: 25.825At: 501
0.0
REAL
400.00•
X: 1.582511 AV6 1
AY: 387.39 •
37.3 IIlIIl/sec
Y: -9.5848 • AY: 755.95 •,A: 1
Y: -237.82 •,A: 1
37.3 lIlIIl/sec
SEC 30.000
P1 .. P2
AX:28.~
At: 7
0.0
REAL
0.0
700.00II
X: 937.50 II AX: 29.312TI AV6 1 At: B
X: 2.8875TI AV6 1
aoo.oo•
REAL
-200.00•
~
0\
0.0 SEC 30.000 0.0 SEC 30.000
P2 .... Pl
REAL
-200.00II
REAL
-300.00 , , , .. • I
• ii' Iii
x: 921.87 .. AX: 8.1250 V: -310.31 • AV:352.5B • x: 1.1250 AX: 8.0937 Y: -38.807 • AV:597.91.TI AV& 1 AI: 7 fA: 1 TI AVG 1 Rt: 8 fA: 1
I I I I I500.001
3O~.00-1 11\. . .. 14&.8 -/.eo
14S.8 11m/sec
0.0 SEC 7.0000 0.0 SEC 7.0000
AY: 775.70 •
252.9 _/sec
Y:-372.93 IIfA: 1
Pl .... P2
REAL
x: 343.75 .. 6X: 3.5489TI AV& 1 AI: 5
400,.00.... , HI'
-300.00Ill"
...,J
...,J
0.0 SEC 3.5000
••:J:CDrt....::slQ
CD::s....::s>CI..
NI
11....o~rt....::slQ
ClIHINo::sg,CD11........u.~
tXI....u .....ClIlQ
CD
I-A...t:r
BO.OOO
BO.OOO '<I
CD::s
AY: n1.a1 •
6Y:52O.52 IY:-22!5.B5 I
fA: 1
Y:-229.31 IfA: t
SEC
SEC
P1 .. P2
P2 .. P1
15.8 _/••c
AX: 53.000At: 2
AX: 53.500At: 1
0.0
0.0
REAL
250.00•
REAL
500.00I
-200.00•
X: 2.8750TI AV6 1
-200.00•
X: 3.1250TI Ava 1
x-richtinq
BO.OOO
80.000
AY:&n.05 I
6Y:813.50 I
Y: -79.851 •IA: 1
Y:-l0UU IfA: t
SEC
SEC
AX: 53.00019
P2 .. PI
6X: 53.500At: 20
At:
0.0
0.0
0.0
REAL
700.00•
X: 3.1250TI Ava t
700.00.... I I I iI
REAL
PI .. P2
X: 2.8750TI Ava 1
-100.00 I I , I I• iii i , I
..,J03
X: 2.8750TI AV6 1
AX: 51.875At: 24
Y:-iB5.B-i a'A: t
AY: ..B8.3B ..
"\D
250.00a
REAL
-150.00a
0.0
Pi .. P2
SEC 80.000 y-richtinq 15.8 _/sec
X: 5.1250TI AV6 1
500.00a
REAL
-100.00a
0.0
AX: 52.250AI: 2B
. P2 .. Pi
Y:-l97.-iB a'A: 1
SEC
AY: 711.91 II
BO.OOO
x: B.S750TI AV6 1
50.000a
REAL
-250.00•0.0
AX: 51.125RI: 501
P2 .. Pi
Y:-2B5.7a a'A: 1
SEC
AY:3B0.07 a
BO.OOO
X:-I25.oo • AX:!I8.1~TI AVe 1 AI: so
Y: -IB1.03 •'A: 1
AY:252.87. x: 1.8750TI Ave 1
AX: 58.000At: 4
Y:-50.034 •fA: 1
AY; 123.72 •
50.000•BO.OOO_•
80.000 0.0
s-richtinq 15.8 mm/sec
AY:227.S2 I
I
80.000
I--
Pi .. P2
Y;-IBS.08 IfA: 1
SEC
..,-
IA
AX: 54.750At: 501
REALt-
-40.000 _•
X: 4.1250TI AV6 1
AY;34B.20.
Pi ~ P2
Y: -310.24 •fA: 1
SEC
AX: 57.825At: 31
0.0
FEAL
x: 1.2500TI Ave 1
-150.00•
0)
o
0.0
0.0
FEAL
-300.00•P2 ~ Pi
REAL
-150.00• . P2 .. Pi
0.0 SEC BO.OOO 0.0 SEC 80.000
ifrt~.
~CD::s....::so6-CD'tJI»I»....g,CD
VIrtI»::sg,
t:Jt~.
u.....I»~CD
~•o••
5.0000
AV: 80<4.88 _
AV: 578.31 •
173.3_/sec
Y:-3f.... 70 _fA: 1
113.3 DUll/sec
SEC
V: -422.58 _fA: 1
AX: 3.9"004..
Pi .. P2
At:
P2 .. Pi
100.00
-
REAL
0.0
REAL
200.00
-
-400.00
-
X: LOOOOTI AV6 1
X: 800.00 _ AX: ... f.700TI AV6 1 At: 43
-300.00
-80.000
AV:4B9.31 _
AV:"SO.B9 II
15.4 DUll/sec
P2 .. Pi
Y: -28".30 •fA: 1
15.4 IUD/sec
SECY:-288.85 _
fA: 1AX: 4".250
At: 8B
~ .....B25At: 81
Pi .. 1»2
0.0
ISO.00
-
REAL
REAL
-250.00
-
X: 2.8750TI AV& 1
200.00 , i. • I I
X: 1.9750TI AV& 1
-250.00
-0)
I-'
0.0 SEC 80.000 0.0 SEC 5.0000
Bijlage 14d: Metingen met luswerking
X: 825.00 _ AX: B.9082TI AV6 1 AI:.ca
500.00-
AEAL
-SOO.OO..0.0
X: 750.00 II AX:B.7031TI AV6 1 AI: 50
300.00..
Y:254.55 _IA:. 1
P2 .. Pl
SEC
Y:-24S.85 II
IA:. 1
P1 .. P2
AY:2BS.S7.
7.0000
AV: 248.08 ..
146.8 lUll/sec
REAL
-SOO.OOII
0.0 SEC
82
7.0000
Bijlage 14e: Metingen tijdens het doorlopen van een keerpunt
X: 540.00 • AX: 8.800011 ItV& 1 AI: 51
Y: -702.11 a'A: 1
AY: 453.19 a
200.00a Pl .. P2
146.8 lUll/sec
/0.0 SEC 10.000
AY:450.58 aY:-48.590 aIA: 1
AX: 7.2400AI: 52
X: 1. DaDOTI AV& 1
400.00-r--r-------~------..----......,a
P2 .. Pi
/
REAl.
-100.00a
0.0 SEC . 10.000
83
Bijlage 14f: Invloed van de belasting in het xy-vlak
X: BBO. 00 II AX: 7.980011 AV6 1 AI: 54
2.0000Pl .. P2
REAL
Y:-194.5B II,A: 1AY:SS1.29 II
37.3 lUll/sec
0.0
0.0
x: 320.00 II AX: B.1BOOTI AVG 1 RI: 55
2.5000
P2 .. Pl
REAL
SEC
Y: -151.05 til,A: 1
10.000
AY:543.10 II
0.0
0.0 SEC
84
10.000
ERRATA
Pag. 16:
Page 17:
Pag. 19:
Pag. 21:
:Pag. 23:
Page 24:
Page 39:
Page 42:
Page 45:
Page 65:
Page 69:
Errata bij WPA-rapport 0882:
DYNAMISCHE EN POSITIONERINGSEIGENSCHAPPEN
VAN DE KUKA 161/25 ROBOT
Tweede regel; dynamische stijfheden in plaats van
stijfheden.
Figuur 7; mode 2 heeft dezelfde schaal als mode 1;
45 llJ11/N.
Tweede alinea toevoegen: De eigenfrequenties z~Jn
lager dan bij de metingen in stilstand, omdat de
dynamische stijfheid is afgenomen.
Tweede alinea; dynamische stijfheden in plaats van
stijfheden.
Derde alinea, § 3.2.5; ongedempt in plaats van
kritisch gedempt.
Laatste alinea toevoegen: Bij toenemende belasting
blijkt de tweede eigenfrequentie nagenoeg te
verdwijnen (zie figuur 10).
Scherr~; sLana look zonder toorts
Laatste alinea; tussen stand 3 en 1 vervangen door
met en zonder toorts.
Tweede alinea; voorbeeld van puntlas is niet juist
en dient te worden verwijdert.
Toevoegen: Tevens dient het TCP (uiteinde taster)
met behulp van werktuigcoordinaten nauwkeurig te
worden opgegeven.
Tweede alinea; interferometrie in plaats van
interferrometrie.
Bijlage 6a, 6b en 6c; bij alle figuren hoort de
schaal 1 cm = 45 llJ11/N
Mode 1; toevoegen 1 cm = 10.2 llJ11/N
Mode 2; toevoegen 1 cm = 2.1 llJ11/N
Robot en gebruikte meetapparatuur
Robot: Kuka 161/25, serie nr. 5686, tekening nr. 391.043/062
Modale analyse:
Hewlett Packard structural Dynamics Analyzer, type HP
5423A, serienummer: 2040A00356
Twee versterkers: Kistler, type 5001, int.nr. WT2402
Versnellingsopnemers:
Ingang: Excitatiehamer, callibratie: 3.69 pC/N
Uitgang: Endevco, serie nr. BU23, callibratie: 1.79 pC/N
Positionering:
Stalen rij, lengte 1 meter, int.nr. WT0309
Universeel meter en taster, int.nr. WT802, voor uitgebreide
documentatie zie volgende twee pagina's
Eindmaten (24 en 25 rom), int.nr. WT742
Gecallibreerde ring, diameter 104.725 rom, geen nr.
MiUitron 1202 Ieund Millitron 1204 Ie
" UniversalmeBgerate
IlIillUIUIi
± 1000 I,m20'lm60
. -•
•Millitron 12021C Best.-Nr. 5312020, MeBbereiche - melrischMeBbereiche ± 3 ± 10 ± 30 ± 100 ± 300Skalenwert 0,1 0,2 1 2 10Obersetzung 20000 6000 2000 600 200Skalenlange 120 mmToleranzzeiger 2Einslellzeit 350 msAnschluBbuchsen 2 (je 1 StOck fOr induklive MeBlaster A und B)Einzelmessung +A, -A, +B,-BMeBkombination +A +B, +A -B, -A +B, -A-BNullsleller 2 GroBbereichsstellerNullslellbereich S,lm und 100 '1mAusgangsspannung ±3Vbei ±3, ±30, ±300,tmMeBwertverzagerung < 10 msmax. MeBfehler 1,5% yom MeBbereichNullpunkt unabhangig von MeBbereichsumschaltungStabilitat von Nullpunkt und Oberselzung besser als 0,2%Netzspannung 220 V ± 10%; 50/60 Hz; Leistungsaufnahme ca. 5 VA"Abmessung/Gewicht 150 mm x 195 mm x 120 mm/ca. 2 kg
Wesentliches Merkmal dieses Gerates isldas grol3f1achige Millilron-SpezialAnzeigeinstrumenl mil elektronischerSleuerung der Zeigereinslellung. Esverbindel die Prazision der eleklrischenMeBwertdarstellung mil hoher Geschwindigkeit der Zeigereinslellung. Die praziseTeilung und sinnvolle Geslallung der Skalaerleichlern, zusammen mit zwei einzelneinslellbaren rolen Toleranzzeigern, dieAblesung wesentlich. Der grol3e MeBbereichsumfang von 6 metrischen MeBbereichen ermaglichl den Einsalz sowohlim FeinmeBraum als auch zurlJberwachung von grol3en Toleranzen.
Es sind zwei induklive MeBlasleranschlieBbar. FOr jeden MeBlasler ist einleinlOhlig einstellbarer Grol3bereichsNullsteller und ein Kombinationsschallervorgesehen. Mit diesen lassen sichEinzelmessung fOr jeden Mt;>Rt::l-,t<>r m!t positiveruno "egativer Laufrichlung sowie beliebige Kombinationen beider MeBlaslereinstellen, so daB auch von der MeBart jedeAufgabe gelasl werden kann.
Die AnschluBbuchsen fOr zwei MeBlaslerbefinden sich auf der ROckseite desGerales. Ihnen sind Feinsteller zugeordnelzum hochgenauen Angleichen der MeBempfindlichkeit zweier MeBlaster zumGera\.
Millilron 1202 Ie ist das universelle AnalogMeB- und Anzeigegerat aus der Serie derMillitron-Kompaktgerate. Es erfOIlt jedemeBlechnische Anforderung und laBt sichauf Grund seiner hervorragenden Eigenschallen in unlerschiedlichenMeBaufgaben einsetzen.
±0,3 ±1 ±3 ±10 ±30 ±100 ±300 ±1000,tm0,01 0,02 0,1 0,2 1 2 10 20 11m200000 60000 20000 6000 2000 600 200 60
Millitron 12041C Best.-Nr. 5312040, MeBbereiche - metrisch (ohne Abb.)Technische Dalen wie Millilron 1202 ICjedoch:Mel3bereicheSkalenwertOberselzung
" Aile MiIIilron-KompaktmeBgerale sind fOr 110 V Netzspannung lieferbar.
Indul<tiver MeBtaster 1300
- ',·t; , •
~'c, ,.\ •
It)ex)
Tt·
¢8h6
o·co
Induktiver MeBtaster 1301Induktiver MeBtaster 1303
cocoI
¢8h6
tnduktive MeI3taster arbeiten nach demPrinzip des Differentialtransformators.Dadurch wird der MeI3wert volligruckwirkungsfrei erfaBt. Die MeI3kraft kannsomit allen Erfordernissen angepaBtwerden. Die MeI3taster zeichnen sich durchhohe Genauigkeit und beste Linearitat aus.Sie sind stoBsicher und weitgehend gegenmechanische Beanspruchung geschutzt.Die MeI3bolzen sind in einer HochgenauKugelfi.ihrung nahezu reibungsfreigelagert.
Millitron MeI3taster stimmen in ihrenelektrischen Daten uberein und kbnnen anaile tragerfrequenten Millitron MeI3- undSteuergerate angeschlossen werden.
Der MeBtaster 1300 ist uber seine gesamteLange einspannbar. Er zeichnet sich durchhochste Linearitat in seinem Arbeitsbereich' von ±2 mm aus.
Die MeI3tasler 1301 und 1303 sind fureinen MeBbereich von ± 1 mm ausgetegtund haben eine MeBbolzenabhebung.
Die MeI3taster 1300 und 1301 sind miteinem axialen, der MeI3taster 1303 ist mitsinem csit!ichen Kabelaus!ri!tausgestattet.
Induktiver MeBtaster 1300 Best.-Nr.5313000MeBbolzenwegUnterer Anschlag
MeBweg
MeBwertstreuungMeBkraftMeBeinsatzEinspannungKabellangeKabetaustrittMeBbotzenlagerung
4mmvon - 2 bis 0 einstellbarbezogen auf den elektrischen Nullpunktbei Anschlageinstellung - 2 mm = ±2 mmbei Anschlageinstellung 0 = 0 bis +2 mmmax. 0,02 11m0,75N'Hartmetallkugel"o 8h6 uber gesamte Langel,5m'"axialKugellLihrung
Induktiver MeBtaster 1301 Best.-Nr. 5313010
Induktiver MeBtaster 1303 Best.-Nr.5313030Kabelaustritt seitlichSonstige Daten wie 1301
MeBbolzenwegUnterer Anschlag
MeBweg
MeBwertstreuungMeBkraftMeBeinsatzEinspannungKabellangeKabelaustrittMeBbolzenlagerung
4mmvon - 1bis 0 einstellbarbezogen auf den elektrischen ~ullpunkt
bei Anschlageinstellung - 1mm = ± 1mmbei Anschlageinstellung 0 =0 bis +1 mmmax. 0,02 11m0,75N'Hartmetallkuge'"o Bh6 uber gesamte Langel,5m'"axialKugelfuhrung
Lieferbar sind:, MeI3krafte 0,25 N; 0,5 N; 1 N;
1,5N;2NMeBeinsatze, Seite 241300 mit anderen Kabellangen1300/3 mit 3 m KabellangeBest. Nr. 53130031300/5 mit 5 m KabelBest. Nr. 53130051300/10 mit 10 m KabelBest. Nr. 5313009Verlangerungskabel fUr 1301und 1303 Seite 31, ZubehOr