CDS Aanwijzing A-410 - Rijksoverheid.nl · 4. NATO STANAG 2583 EP / AJEPP-3 (Environmental...
Transcript of CDS Aanwijzing A-410 - Rijksoverheid.nl · 4. NATO STANAG 2583 EP / AJEPP-3 (Environmental...
CDS Aanwijzing A-410
Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties / Milieuplanningsleidraad
Datum 1 november 2013
Status Definitief
Pagina 2 van 16
Defensiestaf
Directie Operaties
Afdeling J4
Kalvermarkt 32
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Colofon
Pagina 3 van 16
Refertes
1. NATO STANAG 7141 EP / AJEPP-4 (Joint NATO Doctrine for Environmental Protection
during NATO-led Military Activities).
2. MC 469 NATO Military Principles and Policies for Environmental Protection (EP).
3. Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (DDN 2009).
4. NATO STANAG 2583 EP / AJEPP-3 (Environmental Management Systems in NATO
Operations).
5. CDS Aanwijzing A-130, Risicomanagement m.b.t. arbeids- en leefomstandigheden bij
operaties.
6. NATO STANAG 2510 EP / AJEPP-5 (Joint NATO Waste Management Requirements
during NATO-led Military Activities).
7. NATO STANAG 2581 EP / AJEPP-1 (Environmental Protection Standards and Norms
for Military Compounds in NATO Operations).
8. NATO STANAG 2582 EP / AJEPP-2 (Best Environmental Protection Practices for
Military Compounds in NATO Operations).
1. ALGEMEEN
a. Beleid
STANAG 7141EP (referte 1) geeft planningsrichtlijnen voor door de NAVO geleide
militaire activiteiten en is een nadere uitwerking van het NAVO-milieubeleid
(referte 2). Om niet met verschillende procedures te hoeven werken heeft
Defensie in haar beleid (referte 3) deze STANAG van toepassing verklaard bij de
planning van alle grotere oefeningen1 en operaties. Het Defensie
duurzaamheidsbeleid heeft ten doel om op alle niveaus in de organisatie
milieuaspecten, onafhankelijk van soort of omvang van de oefening of operatie,
te integreren in de relevante operationele planningsprocedures en -documenten.
Ook dient de commandant bij operaties te worden voorzien van een eenvoudig
milieumanagementsysteem.
b. Wet- en regelgeving
Als uitgangspunt voor oefeningen en operaties geldt in principe het niveau van de
Nederlandse wet- en regelgeving, tenzij operationele en/of lokale
omstandigheden de toepassing daarvan onmogelijk maken of wanneer de lokale
wetgeving stringenter is dan de Nederlandse. De beoordeling of toepassing van
milieuregelgeving operationeel mogelijk is en geen onaanvaardbare risico’s voor
personeel en materieel met zich meebrengen, wordt gedaan door de operationele
commandant. Indien de (operationele) omstandigheden en/of de regelgeving in
het buitenland de toepassing niet mogelijk maken, wordt gestreefd naar een
1 Zie het doel van de aanwijzing in paragraaf 2. De OPCO´s dienen in hun milieuzorgsystemen op te nemen dat het
plannen van een oefening in overeenstemming met het plannen van operaties gebeurt. Voor kleinere oefeningen is een
vereenvoudigde planning acceptabel. In deze aanwijzing wordt geen definitie gegeven van `grotere oefening`; deze
kwalificatie is situationeel afhankelijk. OPCO´s gaan hier verstandig mee om.
Pagina 4 van 16
verantwoorde invulling van het zorgplichtbeginsel.
c. Milieumanagementsystemen
Op basis van het Defensie milieubeleid moeten alle onderdelen beschikken over
goed werkende milieumanagementsystemen, opgezet volgens de internationale
norm ISO 14001. De onderdelen hebben daarin een relatie gelegd tussen al hun
bedrijfsprocessen en de belangrijkste milieuaspecten daarvan. Daar waar nodig
wordt in de milieumanagementsystemen verwezen naar de toepasselijkheid van
STANAG 7141 (referte 3). Tevens beschikken de onderdelen over procedures en
(werk)instructies, om de effecten op het milieu van hun bedrijfsprocessen te
beheersen en te verminderen. Voor toepassing bij operaties, al dan niet 'joint' of
'combined', biedt STANAG 2583 (AJEPP-3; referte 4) het referentiekader voor het
opzetten en uitvoeren van een eenvoudig operationeel milieumanagement-
systeem (Environment Management Plan). CDS Aanwijzing A-130 (referte 5) en
het Veiligheidsmanagementsysteem Defensie bieden aanvullende kaders in
relatie tot milieumanagement.
2. DOEL VAN DE AANWIJZING
Deze aanwijzing beoogt dat de operationele milieudoelstellingen uit het Defensie
Duurzaamheidsbeleid, naast STANAG 7141 (referte 3) worden gehanteerd. Het doel is
het geven van aanwijzingen die de integratie van de zorg voor het milieu in de
bedrijfsvoering bij het plannen en uitvoeren van grote oefeningen en operaties
bewerkstelligd. Aangegeven wordt op welke wijze aan structurele milieuplanning bij
CDS en OPCO’s uitvoering dient te worden gegeven en tot welke resultaten dit dient
te leiden.
3. BEGRIPSBEPALING
a. Definitie milieuplanning
Milieuplanning is het geheel van acties die in het planningsproces worden
genomen en erop zijn gericht om mogelijk negatieve milieueffecten als gevolg
van oefeningen en daadwerkelijke inzet te identificeren, ze waar mogelijk te
voorkomen, of ze te verhelpen dan wel te beperken.
b. Functionarissen
In deze aanwijzing worden met milieuaspecten belaste functionarissen aangeduid
met diverse benamingen. Er worden twee functionaliteiten onderscheiden die
theoretisch in dezelfde persoon verenigd kunnen zijn: de milieufunctionaris bij de
Bestuursstaf en per defensieonderdeel, maar ook per uit te zenden eenheid, die
specifieke milieukennis heeft (milieudeskundige of milieucoördinator) en de
Pagina 5 van 16
functionaris die belast is met het plannen van het milieudeel van een oefening of
operatie (planner, milieuplanner). Een overzicht van een aantal relevante
functionarissen op krijgsmacht(deel)niveau is opgenomen in bijlage A. Bij
onderliggende eenheden kan de deskundigheid soms liggen bij een hoofd
technische dienst, een genist (in het inzetgebied in het Infra Support
Detachement (ISD)), infrabeheerder of de (Veiligheid), Kwaliteit,
Arbeidsomstandigheden en Milieu ((V)KAM)-functionaris. De DO’n dienen zorg te
dragen dat de deskundigheid wordt gekoppeld aan de planningsactiviteit.
4. WERKWIJZE IN VOORBEREIDINGS- EN PLANNINGSFASE
a. Informeren van de milieudeskundigen
De eerste indicaties voor een beginnende missie komen wanneer uit
internationale of nationale bronnen wanneer gesproken wordt van een
(mogelijke) crisis en inzet. Dit kan de eerste fase van het planningsproces doen
starten. Als dat het geval is moeten de milieufunctionarissen geïnformeerd
worden. De milieuplanner CDS wordt door de planners van J5 gewaarschuwd. De
DO’n dienen een systematiek in plaats te hebben om bij ontvangst van de in
deze fase te verwachten inventarisatie-opdracht beschikbare eenheden en
middelen2, en de milieuplanners van hun defensieonderdeel te waarschuwen.
b. Voorbereiding
In deze fase wordt zo veel mogelijk milieurelevante informatie van het
crisisgebied verzameld. De milieufunctionarissen maken bij dit proces (o.a. via
desk research) gebruik van alle mogelijke bronnen, zoals NAVO-partners, Defat’s,
UNEP e.d. Indien duidelijk is welke eenheden de operatie gaan uitvoeren, geeft
de DOPS aan de betrokken eenheden de opdracht om aan te geven welke
effecten op het milieu de inzet van de betreffende eenheden met bijbehorende
bedrijfsprocessen zal hebben en welke maatregelen (organisatorisch, technisch)
noodzakelijk zijn om deze effecten zo klein mogelijk te houden en zo mogelijk
ook duurzaamheidsaspecten mee te nemen. Bij een joint optreden wordt voor
alle betrokken eenheden gestreefd naar een gelijk (milieu-)beschermingsniveau,
waarbij de diverse alternatieven aan de orde dienen te komen.
Indien duidelijk is op welke locatie(s) de operatie van de Nederlandse eenheden
plaats zal vinden, dient informatie te worden verzameld over de toestand van het
milieu op die locatie opdat zo goed mogelijk de aanvangsstatus (nul-situatie) vast
komt te liggen. Dit gebeurt niet alleen om een referentiekader te hebben in geval
2 De inventarisatieopdracht is een product van het Operationele Plannings Proces. Los daarvan zal de milieuplanner CDS, zodra hij
daartoe de mogelijkheid heeft, de milieucoördinatoren van de krijgsmachtdelen voorzien van zo veel mogelijk informatie.
Pagina 6 van 16
van incidenten, maar ook om de aansprakelijkheid bij eventuele
milieuschade te kunnen vaststellen.
Mocht daadwerkelijk besloten worden tot een inzet van Nederlandse eenheden
dan moeten alle bovenstaande activiteiten, indien niet al gedaan, met spoed
worden uitgevoerd.
c. Planning
In de planningsfase moet door de Commandant milieucapaciteit/deskundigheid
aan de verkenningsparty (Fact Finding Mission, Site Survey) worden toegevoegd.
DDOPS dient hiertoe milieuexpertise beschikbaar te hebben. Het doel hiervan is
om op locatie alle milieurelevante informatie te verzamelen en te beoordelen. De
functionaris die met deze taak wordt belast, wordt vooraf op de hoogte gesteld
van alle relevante bevindingen tot dat moment. Toevoegen van milieuexpertise
aan de FFM/SiSu heeft als doel om een EBS (Environment Baseline Study) te
kunnen maken. Op basis van STANAG 2510 (referte 6) kunnen voor een
multinationale operatie in NAVO verband regelingen worden getroffen over de
gezamenlijke inzameling en afvoer van afvalstoffen. Op basis van STANAG 2581
(referte 7) kunnen er missiebrede (minimale) standaarden en normen op
milieugebied van kracht verklaard worden door de missiecommandant. Dit kan
worden opgenomen in een af te sluiten MOU (memorandum of unterstanding).
Concrete opdrachten aan de betreffende commandanten tot milieuplanning en –
management worden gegeven in de Formerings- en Gereedstellingsopdracht
(FGO) en in de Operatieaanwijzing (OA) van CDS.
d. Ontwikkelen Milieuaspectenregister
Milieuplanning wordt uitgevoerd aan de hand van een set milieuaspecten,
waarvan bezien moet worden of zij een significante invloed hebben op het milieu.
Die milieuaspecten worden in algemene zin genoemd in de STANAG (en zijn met
enkele bijbehorende milieueffecten in hoofdlijnen opgenomen in bijlage B van
deze aanwijzing), en zijn per eenheid als onderdeel van het
milieumanagementsysteem specifiek uitgewerkt in een Milieuaspectenregister
(MAR) (verzameling van milieubelastende activiteiten). Samengestelde eenheden
(eventueel combined of joint) die niet over een milieumanagementsysteem
beschikken, worden door de zorg van het uitvoerend DO voorzien van de
relevante informatie.
De belangrijke aspecten en risico’s voor het milieu dienen voor elke grote
oefening en operatie opnieuw geïdentificeerd te worden aan de hand van de
specifieke inzet (taak, werkwijze, locatie(s), inzetgebied) van de eenheid. Dit
Pagina 7 van 16
leidt tot een MAR dat specifiek geldt voor de betreffende grote oefening of
operatie, het MAR-O(perationeel).
De operationeel verantwoordelijke functionaris (bij voorkeur de milieucoördinator
van de in te zetten eenheid) ontwikkelt het MAR-O tijdens de missie analyse, de
ontwikkeling van de Conops en aan de hand van Fact Finding Missions of
voorverkenningen.
e. Overzicht Registraties
Volgens het Defensie Milieubeleid moeten de gegevens van verbruiken en/of
emissies van stoffen, die mondiale milieuproblemen veroorzaken altijd worden
geregistreerd en gerapporteerd. Concreet betreft het de aantasting van de
ozonlaag en de bijdrage aan het broeikaseffect door bepaalde blusgassen
(halonen) en koudemiddelen (cfk, hcfk, hfk) en de bijdrage aan het
broeikaseffect door het verbruik van fossiele brandstoffen. In bijlage C is een
overzicht opgenomen van deze minimaal te meten, te registreren en te
rapporteren milieugegevens. Dit overzicht wordt per grote oefening of operatie
(rotatie) aangepast op basis van de geïdentificeerde milieuaspecten.
Om uitvoering te kunnen geven aan deze verplichtingen dienen bij het inrichten
van een compound voorzieningen te worden getroffen om tenminste het verbruik
van fossiele energiedragers (aardgas, huisbrandolie, propaan e.d.) te meten. Bij
het zelfstandig afsluiten van contracten voor de (lokale) levering van
brandstoffen, moet worden voorzien in een clausule betreffende het tijdig en
compleet aanleveren van gegevens over de geleverde (verbruikte) hoeveelheden.
De operationeel verantwoordelijke functionaris van het uitvoerende DO is namens
de commandant verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van dit in de
lijn uitgevoerde proces.
f. Milieubijlage OPLAN
De operationeel verantwoordelijke functionaris van het uitvoerende DO (planner)
gebruikt ten behoeve van zijn milieuzorgaanwijzingen de milieubijlage van het
OPLAN. Hij is namens de commandant verantwoordelijk voor de totstandkoming
van deze bijlage en hij neemt daarin o.a. het MAR-O en het Overzicht
Registraties op.
5. WERKWIJZE IN VERVOLGFASE
Tijdens de predeployment-, de deployment-, de sustainment- en de redeployment/
rotatiefase moeten krachtens deze aanwijzing diverse processen worden uitgevoerd
in het kader van de milieuzorg.
Pagina 8 van 16
a. Milieudeskundigheid
De commandanten van oefenende/uitgezonden eenheden dienen in alle fasen
structureel te kunnen beschikken over milieudeskundigheid en –capaciteit om
invulling te kunnen geven aan hun verantwoordelijkheden. In de initiële fase kan
vanuit GNW expertise geleverd worden; ten behoeve van de voortzetting moet
vanuit het uitvoerend DO milieudeskundigheid geleverd worden
b. Voorlichting en bewustzijn
De commandant van de oefenende/uitgezonden eenheid (of de rotatie) dient in
het opwerktraject zorg te dragen voor voorlichting aan de eenheid over de
belangrijkste zaken betreffende milieu in het missiegebied.
c. Maatregelen
De milieuplanner van het uitvoerende DO neemt in zijn milieubijlage bij het
OPLAN een procedure op, die de werkwijze vaststelt ten aanzien van afwijkingen
en het nemen van corrigerende en preventieve maatregelen. Een afwijking of
incident kan door een willekeurige medewerker worden geconstateerd, maar deze
dient de melding te doen bij de voor de operatie of grote oefening aangewezen
milieudeskundige (infrabeheerder, milieucoördinator). De procedure legt vast
waar de verantwoordelijkheden liggen en welke acties worden genomen ten
aanzien van registraties, meldingen, en de uitvoering van preventieve en/of
corrigerende maatregelen.
d. Monitoring en metingen
De milieuplanner van het uitvoerend DO neemt in zijn milieubijlage bij het OPLAN
een procedure op, waarin de werkwijze wordt weergegeven voor het monitoren
en meten van milieugerelateerde eigenschappen en de naleving van wet- en
regelgeving zoals vastgelegd in het MAR-O. De monitoring wordt uitgevoerd door
de verantwoordelijken die in het MAR-O staan genoemd. De milieucoördinator
dient de monitoringsrapportages te beoordelen en de naleving van wet- en
regelgeving te evalueren.
Daarnaast dient voorafgaand aan de opbouw van een kampement of installatie
een nulmeting (beeld van de milieusituatie) plaats te vinden, bij voorkeur één of
meerdere tussenmetingen en bij het verlaten van de locatie een eindmeting van
de milieusituatie.
e. Niveau van milieumanagement
Gedurende de operatie dient het niveau van milieumanagement regelmatig
(aantoonbaar) te worden geëvalueerd en bijgesteld naar gelang de operatie
Pagina 9 van 16
voortschrijdt. Dit dient te geschieden tijdens de Periodic Mission Reviews (PMR).
Als referentiekader dienen o.a. STANAG 2581 (standards and norms; referte 7)
en STANAG 2582 (best practices; referte 8). Milieumaatregelen dienen te worden
geprogrammeerd binnen de normale verbeteringen van de bedrijfsvoering van de
eenheid.
f. Functionele informatielijnen
De milieudeskundige bij de oefenende of ingezette eenheid, kan voor functionele
informatie terugvallen op de Sectie Milieu van de staf van zijn DO en voor
ingewikkeldere zaken op de milieudeskundige van de CDS. Deze kan vervolgens
advies inwinnen bij o.a. de milieudeskundige bij de Hoofddirectie Bedrijfsvoering
(HDBV) of het Kenniscentrum Veiligheid en Duurzaamheid van de DMO. Dit laat
onverlet de rapportageverplichting bij incidenten.
g. Oplossen van milieuproblemen
Een milieuprobleem dat niet door de commandant van de eenheid zelf in het
uitzendgebied opgelost kan worden, dient door de commandant voorgelegd te
worden aan het uitvoerende DO, conform de gehanteerde systematiek voor
logistieke knelpunten (CDS Aanwijzing Rapportages A en B).
h. Advies en Assistentie
Gedurende een operatie legt het uitvoerend DO, waar de eenheid deel van
uitmaakt, regelmatig bezoeken af voor Advies en Assistentie. Bij deze bezoeken
dient ook milieudeskundigheid aanwezig te zijn. Deze bezoeken worden afgelegd
in overleg met de DS en in overeenstemming met de richtlijnen in CDS
Aanwijzing A-105 (VIP en werkbezoeken). Relevante bevindingen worden op de
gebruikelijke wijze gerapporteerd.
6. RAPPORTAGE EN EVALUATIE
a. Rapportage aan CDS
De (uitvoerende) DO’n rapporteren na afloop van elke grote oefening en per
rotatie van de operatie aan de milieuplanner CDS. In de rapportage wordt
aandacht besteed aan de milieusituatie van de overgedragen/overgenomen
compound. Deze rapportage gebeurt binnen twee maanden na afloop van de
operationele inzet van de operatie (rotatie) of na het einde van de grote oefening
en heeft betrekking op de (pre-/re-)deployment tot retouraankomst op
Nederlands grondgebied. In de rapportage wordt een kwalitatief en kwantitatief
overzicht gegeven van MAR-O, overzicht registraties (zie paragraaf 4.5), de
monitoring en de genomen (preventieve en corrigerende) maatregelen. De in het
Pagina 10 van 16
overzicht registraties op te nemen informatie staat omschreven
in bijlage C en is gebaseerd op de Formats Milieugegevens Defensie. Bij
beëindiging van een operatie wordt het milieudossier overgedragen aan de
milieuplanner CDS.
b. Jaarrapportage CDS
De milieuplanner CDS rapporteert jaarlijks aan de Milieucoördinator Defensie. De
rapportage wordt gedaan aan de hand van de door hem ontvangen rapportages,
evaluaties en audits. De milieucoördinatoren van de DO’n ontvangen de
rapportage in afschrift. De rapportage wordt vergezeld van de relevante
realisatie- en verbeterdoelstellingen.
c. Audits
De Milieuplanner CDS stelt in overleg met de Milieucoördinator Defensie een
auditplan op voor het uitvoeren van interne milieumanagementaudits.
d. Lessons Learned
Zowel voor de overdracht van kennis en ervaring tussen rotaties, bij periodiek
terugkerende gelijksoortige grote oefeningen als ten behoeve van nieuwe
operaties en grote oefeningen, dienen de ervaringen met milieuzorg vastgelegd
te worden en intern Defensie beschikbaar te zijn voor toekomstig gebruik. Zo
mogelijk dienen deze lessen te worden gedeeld met het Joint Analysis and
Lessons Learned Centre (JALLC, Lissabon, PRT) van de NAVO, de
milieudeskundige bij het Military Engineering Centre of Excellence (MILENG CoE,
Ingolstadt, DEU) en de cursusleider van de milieucursussen van de NAVO-School
(NSO, Oberammergau, DEU).
DE COMMANDANT DER STRIJDKRACHTEN
voor deze
DE DIRECTEUR OPERATIES
Generaal-majoor
Art. 10 (2) (e)
Pagina 11 van 16
Bijlagen:
A. Overzicht milieufunctionarissen (per defensieonderdeel).
B. Milieuaspecten operationeel.
C. Operationele registraties en rapportages op milieugebied.
D. Relevante documenten.