Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van...

95
Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master Engels Promotor: Prof. Dr. Klaas Willems Ter Meerenstraat 56 9810 Nazareth e-mail: [email protected]

Transcript of Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van...

Page 1: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands

Karen van den Oudenhoven Master Engels

Promotor: Prof. Dr. Klaas Willems Ter Meerenstraat 56 9810 Nazareth

e-mail: [email protected]

Page 2: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 2 -

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands

Page 3: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 3 -

Abstract

The main purpose of this research is to detect the importance of certain sociological parameters in attitude formation towards loanwords and the influence of other languages on Dutch. More than a hundred and fifty language users were asked to fill out a survey on the subject of loanwords and the influence of other languages (viz. French and English) on the Dutch language. The following research questions are central to the study. How do Dutch language users form an attitude towards loanwords? Are there any differences to detect when a person’s age, education level or the variant of Dutch he or she uses are taken into account? A quantitative analysis is made of the research data, and the aim is to observe some general tendencies in how individuals form an attitude towards loanwords. In the study, some theoretical frameworks that focus on the subject of loanwords are discussed, and some prejudices about attitude formation towards loanwords and the influence of the spoken variant of Dutch are questioned. However, since the research data are subject to the interpretation of the researcher, the research results are neither final nor truly representative. They serve to indicate the importance of certain variables in attitude formation. The research is a continuation of a previous study, in which the parameters age, gender and language consciousness were the main research variables. In this study, the variables age and gender are used again. Next to these sociological parameters, two new variables are introduced in the research, viz. education level and the variant of Dutch which is spoken by the informants.

Page 4: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 4 -

1. INLEIDING 6

1.1. LEENWOORDEN EN ATTITUDE 6 1.2. BELGISCH-NEDERLANDS VS. NEDERLANDS-NEDERLANDS 7 1.3. VOORGAANDE ONDERZOEKEN 7

1.3.1. SCANDINAVIË 7 1.3.2. NEDERLAND EN BELGIË 8

1.4. HET ONDERZOEK 8 1.4.1. KWANTITATIEF ONDERZOEK 8 1.4.2. STATUUT VAN DE BEREIKTE RESULTATEN 8

2. THEORETISCH KADER 10

2.1. LEENWOORDEN 10 2.1.1. SOORTEN ONTLENINGEN EN VERSCHILLENDE STADIA IN

AANPASSING 10 2.1.2. FRANSE LEENWOORDEN IN HET NEDERLANDS 13 2.1.3. ENGELSE LEENWOORDEN IN HET NEDERLANDS 15

2.2. TAAL EN ATTITUDE 19 2.3. LEENWOORDEN EN ATTITUDE 25

2.3.1. DE TAALVERVUILINGSAWARD: HET LELIJKSTE NEDERENGELS OOIT 25

2.3.2. TEAMWORK? MAN KAN LIKA GÄRNA SAMARBETA 26 2.3.2.1. Het onderzoek 26 2.3.2.2. Resultaten van het onderzoek 27

2.3.3. BOND TEGEN LEENWOORDEN, ONZE TAAL EN STICHTING NATUURLIJK NEDERLANDS: ATTITUDES TEN OPZICHTE VAN HET ENGELS IN HET NEDERLANDSE TAALGEBIED 30

2.4. HET GEBRUIK VAN LEENWOORDEN IN DE TWEE VARIANTEN VAN HET NEDERLANDS 34 2.4.1. LEENWOORDEN VOOR DE ACHTERGROND VAN DE

GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDS 34 2.4.2. ENKELE VERSCHILLEN TUSSEN BELGISCH-NEDERLANDS EN

NEDERLANDS-NEDERLANDS 36 2.4.2.1. Verschillen die verband houden met de invloed

uit het Frans 36 2.4.2.2. Verschillen die geen verband houden met de

invloed uit het Frans 37

3. STATUS QUAESTIONIS 39

3.1. LEENWOORDEN EN LEEFTIJD 39 3.2. LEENWOORDEN EN OPLEIDINGSNIVEAU 41 3.3. LEENWOORDEN EN DE INVLOED VAN DE GESPROKEN VARIANT VAN HET

NEDERLANDS 42

Page 5: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 5 -

4. METHODOLOGIE 44

4.1. HET GEBRUIK VAN EEN ENQUÊTE 44 4.2. AARD VAN DE PROEFPERSONEN 46 4.3. STATISTISCHE ANALYSE 48

5. ANALYSE 52

5.1. ATTITUDEVORMING TEN OPZICHTE VAN LEENWOORDEN EN LEEFTIJD 52 5.1.1. DEEL 1: HET GEBRUIK VAN LEENWOORDEN 52 5.1.2. DEEL 2: BEWERINGEN MET BETREKKING TOT DE INVLOED

VANUIT HET FRANS EN HET ENGELS OP HET NEDERLANDS 60 5.1.3. DEEL 1 EN DEEL 2 66

5.2. ATTITUDEVORMING TEN OPZICHTE VAN LEENWOORDEN EN GESLACHT 67 5.3. ATTITUDEVORMING TEN OPZICHTE VAN LEENWOORDEN EN OPLEIDING 68

5.3.1. DEEL 1: HET GEBRUIK VAN LEENWOORDEN 68 5.3.2. DEEL 2: BEWERINGEN MET BETREKKING TOT DE INVLOED

VANUIT HET FRANS EN HET ENGELS OP HET NEDERLANDS 69 5.4. DE INVLOED VAN DE GESPROKEN VARIANT OP HET VORMEN VAN EEN

ATTITUDE TEN OPZICHTE VAN LEENWOORDEN: BELGISCH-NEDERLANDS OF NEDERLANDS-NEDERLANDS 74 5.4.1. DEEL 1: HET GEBRUIK VAN LEENWOORDEN 74 5.4.2. DEEL 2: BEWERINGEN MET BETREKKING TOT DE INVLOED

VANUIT HET FRANS EN HET ENGELS OP HET NEDERLANDS 78

6. BESLUIT 82

7. BIBLIOGRAFIE 85

7.1. LITERATUURLIJST 85 7.2. INTERNETBRONNEN 87

8. BIJLAGEN 88

Page 6: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 6 -

1. Inleiding

1.1. Leenwoorden en attitude

Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (2003:20-21) bestaat ongeveer 75% van de woordenschat van ongelede woorden in het Nederlands uit leenwoorden. Het gebruik van leenwoorden is uiteraard geen uniek kenmerk van de Nederlandse taal. Men treft leenwoorden aan in alle talen, en ze zijn daarenboven een fenomeen van alle tijden. Ook het Nederlands heeft overigens woorden uitgeleend aan andere talen (denk maar aan cookie en boss in het Amerikaans-Engels en de vele woorden uit het zeemanswezen in het Russisch).

Een duidelijk verschil valt op te merken in de houding die verschillende taalgemeenschappen en taalzorginstanties vertonen ten opzichte van het binnendringen van leenwoorden in de eigen taal. Het IJslands wordt vaak vermeld als een taal met een streng puristische taalzorginstantie, die elke invloed vanuit andere talen blokkeert. Deze houding heeft bijgedragen tot het feit dat het IJslands vandaag de meest conservatieve Scandinavische taal is. Om die reden is ze onbegrijpelijk geworden voor sprekers van het Zweeds, het Noors en het Deens, talen die een minder negatieve houding vertonen ten opzichte van leenwoorden en invloeden vanuit andere talen. Het Nederlands lijkt, met zijn hoge percentage aan leenwoorden, een positieve houding te vertonen ten opzichte van de invloed uit andere talen. Men dient evenwel een onderscheid te maken tussen enerzijds de attitude die een taalzorginstantie vertoont ten aanzien van leenwoorden (welke leenwoorden belanden uit-eindelijk in het woordenboek en worden aanvaard als behorend tot de standaardtaal, en welke leenwoorden lijken slechts een kort leven beschoren of schoppen het niet verder dan een dialectisch of regionaal bestaan, zonder de erkenning van correct Nederlands te krijgen) en anderzijds hoe de doorsnee taalgebruiker over de instroom aan vreemde woorden in de eigen taal denkt. Er bestaat namelijk nogal wat variatie in het gebruik van leenwoorden. Men kan het niet vermijden om bepaalde leenwoorden te gebruiken. Woorden met een vreemde oorsprong die zich reeds geruime tijd in het Nederlands bevinden, worden vaak niet langer als dusdanig herkend (slechts geïnteresseerden en taalkundigen zijn zich bewust van het feit dat kaas en kelder geen Nederlandse erfwoorden zijn en met andere woorden ooit ontleend werden uit een andere taal). Slechts fanatieke puristen zullen pogingen ondernemen om het gebruik van deze woorden te vermijden. De doorsnee taalgebruiker heeft echter geen mening over het gebruik van deze woorden in het Nederlands. Er zijn niettemin wel een aantal leenwoorden in het Nederlands die door elke moedertaalspreker als leenwoorden worden herkend. Ook wanneer dit het geval is, is er nog niet altijd sprake van mogelijkheid tot variatie. Woorden zoals boemerang, kiwi of toendra zijn woorden voor zaken die (oorspronkelijk) niet voorkwamen in het Nederlandse taalgebied. Het woord is met andere woorden samen met het concept van de referent uit een andere taal en cultuur ontleend. Alleen de purist zal moeite doen om ook voor deze woorden eigen Nederlandse varianten te ontwikkelen.

Page 7: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 7 -

Heeft de doorsnee taalgebruiker wel een keuze wanneer het gaat om het gebruik van leenwoorden?

In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar leenwoorden waarvoor Nederlandse alternatieven bestaan. Twintig leenwoorden, waarvan 10 Franse en 10 Engelse, worden in het onderzoek gebruikt. Deze leenwoorden hebben allemaal een Nederlands synoniem met een evenwaardige status in de Nederlandse taal (met uitzondering van het purisme duimspijker). De taal-gebruiker kan met andere woorden een keuze maken om het leenwoord dan wel het Nederlandse synoniem te gebruiken.

1.2. Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands

Het Noordnederlands (of Nederlands-Nederlands) heeft een andere geschiedenis en evolutie gekend dan het Zuidnederlands (of Belgisch-Nederlands). In de noordelijke Nederlanden was er sneller sprake van het ontstaan van een standaard(schrijf)taal (nl. vanaf de 16de eeuw), terwijl het Nederlands in de zuidelijke Nederlanden tot in de 20ste eeuw onderdrukt werd door het Frans. Dit heeft er enerzijds toe geleid dat er in het Belgisch- Nederlands (en tevens in de Vlaamse dialecten) meer Franse leenwoorden gebruikt worden. Anderzijds heeft deze invloed ook geleid tot het ontwikkelen van enkele purismen die in Nederland niet bekend zijn. Nicoline van der Sijs (1996) stelt dat men in Vlaanderen een negatievere houding heeft ten opzichte van invloeden uit andere talen; Harry Cohen (1996) geeft de langdurige Franse dominantie in de zuidelijke Nederlanden aan als oorzaak. Dit onderzoek heeft als doel een verschil vast te stellen tussen Vlamingen en Nederlanders met betrekking tot de houding die men heeft ten opzichte van leenwoorden.

1.3. Voorgaande onderzoeken

1.3.1. Scandinavië

In Scandinavië heeft men reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd rond attitudevorming ten opzichte van leenwoorden. Deze onderzoeken zijn gericht op de invloed van het Engels op de verschillende Scandinavische talen. Annjo K. Greenall onderzocht in 2005 de houding van Noorse taalgebruikers ten opzichte van Engelse leenwoorden (Greenall 2005). Zij wenste geen kwantitatief onderzoek te voeren, maar ging de precieze aard en inhoud van de meningen van de respondenten bestuderen. Kwantitatieve analyses werden onder meer uitgevoerd in Denemarken, Zweden en Noorwegen. In Dene-marken was het Pia Jarvad die de attitudes bij de Denen ten opzichte van de Engelse invloed van het Deens analyseerde (Jarvad 1995). Zij concludeerde dat de Denen een overwegend positieve houding vertonen ten opzichte van leenwoorden uit het Engels. In Zweden werd een gelijkaardig onderzoek uit-gevoerd. Maria Wingstedt stelde vast dat een aanzienlijk deel van de Zweden belang hecht aan de zuiverheid van hun taal, nl. 66% (Wingstedt 1998). Inger-Lise Masvie deed in Noorwegen een onderzoek naar attitudes bij Noorse jongeren ten aanzien van het Engels. Opvallend is het hoge percentage aan jongeren die geen mening hebben over de taalkwestie (42%) (Masvie 1992).

Page 8: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 8 -

Catharina Nyström Höög onderzocht in 2002 of de variabele levensstijl invloed heeft op de attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden en invloed uit het Engels op het Zweeds (Nyström Höög 2005). Voor het verzamelen van gegevens maakte ze gebruik van interviews en enquêtes die ze afnam bij 24 respondenten. De resultaten van het onderzoek worden later in deze paper uitvoeriger besproken (zie § 2.3).

1.3.2. Nederland en België

In Nederland en België zijn mij geen gepubliceerde onderzoeken rond attitudevorming ten opzichte van leenwoorden bekend. Wel zijn er enkele werken gepubliceerd die een beschrijvende studie maken van de aanwezigheid van leenwoorden in het Nederlands. Leenwoordenboek: De invloed van andere talen op het Nederlands (van der Sijs 1996) is een belangrijk theoretisch naslagwerk in dit vakgebied. Peptalk en pumps: Engels woordgebruik in de Nederlandse taal (Koenen en Smits 1992) bevat een woordenlijst van 3600 Engelse leenwoorden die in het Nederlands gebruikt worden.

Er is ook een beschrijvende studie gedaan rond de toename van Engelse leenwoorden in Nederlandse woordenboeken. Johan Taeldeman en Peter Claus bestudeerden de toename van Engelse leenwoorden in Nederlandse woorden-boeken tussen 1898 en 1984 (Taeldeman en Claus 1989).

Verder bestaan er verscheidene opiniestukken en initiatieven die zich tegen het gebruik van leenwoorden verzetten. Deze initiatieven zijn hoofd-zakelijk gericht tegen de invloed van het Engels op het Nederlands.

1.4. Het onderzoek

1.4.1. Kwantitatief onderzoek

Net als in het voorgaande onderzoek (van den Oudenhoven 2008), wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een enquête om de nodige gegevens te verzamelen. In deze enquête wordt aan de respondent gevraagd om na te denken over zijn/haar woordgebruik (waarbij hij/zij kan kiezen tussen een Engels of Frans leenwoord of het Nederlandse equivalent). Daarnaast wordt aan de respondent gevraagd om enkele stellingen te beoordelen die verband houden met de invloed vanuit het Frans of het Engels op het Nederlands. De verzamelde gegevens zullen aan de hand van een statistische analyse en volgens enkele variabelen op relevantie getest worden. Het onderzoek wordt afgenomen bij een 180-tal proefpersonen. Het doel van de studie is om bepaalde tendensen met betrekking tot de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden in het Nederlandse taalgebied (op basis van een kwantitatief onderzoek) vast te stellen.

1.4.2. Statuut van de bereikte resultaten

Zoals in het voorgaande onderzoek (van den Oudenhoven 2008) zijn de verzamelde gegevens in dit onderzoek in zekere mate onderhevig aan de interpretatie van de onderzoeker. Daarnaast dient ermee rekening te worden

Page 9: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 9 -

gehouden dat ook de attitude van een informant onderhevig is aan verschillende factoren, waaronder de gemoedstoestand op het moment van het invullen van de enquête. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevolg definitief noch volledig representatief, maar ze leren ons wel iets over het belang van bepaalde factoren (waaronder leeftijd en opleidingsniveau) in de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden.

Page 10: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 10 -

2. Theoretisch kader

2.1. Leenwoorden

2.1.1. Soorten ontleningen en verschillende stadia in aanpassing

Nicoline van der Sijs is een Nederlandse taalkundige die voornamelijk publiceert over de herkomst van Nederlandse woorden. Zij stelde het Groot Leenwoordenboek (1996) samen. Dit naslagwerk bevat onder meer de geschiedenis van leenwoorden in het Nederlands, beschreven volgens de taal waaruit ontleend werd. Daarnaast bevat het Leenwoordenboek algemene informatie en terminologie omtrent ontleningen.

Van der Sijs (1996:9) onderscheidt drie verschillende soorten ontleningen, nl. betekenisontleningen, vertalende ontleningen en leenwoorden. Betekenisontleningen en vertalende ontleningen sluipen ongemerkt de eigen taal binnen. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat er gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande woorden in de eigen taal. Bij betekenisontlening krijgt een bestaand woord een nieuwe of bijkomende betekenis die ontleend wordt uit een andere taal. Een voorbeeld van een betekenisontlening is het Nederlandse woord geest, een erfwoord dat een bijkomende betekenis kreeg vanuit het Latijn:

geest 1 zn .‘ziel, onstoffelijkwezen’ categorie: erfwoord, leenbetekenis

Onl. gelobistu in halogan gast. ec gelobo in halogan gast (sterk verengelst) ‘geloof je in de heilige geest. ik geloof in de heilige geest’ [eind 8e eeuw; CG II-1, 26], geistis (verbogen vorm) ‘van de geest’ [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. in de name suader amp Soens amp selechs gheests ‘ In de naam des vaders en des zoons en des heiligen geestes’ [1253; CG I, 44], geest ‘onstoffelijk wezen’ [1276–1300; CG II, Lut.A]; vnnl. geesten ‘vluchtige bestanddelen, essenties van vaste stoffen’ [1618; WNT], des mensen geest ‘de gedachten en zinnen van de mens’ [1688; WNT]; nnl. geest van zout ‘zoutzuur uit keukenzout bereid,zoutgeest’[1769;WNT].[…] De vroege betekenisverschuiving van het Germaanse woord van ‘schrik’ naar ‘geest’ en ‘(Heilige) Geest’ is het gevolg van het feit dat dit woord door de vroege kerk werd gebruikt als vertaling voor het Latijnse woord spiritus ‘geest’. (Etymologisch woordenboek van het Nederlands, http://www.etymologie.nl)

Page 11: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 11 -

Bij vertalende ontleningen (of leenvertalingen) worden eigen, bestaande woorden gebruikt om samenstellingen letterlijk te vertalen. Voorbeelden van vertalende ontleningen zijn ezelsbruggetje (leenvertaling van het Latijnse pons asinorum) en wolkenkrabber (leenvertaling van het Engelse sky-scraper).

ezelsbrug zn. ‘hulpmiddeltje’ categorie: leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland

Vnnl. Eeselsbrug “hulpmiddel om den middenterm van een syllogisme te vinden” [1682; WNT]; nnl. ezelsbruggen (mv.) ‘eenvoudige hulpmiddeltjes’[1789;WNT]. Leenvertaling van middeleeuws Latijn pons asinorum [ca. 1500], een uitdrukking uit de scholastische filosofie, namelijk een schematische voorstelling in de vorm van een zeshoek als hulpmiddel om de middenterm van een syllogisme te vinden en van daar: eenvoudig hulpmiddel om een vraagstuk op te lossen of iets te onthouden. Plinius (1e eeuw na Chr.) vertelt over ezelinnen die niet over een brug gaan wanneer zij daaronder het water kunnen zien. Ze moeten ondersteund worden. Men spreekt van pons asinorum in figuurlijke zin als een leerling in de logica door bepaalde hulpmiddelen ondersteund moet worden. (www.etymologie.nl)

Naast betekenisontleningen en vertalende ontleningen beschrijft van der Sijs een derde soort van ontlening. Wanneer een woord uit een andere taal de eigen taal binnendringt, dan spreekt men van een leenwoord. We herkennen een leenwoord vaak aan de vreemde klank of spelling die het met zich mee-brengt vanuit de brontaal (denk maar aan de ps- in psychologie, of aan de uitspraak van het meer recent ontleende computer). Dit hoeft echter niet zo te zijn. Veel leenwoorden krijgen meteen bij de ontlening of na verloop van tijd een Nederlandse spelling of uitspraak.

Van der Sijs (1996: 10) beschrijft de aanpassing van leenwoorden in een taal aan de hand van vier stadia.

Tot het eerste stadium behoren vreemde woorden die door een bepaalde groep mensen en in een specifieke context gebruikt worden. Men kan in deze fase nog niet van een leenwoord spreken. De vreemde woorden worden slechts sporadisch en in specifieke contexten gebruikt en behoren nog niet tot de standaardwoordenschat van de ontlenende taal. Van der Sijs (1996:10) verwijst onder meer naar het gebruik van vreemde woorden in wetenschappelijke con-texten (denk maar aan de medische wereld, waarin frequent gebruik gemaakt wordt van Latijnse termen), of naar het gebruik van exotismen (aanduiding van zaken die niet tot de eigen cultuur behoren).

In het tweede stadium wordt het vreemde woord door een grotere groep mensen en in nieuwe contexten gebruikt. Deze woorden worden echter nog steeds als vreemd gecategoriseerd in de Standaardnederlandse woordenschat. Woorden in dit stadium behouden hun vreemde klank en/of spelling. Van der Sijs (1996:11) vermeldt voorbeelden zoals meeting en thriller.

Page 12: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 12 -

In het derde stadium verwerft het vreemde woord de status van een Nederlands woord, het wordt opgenomen in de Standaardnederlandse woordenschat. In deze fase kunnen de vreemde woorden morfologische en grammaticale uitgangen uit de eigen taal krijgen, zoals fitheid de Nederlandse uitgang –heid krijgt en de uitgang –ness zoals in het Engelse fitness vervangt. Van der Sijs gebruikt de term bastaardwoord om leenwoorden in dit stadium te beschrijven (1996:11).

In het laatste stadium wordt het ontleende woord niet langer herkend als leenwoord. Het woord is volledig ingeburgerd. De Nederlandse woordenschat omvat een aanzienlijk aantal ingeburgerde leenwoorden (woorden die in een bepaalde periode na het ontstaan van het Nederlands ontleend werden uit een andere taal). De meeste woorden die oorspronkelijk ontleend werden uit andere talen (denk maar aan woorden zoals bibliotheek en elektriciteit) worden echter niet meer als dusdanig herkend door de doorsnee taalgebruiker.

Veel vreemde woorden (of leenwoorden) bevinden zich echter niet in één specifiek stadium, maar zweven ergens tussenin. Denk maar aan de woorden manager en managen.

Als men het model van van der Sijs gebruikt (1996:10-11), dan hoort het woord manager thuis in het tweede stadium van ontlening. Volgens deze indeling is het namelijk nog steeds een “vreemd” woord dat afwijkt in spelling en uitspraak van het Standaardnederlands (net zoals meeting en thriller). Wanneer men hetzelfde model gebruikt, hoort het woord managen in het derde stadium thuis. Het werkwoord wordt immers volgens de Nederlandse zwakke werkwoordsvorm verbogen (managen, managede, gemanaged) en niet naar Engels model (manage, managed, managed). In het werkwoord managen wordt echter wel de vreemde (Engelse) klank behouden (zoals woorden in het tweede stadium). Vreemde spelling en uitspraak kunnen met andere woorden overgedragen worden naar verdere stadia van aanpassing, zonder dat dit het woord belet te worden opgenomen in de standaardwoordenschat.

In dit onderzoek staat de attitudevorming ten opzichte van woorden die zich in het tweede of het derde stadium van aanpassing bevinden centraal. Nicoline van der Sijs beschrijft woorden in deze stadia als volgt:

Vanuit synchroon standpunt bezien, bij voorbeeld vanuit het heden, zijn van de bovengenoemde vier stadia alleen de woorden uit het tweede stadium (de vreemde woorden) en uit het derde (de bastaardwoorden) leenwoorden. (1996:11)

In het onderzoek worden zowel leenwoorden die hun oorspronkelijke vorm behouden hebben (meeting) als leenwoorden die een Nederlandse uitgang hebben gekregen (interrumperen) gebruikt.

Page 13: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 13 -

Wat betreft het tijdstip van ontlening zal in dit onderzoek gebruik gemaakt worden van vrij recente ontleningen. Hoe ouder een leenwoord, hoe meer dit aangepast is aan de uitspraak- en spellingsconventies van de doeltaal, en hoe minder het gepercipieerd wordt als leenwoord. De doorsnee taalgebruiker (met uitzondering van de taalkundig opgeleide) is er zich vandaag niet van bewust dat de woorden koffer (1300 Fr>coffre) en bibliotheek (1552-1553 <Fr. bibliothèque of Lat. bibliotheca <Gr. Bibliothèkè) oorspronkelijk uit een andere taal ontleend werden. Marijke Van der Wal merkt daarnaast ook op dat men niet steeds eenvoudig kan vaststellen of een woord zich in de taal bevindt door ontlening uit een andere taal of door een gemeenschappelijke herkomst:

Bij woorden die de oorspronkelijke woordvorm behouden hebben, zoals computer, cadeau, is de vreemde herkomst duidelijk, maar aan boter, kaas, kelder, poort en vele andere woorden is niet te zien dat ze in het verleden ontleend zijn. Daarbij komt nog een ander probleem. Het is bij ontlening uit een niet-verwante taal, zoals in het geval van koffie, kaffer en katoen uit het Arabisch, betrekkelijk gemakkelijk vast te stellen dat het om leenwoorden gaat. Bij verwante talen kunnen overeenkomstige woorden echter ook op een gemeenschappelijke oorsprong teruggaan. (1992:169)

Ook met betrekking tot de betekenis van leenwoorden worden een aantal leenwoorden alvast uitgesloten in het onderzoek. Woorden en termen die niet tot de eigen cultuur maar toch tot de woordenschat van de doorsnee taalgebruiker behoren worden uitgesloten. Leenwoorden voor geografische bijzonderheden zoals toendra worden niet opgenomen in het onderzoek aangezien men er kan van uitgaan dat de taalgebruiker hier geen attitude over vormt. De referent behoort niet tot de eigen leefwereld en dus zou het voor een Nederlandse taalgebruiker weinig zinvol zijn om voor deze zaken eigen Nederlandse alternatieven te gebruiken.

2.1.2. Franse leenwoorden in het Nederlands

Wanneer men de invloed van het Frans op het Nederlands wenst te bespreken, merkt men algauw dat de geschiedenis van het contact tussen de twee talen een complex gegeven is. De (wederzijdse) beïnvloeding tussen het Frans en het Nederlands is reeds gedurende een lange tijd aan de gang. Het Engels is het Nederlands vooral gaan beïnvloeden na 1950. Het Frans deed dat al veel vroeger. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de taalgrens tussen de Romaanse en de Germaanse talen in Europa dwars door België loopt. Aan de ene kant wordt Frans gesproken, aan de andere kant Nederlands. Deze grens is volgens van der Sijs in de achtste eeuw ontstaan, en sindsdien ook niet veranderd (1996:132).

Page 14: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 14 -

Van der Sijs verwijst naar het werk van Salverda de Grave (1906) als een van de belangrijkste werken over Franse leenwoorden in het Nederlands. Van der Sijs deelt de invloed die het Frans gedurende eeuwen op het Nederlands heeft uitgeoefend op in enkele categorieën:

1. Leenwoorden uit de Middeleeuwen

a) Uit de riddercultuur:avontuur, banier, prijs, rantsoen, minstreel b) Jachttermen: konijn, koppel, patrijs c) Adel: buffet, gordijn, kasteel d) Reizen: fooi, koffer, logeren

2. Leenwoorden uit de zestiende eeuw; militaire termen

a) Legeronderdelen: artillerie, bataljon, batterij, compagnie b) Wapens: kanon, karabijn, munitie c) Militaire termen: alarm, commanderen, discipline, soldij d) Scheepvaart: harpoen, kabel, koers, kompas, konvooi, laveren,

marine

3. Leenwoorden uit de achttiende en negentiende eeuw; administratie

a) Na de Franse revolutie: anarchist, revolutie, royalist, coalitie b) Diplomatieke termen : ambassade, communiqué, diplomaat c) Politiek : constitutie, nationaal, parlement, republiek

4. Kunst

a) Muziek : arrangement, dirigeren, fanfare, klavier, trompet b) Beeldende kunst: antiek, aquarel, atelier, boetseren, illustreren c) Kleuren: beige, lila, oker, pastel, scharlaken d) Letteren: allegorie, alliteratie, ballade, fabel

5. Wetenschap en industrie: dozijn, gros, poliep, griep, machine, metaal, …

6. Stad en land: avenue, café, kiosk, plantsoen, …

7. Omgangswoorden: intiem, joviaal, kameraad, timide, …

8. Eufemismen: transpireren, toilet, prostituee, …

(Bron: Leenwoordenboek, Nicoline van der Sijs, 1996, p 146-162)

Bovenstaande lijst is zeker niet exhaustief, maar zij geeft ons een beeld van de hoeveelheid Franse leenwoorden die in het Nederlands aanwezig zijn. Een groot deel van deze leenwoorden worden bovendien niet langer als dusdanig herkend.

Van der Sijs bespreekt verder de speciale rol die het Zuidnederlands (het Nederlands in Vlaanderen) inneemt als doorgeefluik voor Franse woorden (van der Sijs 1996:142). Het Zuidnederlands staat (vanzelfsprekend, gezien de geschiedenis van Vlaanderen en België) onder grotere invloed van het Frans dan het Noordnederlands. Zo zijn enkele woorden nooit in de Nederlandse standaardtaal terechtgekomen maar wel terug te vinden in enkele Vlaamse dialecten. Van der Sijs geeft voorbeelden zoals garçon, camion, gazet en vélo

Page 15: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 15 -

(1996:143). Een ander gevolg van de invloed van het Frans op het Zuidnederlands, is de vorming van purismen. Van der Sijs stelt:

Het Zuidnederlands heeft zich altijd bedreigd gevoeld door de Franse invloed, veel meer dan het Noordnederlands. Daarom zijn in het Zuidnederlands purismen gevormd ter vervanging van Franse leenwoorden, bij voorbeeld autozoektocht voor autorally, brieventas voor portefeuille, droogzwierder voor centrifuge, duimspijker voor punaise, geldbeugel voor portemonnee, omslag voor envelop, omzendbrief voor circulaire, regenscherm voor paraplu, steekkaart voor fiche, stortbad voor douche, vereremerken voor decoreren. (1996:143)

Woorden zoals elegant, eventueel, pantalon en soepel zijn volgens van der Sijs (1996: 143) dan weer via het Noordnederlands uit het Frans ontleend.

De actuele waarde van de invloed die het Frans uitoefent op het Nederlands: Brussel-Halle-Vilvoorde

De politieke kwestie rond Brussel-Halle-Vilvoorde bevestigt een voortlevende vrees voor de (gedeeltelijke) verfransing van Vlaanderen, die zich vanuit Brussel (oorspronkelijk ééntalig Nederlands) zou verspreiden over de faciliteitengemeenten. De kieskring (en het gerechtelijke arrondissement) Brussel-Halle-Vilvoorde is de enige in België die twee gewesten overlapt (een deel van het ééntalige Vlaamse gewest en het tweetalige Brussels Hoofd-stedelijk gewest). Zo kunnen Franstalige burgers die in één van de Vlaamse faciliteitengemeenten wonen op Franstalige lijsten uit Brussel stemmen, terwijl Nederlandstaligen die in Waals-Brabant (in het Waalse gewest) wonen dit nergens kunnen. Daarnaast bestaan er in deze gemeenten faciliteiten om bepaalde documenten en gemeentediensten in het Frans te ontvangen. De kieskring is vandaag nog steeds niet gesplitst, ondanks het arrest van het arbitragehof in 2003, dat oordeelde dat de kieskring ongrondwettelijk was. Het is niet ondenkbaar dat veel Vlamingen, met dit ogenschijnlijk onoplosbare probleem in het achterhoofd, het gebruik van leenwoorden uit het Frans vandaag vaker mijden dan voorheen. De invloed van politieke problemen in een land op het taalgebruik van de inwoners verdient evenwel een afzonderlijk onderzoek.

2.1.3. Engelse leenwoorden in het Nederlands

Sinds de twintigste eeuw oefent het Engels een belangrijke invloed uit op het Nederlands. Dit in tegenstelling tot het Duits en het Frans, waarvan de invloed op het Nederlands sinds de twintigste eeuw afneemt. M.C. van den Toorn merkt op dat het Engels sinds 1920 de grootste leverancier is van leenwoorden. De woorden tram, rails, plug, tank, buffer en trainen zijn woorden die reeds voor 1940 in het Nederlands gebruikt werden (1997:559). Verder vermeldt hij dat de invloed vanuit het Engels, die na de tweede

Page 16: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 16 -

wereldoorlog aanzienlijk toenam, opmerkelijk genoeg tot op de dag van vandaag aanhoudt (1997:560).

Koenen en Smits stelden een lijst van Engelse leenwoorden in het Nederlands samen, nl. in het boek Peptalk, de Engelse woordenschat in het Nederlands (1992). Hoewel deze lijst niet exhaustief is, geeft dit werk ons reeds een beeld van de omvang van de invloed die het Engels op het Nederlands uitoefent. De lijst bevat 3600 Engelse leenwoorden. Koenen en Smits vermoeden dat er, ruim geschat, ongeveer 5000 Engelse leenwoorden in het Nederlands aanwezig zijn (1992:16).

Maximaal bestaat dan zo’n tien procent van de woordenkennis van Jan en Truus Modaaltaal uit Engelse leenwoorden. Maximaal, want Jan en Truus kennen lang niet alle Engelse leenwoorden (1992:16)

Volgens van der Sijs (1996: 302-303) is de invloed van het Engels op het Nederlands, in tegenstelling tot de invloed die het Frans reeds gedurende enkele eeuwen op het Nederlands uitoefent, een vrij recent fenomeen. Tot de negentiende eeuw is er slechts sprake van sporadisch contact tussen de Nederlanden en Engeland. In de achtste eeuw kwamen enkele monniken vanuit Engeland naar de Nederlanden om het Christendom te verspreiden. Dat er in deze periode weinig of geen woorden vanuit het Engels ontleend werden, schrijft van der Sijs (1996: 302) toe aan het feit dat het Engels en het Nederlands toen relatief weinig van elkaar verschilden, zodat zowel de sprekers van het Engels als de sprekers van het Nederlands de eigen taal konden blijven gebruiken. Tot aan de twintigste eeuw blijven de contacten tussen Engeland en de Nederlanden relatief beperkt; van der Sijs (1996: 302) vermeldt internationale huwelijken, reizende Engelse toneelgezelschappen en de aanwezigheid van enkele grote Engelse dichters zoals Sir Philip Sidney en Ben Jonson in de Nederlanden. Vanaf de negentiende eeuw neemt de Engelse invloed in de Nederlanden toe, zowel op literair vlak als op vlak van mode. Franse voornamen worden verdrongen door opkomende Engelse voornamen (Betsy, Bob, Willy) (van der Sijs 1996: 303).Vanaf de Tweede Wereldoorlog kent het Nederlands een golf van nieuwe woorden ontleend uit het Engels. Denk aan woorden zoals computer, cd-writer of parttime. Deze woorden gaan gepaard met innovaties die na 1950 en vanuit het Engelse taalgebied het Nederlands binnendringen (zowel het woord als de referent). Van der Sijs (1996: 303) schrijft de plotse explosie van nieuwe Engelse leenwoorden toe aan de houding die men in Vlaanderen en Nederland tegenover de Engelsen (en misschien vooral de Amerikanen, die ten slotte toch de bevrijders waren) had aan het einde van de oorlog.

Van der Sijs (1996:304-305) refereert verder aan een onderzoek dat gevoerd werd door Peter Claus en Johan Taeldeman (1989). Zij deden een onderzoek naar de toename van Engelse woorden in Nederlandse woorden-boeken tussen 1898 en 1984. De grootste toename van Engelse leenwoorden in Nederlandse woordenboeken stelde men vast tussen 1977 en 1984 (een toename van 2,95%, tegenover een toename van 0,16% tussen 1898 en 1924).

Page 17: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 17 -

Deze stijgende trend is vermoedelijk ook vandaag nog waar te nemen. De laatste jaren wordt het Nederlands namelijk overspoeld met nieuwe terminologie rond computer- en internetgebruik. (http://www.elis.ugent.be/node/285)

In de bijdrage Coca versus Cola. Verschillen tussen Nederland en België in het gebruik van Engelse leenwoorden bespreekt Harry Cohen de verschillende behandeling van Engelse leenwoorden in Vlaanderen en Nederland (1996:307).

In tegenstelling tot de behandeling van Franse leenwoorden, lijken er niet meteen politieke of sociale factoren te bestaan die zouden kunnen leiden tot een verschillende behandeling van Engelse leenwoorden in de verschillende varianten van het Nederlands (Noord- en Zuid-Nederlands). Er bestaan echter wel enkele verschillen tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands met betrekking tot het gebruik en de uitspraak van Engelse leenwoorden. Harry Cohen (1996: 307) merkt op dat zowel de uitspraak als het eigenlijke gebruik van leenwoorden in de twee taalvarianten kan verschillen. Flat (als in flatgebouw) wordt in het Noord-Nederlands [flet] uitgesproken, zoals het ook in het Engels uitgesproken wordt. In het Zuid-Nederlands wordt dit woord [flat] uitgesproken, volgens de Nederlandse uitspraakconventies, als zou het om een Nederlands woord gaan. Cohen verwijst tevens naar het verschillende gebruik van het woord in het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands (Cohen 1996: 307). Flat wordt volgens Cohen in Vlaanderen slechts gebruikt voor appartementen met één slaapkamer, terwijl dit in Neder-land niet altijd zo hoeft te zijn (flat kan in Nederland ook naar appartementen met meerdere slaapkamers verwijzen). Verder merkt Cohen (1996: 308) op dat Nederlanders de Engelse uitspraak van het leenwoord zo goed mogelijk trachten te volgen, terwijl de doorsnee Vlaming Engelse klanken vaak vervangt door eigen Nederlandse klanken (of zelfs Franse). Cohen (1996: 309) verwijst naar uitspraakverschillen in woorden zoals tram, fan, handicap en sandwich.

Naast uitspraakverschillen kan men ook verschillen in betekenis, meervoudsvorming en spelling vaststellen. Hij refereert aan het feit dat men soms een afwijkende meervoudsvorm bij Engelse leenwoorden kan waarnemen (1996:309), nl. de poging tot vernederlandsing van een Engelse meervouds-uitgang, waarbij de oorspronkelijke –s uitgang wordt vervangen door een –en uitgang. Er bestaan twee meervoudsuitgangen voor verschillende Engelse leen-woorden in het Nederlands, de oorspronkelijke uitgang en de Nederlandse uitgang. Cohen legt echter geen duidelijk verband tussen het gebruik van één van deze meervoudsuitgangen en het gebruik van één van de twee subvarianten (Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands). Een eenvoudige test bewijst dat beide uitgangen in de beide varianten (Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands) gebruikt worden. Wanneer men de term “weekenden” in de online zoekmachine Google ingeeft, zijn de eerste 19 resultaten websites uit Neder-land. Pas op de 19de plaats vindt men een verwijzing naar een Belgische website. Omgekeerd (bij het ingeven van het woord “weekends”) krijgt men een veel hoger aantal Belgische websites dan Nederlandse websites. Hier lijken de Nederlanders vaker geneigd om de Nederlandse meervoudsuitgang te

Page 18: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 18 -

gebruiken. Bij het ingeven van andere Engelse leenwoorden in de twee meervoudsvormen liggen de verhoudingen dan weer anders. De enige conclusie die men daaruit kan trekken is dat zowel de –s- als de –en-uitgang in het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands gebruikt worden, en dat er dus geen principieel verschil is tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands in het gebruik van de meervoudsuitgangen. Men kan echter wel verschillen in frequentie vaststellen, maar deze zijn anders voor elk leenwoord.

Ten slotte bespreekt Cohen(1996:311) twee factoren die tot een verschillende behandeling van Engelse leenwoorden in de twee Nederlandse subvarianten leiden. Een eerste factor die tot een verschillende behandeling van Engelse leenwoorden leidt, schrijft Cohen toe aan het feit dat in Vlaanderen een “taalstrijd” (1996:311) woedt. In Vlaanderen is men (Cohen, 1996: 311) van mening dat de eigen taal beschermd moet worden tegen invloeden van buitenaf. Het gebruik van een aantal purismen in Vlaanderen die in Nederland onbekend (of niet gebruikt) zijn (duimspijker, geldbeugel) bevestigt dit argument. Toch (zie § 2.3.3.) zijn veel initiatieven die gericht zijn tegen het gebruik van leenwoorden, en vooral tegen invloed vanuit het Engels, van Nederlandse oorsprong. De Bond tegen leenwoorden, Stichting Nederlands en het Genootschap Onze taal (dat werd opgericht als protest tegen de toenmalige Duitse invloed op het Nederlands) zijn allemaal initiatieven uit Nederland. Dit bewijst niet meteen dat Nederlanders vaker dan Vlamingen een negatieve houding hebben ten opzichte van invloed vanuit het Engels. Het bewijst wel dat er ook in Nederland sprekers zijn die de invloed vanuit het Engels liever niet te groot zien worden. De tweede factor die tot een verschillende behandeling van Engelse leenwoorden leidt is de invloed die het Frans op het Nederlands in Vlaanderen uitoefent. Een Engels leenwoord zoals sandwich krijgt volgens Cohen (1996:312) in Vlaanderen vaak een Franse uitspraak.

Het gebruik van Engelse leenwoorden en de invloed vanuit het Engels op het Nederlands heeft actuele waarde. Veel initiatieven die gericht zijn op het behoud van de zuiverheid van het Nederlands, vermelden de invloed vanuit het Engels als grootste bedreigende factor (zie § 2.3.).

Page 19: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 19 -

2.2. Taal en attitude

Colin Baker is een Britse taalkundige en professor aan de Universiteit van Bangor, Wales. Baker publiceert hoofdzakelijk over tweetaligheid en tweetalig onderwijs. In 1992 werd Attitudes and language gepubliceerd. In dit boek geeft hij een theoretisch kader waarin de kenmerken van het begrip attitude besproken worden. Dit kader past hij vervolgens toe op een studie naar attitudes ten opzichte van tweetaligheid in Wales. Baker’s definitie van attitude luidt als volgt:

Attitude is a hypothetical construct used to explain the direction and persistence of human behaviour. We all explain behaviour by reference to relatively stable and enduring dispositions in people. (Baker 1992:10)

Helge Sandøy, een Noorse taalkundige die gespecialiseerd is in het onderzoek naar leenwoorden in het Noors, preciseert het begrip attitude als volgt:

nokså stabile indiviuelle reaksjonsmønster, som har ei retning, er positive eller negative, og har skiftende styrke. (Sandøy 2002:20)

In tegenstelling tot uitwendig gedrag en uitwendige kenmerken kan men een attitude niet rechtstreeks vaststellen. Een attitude heeft immers betrekking op gedachten, gevoelens en overtuigingen van een persoon. Deze gedachten en gevoelens zijn vaak verborgen (Baker 1992:11). Een attitude wordt volgens Baker als volgt vastgesteld:

Therefore, attitudes are latent, inferred from the direction and persistence of external behaviour. Attitudes are a convenient and efficient way of explaining consistent patterns in behaviour. (1992:11)

Page 20: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 20 -

Baker stelt dat men een attitude kan opdelen in drie componenten. Hij stelde volgend model op:

(Colin Baker, Attitudes and language, 1992: 13)

Colin Baker volgt Plato in de visie dat men een attitude kan analyseren aan de hand van drie componenten (1992:12): de cognitieve component, de affectieve component en de conatieve component (of bereidheid tot actie). De cognitieve component heeft betrekking op ideeën, gedachten en overtuigingen. Baker verduidelijkt dit aan de hand van een voorbeeld: Wanneer iemand een positieve attitude vertoont ten opzichte van het Iers, kan dit leiden tot de overtuiging dat de continuïteit van de taal belang heeft (1992:12). De affectieve component heeft betrekking op de emoties ten aanzien van het object. Men kan b.v. een taal haten of er net van houden. Baker geeft voorbeelden als een passie voor Ierse poëzie en de angst om een minderheidstaal te leren (1992:12). De derde component, de conatieve component of “readiness for action” (1992:13), heeft betrekking op de bereidheid om een bepaalde actie uit te voeren. Baker verduidelijkt deze component aan de hand van het volgende voorbeeld: Een persoon met een positieve attitude ten opzichte van het Iers zal misschien de intentie vertonen om zijn kinderen naar een tweetalige (Engels-Ierse) school te sturen (1992:13). De conatieve component heeft betrekking op intenties die kunnen leiden tot het vertonen van een bepaald gedrag. Volgens Baker is er echter niet steeds een eenduidige relatie tussen attitude en het vertonen van een bepaald gedrag (1992:13). Men mag volgens hem niet tot de foute conclusie komen dat het eigenlijke gedrag van een persoon de accurate en gegronde informatie levert , terwijl de attitudes die men uit misleidend zouden zijn (1992: 15). Hij verwijst er onder meer naar dat de mogelijkheid van een psycholoog om een bepaalde actie te kunnen voorspellen aan de hand van de geuite attitude eerder beperkt is (1992:16).

Cognition Affect Readiness for Action

Attitude

Page 21: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 21 -

Catharina Nyström Höög merkt op dat men een onderscheid zou moeten maken tussen een attitude (en attityd) en een mening (en åsikt) (2002:21). Ze beschrijft het onderscheid als volgt:

Att någon kan producera en åsikt i en intervjusituation kan därför inte sägas vara detsamma som att hon eller han har en attityd i frågan. Ǻsikten kan dock vara en viktig nyckel till en attityd eftersom våra åsikter är explicita medan våra attityder är implicita. (Nyström Höög 2002:21)

Hetgeen in attitudeonderzoeken wordt gemeten, zijn dus slechts ytattityder (of oppervlakteattitudes) (2002:21). Deze oppervlakteattitudes zijn niet noodzakelijk een weergave van dieperliggende overtuigingen en gedachten. Ook Baker maakt het onderscheid tussen mening en attitude (opinion and attitude, Baker 1992:14). Hij beschrijft het verschil als volgt:

First, opinion can be defined as an overt belief without an affective reaction. In comparison, attitudes contain affective reactions. Second, opinions are verbalisable while attitude may be latent. Third, opinion surveys and attitude surveys differ. […] Opinion polls provide indicators of population viewpoints. Attitude surveys focus more on the relationship of attitudes to a variety of other variables, seeking to understand human functioning. (1992:14)

Hij vermeldt ook dat het verschil tussen mening en attitude in het dagelijkse taalgebruik niet gemaakt wordt (1992:14). De twee termen worden vaak als synoniemen van elkaar gebruikt.

Het model van Colin Baker kan worden toegepast op dit onderzoek. In het tweede deel van de enquête die voor het onderzoek gebruikt werd, wordt aan de respondenten gevraagd om enkele beweringen met betrekking tot de invloed vanuit andere talen (respectievelijk het Frans en het Engels) op het Nederlands te beoordelen op een Likertschaal. Dit deel heeft met andere woorden betrekking op de cognitieve component, m.n. de gedachten en overtuigingen die de respondent over het object bezit.

In het eerste deel van de enquête wordt aan de respondent gevraagd om zijn/haar keuze voor een leenwoord of het Nederlandse equivalent aan te duiden. Dit deel heeft bijgevolg betrekking op de conatieve component. Baker maakt de correcte opmerking dat men er zich bewust dient van te zijn dat deze keuzes niet steeds met het eigenlijke gedrag van de respondent overeenkomen. Ook de relatie tussen de conatieve en de cognitieve component is niet steeds eenduidig. In voorgaand onderzoek (van den Oudenhoven, 2008) werd een dergelijk verschil vastgesteld. Het aantal positieve attitudes (ten opzichte van leenwoorden en de invloed vanuit andere talen op het Nederlands) bleek hoger te liggen wanneer aan de respondenten gevraagd werd om een aantal beweringen te beoordelen dan wanneer de respondent een keuze diende te maken tussen een leenwoord of het Nederlandse synoniem (de conatieve

Page 22: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 22 -

component). In het onderzoek wordt geen gebruik gemaakt van de affectieve component, dit om de eenvoudige reden dat men deze component moeilijk kan vaststellen. Baker stelt:

The cognitive and affective components may not always be in harmony. A person may express favourable attitudes to language education. More covertly, that same person may have negative feelings about such education. Irrational prejudices, deep-seated anxieties and fears may be at same variance with formally stated beliefs. (1992:12)

Er bestaan verschillende manieren om attitudes te meten. Baker vermeldt onder meer het gebruik van de Likertschaal, de Guttmanschaal, de Thurstoneschaal en de semantische differentiaal (of Osgoodschaal) (1992:17).

De Likertschaal is een schaal die gebruikt wordt om moeilijk te kwantificeren gegevens te kunnen ondervragen en te voorzien van een ordinaal meetniveau. In dit onderzoek werd voor één deel van de enquête een 5-punts Likertschaal gebruikt. De antwoordmogelijkheden zijn:

Hokje 1= Helemaal niet mee eens Hokje 2= Eerder niet mee eens Hokje 3= Geen mening Hokje 4= Eerder mee eens Hokje 5= Helemaal mee eens

1 2 3 4 5

Het meten van een attitude aan de hand van schalen zoals de Likertschaal en de Thurstoneschaal leidt zelden tot resultaten die volledig betrouwbaar zijn (Baker 1992:18). Volgens Baker dient men rekening te houden met de volgende problemen (Baker 1992:19):

Informanten in een onderzoek hebben de neiging sociaal wenselijke antwoorden te geven (social desirability bias).De effectieve attitude van een informant kan afwijken van de geuite attitude.

Informanten kunnen beïnvloed worden door de onderzoeker en het veronderstelde doel van het onderzoek.

Andere problemen die gepaard gaan met het gebruik van de Likertschaal zijn onder meer de central tendency bias en de acquiescence bias.De informanten kunnen het gebruik van extreme antwoordcategorieën vermijden (de central tendency bias) of steeds akkoord gaan met de bewering zoals ze is voorgesteld (Acquiescence bias). Het is belangrijk om beweringen zowel positief als negatief voor te stellen, om dergelijke instemmingstendenties te vermijden.

Page 23: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 23 -

Verder verwijst Baker naar het feit dat een attitude geen statisch object is en bijgevolg kan veranderen doorheen het leven van een persoon. Hij refereert aan enkele zaken die de attitude van een persoon zouden kunnen beïnvloeden. Hij verwijst o.m. naar W.J. Mcguire, die een structuur voor het vormen van een attitude opstelde (1985). Enkele factoren die de attitude van een persoon kunnen beïnvloeden en bijgevolg tot de verandering van een attitude kunnen leiden zijn: leeftijd, ouders, peer group-effecten, massamedia en onderwijs (Baker 1992: 106-111).

Hoewel leeftijd vermeld wordt als mogelijke factor die tot attitudeverandering kan leiden, merkt Baker op dat leeftijd (ouder worden) zelden een oorzaak op zich is die tot attitudeverandering leidt. Het fysiologische verschijnsel als dusdanig leidt niet tot de verandering, wel de sociale en maatschappelijke veranderingen die een persoon doorheen zijn/haar leven ervaart (Baker 1992:106).

De invloed die de ouders op de vorming en verandering van een attitude van het kind hebben, neemt volgens Baker (1992:109) sinds de vorige eeuw af.

Peer pressure-effecten en massamedia schijnen dan wel een grotere invloed te hebben op de verandering van de attitude van een persoon. Wanneer iemand tot de popcultuur behoort, kan de attitude van deze persoon volgens Baker (1992:109) eventueel evolueren naar een positieve houding ten opzichte van het Engels, gezien het overwegend Engelstalige karakter van de heden-daagse popmuziek. Ook massamedia kunnen een verandering van de attitude van een persoon teweegbrengen. Deze invloed wordt voornamelijk vastgesteld bij jongeren, schrijft Baker (1992:110). Men mag de invloed van massamedia (zoals televisie, radio, films en vandaag ook internet) volgens Baker & Waddon (1990) en E.P. Jones (1982) evenwel niet overschatten.

Baker (1992:31) maakt ook een onderscheid tussen instrumentele en integratieve attitudes.

Instrumentele attitudes wijzen op pragmatische, utilistische motivaties voor het hebben van een bepaalde attitude. W. Lambert en R. Gardner ontwikkelden een methode om instrumentele (en ook integratieve) motivaties te meten, de Attitude/motivation test battery. Deze test kan er als volgt uitzien (Baker 1992:32):

Studying French can be important to me because I think it will someday be useful in getting a good job.

Studying French can be important for me because it will make me a more knowledgeable person.

Integratieve attitudes wijzen op sociale en interpersoonlijke motivaties voor het hebben van een bepaalde attitude. Ook integratieve attitudes kunnen met de Attitude/motivation test battery getest worden (Baker 1992:32). Een integratieve motivatie kan b.v. de identificatie met een bepaalde taal en cultuur zijn.

Page 24: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 24 -

Lambert en Gardner voerden onderzoek naar attitudes en motivaties in tweedetaalverwerving. Het onderscheid tussen instrumentele en integratieve attitudes werd gemaakt op basis van de mogelijke motivaties om een tweede taal te leren. Zij stelden vast dat studenten met een integratieve motivatie succesvoller waren in het verwerven van een tweede taal dan studenten met een instrumentele motivatie (Gardner 1981:103).

In dit onderzoek zal het onderscheid tussen instrumentele en inte-gratieve attitudes niet gemaakt worden. Het onderzoeksobject betreft variatie binnen één taal en de keuze om gebruik te maken van deze variatie is niet van dezelfde aard als de motivatie om een tweede taal te leren.

Page 25: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 25 -

2.3. Leenwoorden en attitude

2.3.1. De Taalvervuilingsaward: het lelijkste Nederengels ooit

In “De taalvervuilingsaward: het lelijkste Nederengels ooit” (2006) bekritiseert Eric Tiggeler de invloed van het Engels op het Nederlands. Deze invloed resulteert volgens hem in het feit dat de Nederlandse taalgebruiker “een combinatie van gemankeerd Nederlands en gebrekkig Engels” (2006:7) gebruikt: het Nederengels. Tiggeler stelde een lexicon samen van wat volgens hem onnodige Engelse leenwoorden zijn. Hij maakt het onderscheid tussen probleemloze leenwoorden zoals computer en hobby en leenwoorden die volgens hem uit luiheid of als middel om indruk te maken gebruikt worden. Enkele voorbeelden hiervan zijn het gebruik van babe, het hippe synoniem voor mooie vrouw, single als eufemisme voor vrijgezel (dat een negatieve connotatie draagt) of sales engineer om het beroep van verkoper enigszins op te waarderen. Hij merkt ook op dat de invloed van het Engels op het Neder-lands verregaande gevolgen heeft. In het Nederlands worden (pseudo-)Engelse woorden gebruikt die in de Engelstalige wereld onbekend zijn. Zo zal geen enkele Engelstalige begrijpen wat een Nederlandstalige bedoelt wanneer hij over zijn stationcar spreekt (de Engelse term voor stationcar is estate car of station wagon). M.C. van den Toorn gebruikt de term Continental English om naar dergelijke pseudo-Engelse woorden of Engelse woorden die in het Engels andere namen hebben te verwijzen. Hij geeft voorbeelden zoals oldtimer (i.p.v. vintage car) en smoking (tuxedo) (1997:560).

Het gebruik van Engelse termen lijkt bovendien een belangrijke marketingstrategie te zijn. Tiggeler (2006:36-37) beschrijft deze invloed aan de hand van het merk Hansaplast (een bekend merk van pleisters). Het verkoopt tientallen producten die fundamenteel weinig van elkaar verschillen door verschillende Engelse termen naast de merknaam te plaatsen. Tiggeler vermeldt het bestaan van onder meer Hansaplast Universal, Hansaplast Sensitive en Hansaplast Elastic. De Engelse termen “classic” en “original” worden ook vaak gebruikt in de productmarketing. Ze dienen om een (vaak niet bestaande) eeuwenoude traditie op te wekken en het product een positieve connotatie van kwaliteit en degelijkheid mee te geven. De Nederlandse alternatieven klassiek en origineel slagen er wellicht niet in hetzelfde positieve beeld van het product op te hangen. Van den Toorn verwijst naar het gebruik van Engels in de commerciële sector om een zekere status te bereiken. Hij refereert aan de volgende reclameboodschap:

Soepel dragend Engels tweed jasje met ’n speelse country touch in leer. Gecombineerd met een button-down Arrow shirt. (dagbladreclame jaren ’80) (1997:560)

Ook het gebruik van Engelse afkortingen is niet meer weg te denken uit het Nederlandse taallandschap. In de media worden we met termen zoals CEO (chief executive officer) en PR (public relations) om de oren geslagen, en op het internet alsook via de gsm wordt vaak gebruik gemaakt van afkortingen

Page 26: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 26 -

zoals btw (by the way) cu (see you), np (no problem) en lol (laughing out loud). Het Nederlands lijkt hier het onderspit te delven.

Men kan zonder problemen begrip opbrengen voor Tiggeler’s frustraties met betrekking tot de invloed van het Engels op het Nederlands. Het zou inderdaad zonde zijn, mocht het Nederlands stilaan vervangen worden door het Engels. De vraag blijft echter of dit überhaupt aan het gebeuren is. Op basis van Tiggeler’s felle kritiek op het gebruik van Engelse woorden in het Nederlands, zou men kunnen besluiten dat hij de invloed van het Engels op het Nederlands als een ernstige bedreiging ziet. Een alternatieve visie, waarbij de invloed van het Engels als een verrijking van de Nederlandse taal kan gezien worden, komt niet ter sprake. Tiggeler slaagt er evenwel niet in om duidelijke argumenten te geven die bewijzen dat het Engels het Nederlands inderdaad aan het vervangen of op z’n minst aan het bedreigen is. Het woord babe en de uitdrukking mooie vrouw kunnen best naast elkaar bestaan in het Nederlands. Ze dragen namelijk elk een andere connotatie en net daarom zal het leenwoord niet meteen een bedreiging voor de Nederlandse uitdrukking vormen. Ook het Nederlandse verkoper zal niet meteen vervangen worden door het meer modieuze sales engineer. Het feit dat Tiggeler zich sterk verzet tegen de invloed vanuit het Engels zou kunnen bewijzen dat hij er zich niet voldoende van bewust is dat talen voortdurend veranderen en dat de invloed vanuit andere talen deel uitmaken van dit proces. Zo vermeldt hij nergens dat het Frans ook wel eens een bedreiging voor de Nederlandse taal zou kunnen vormen. Het Nederlands bevat nochtans een massa aan Franse leenwoorden. Toch zullen de Nederlandstalige puristen van vandaag zich vooral richten op de invloed van het Engels op het Nederlands. De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat het Frans vandaag nog maar weinig invloed op het Nederlands uitoefent. Dat het Frans gedurende een lange periode het Nederlands heeft overspoeld met leenwoorden, bewijst dat het Nederlands niet meteen zal verdwijnen of verarmen door het gebruik van leenwoorden.

2.3.2. Teamwork? Man kan lika gärna samarbeta

In Teamwork? Man kan lika gärna samarbeta (2005) worden de resultaten van een attitudeonderzoek ten opzichte van leenwoorden in Zweden voorgesteld. Catharina Nyström Höög, de auteur, voerde onderzoek naar attitudevorming ten opzichte van leenwoorden bij Zweedse taalgebruikers in het kader van een groter Scandinavisch project, m.n. Moderne importord i språka i Norden (MIN).

2.3.2.1. Het onderzoek

In tegenstelling tot voorgaande sociolinguïstische studies maakte Höög in haar onderzoek geen gebruik van traditionele parameters zoals geslacht, leeftijd of sociale klasse. Ze introduceerde het begrip levensstijl als voor-naamste onderzoeksvariabele in het onderzoek. Het definiëren van het begrip levensstijl als sociologische parameter baseerde ze op het zog. “Minervamodel” van Hendrik Dahl (1997). Het model beschrijft mogelijke levensstijlen aan de hand van de tegenstellingen modern-traditioneel en materialistisch-idealistisch.

Page 27: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 27 -

Een combinatie van twee van deze vier begrippen bepaalt de levensstijl van een persoon. Höög nam de tegenstelling modern-traditioneel over en vulde deze aan met de tegenstelling hoge-lage positie op de werkvloer. Zij stelt dit schematisch als volgt voor:

A

Traditionell bransch, Hög position

B

Modern bransch, Hög position

D

Traditionell bransch, Låg position

C

Modern bransch Låg position

(Höög 2005:41)

Deze vier groepen (A-D) vormen de basis van haar onderzoek. De tegenstelling modern-traditioneel wordt in dit onderzoek toegepast op de sector van tewerkstelling. In dit schema verwijst “modern bransch” naar personen tewerkgesteld in de tertiaire of dienstensector, “traditionell bransch” verwijst naar personen tewerkgesteld in de productie, m.a.w. de primaire of secundaire sector. Höög stelde vast dat personen die in de tertiaire sector (de moderne branche) tewerkgesteld zijn, ook vaker in de stad wonen dan personen die tewerkgesteld zijn in de traditionele branche.

Met betrekking tot het begrip attitude, baseerde Höög zich op het werk van Colin Baker (1992). Bij het opstellen van de vragen voor het onderzoek werd getracht om zowel vragen aangaande de cognitieve als de affectieve com-ponent in het onderzoek te integreren. Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van enquêtes en interviews. Höög constateert (zoals Colin Baker dat reeds eerder deed, zie Baker 1992:13) dat de verhouding tussen attitude en gebruik niet steeds eenduidig is. Bepaalde informanten in het onderzoek die ervan overtuigd zijn dat ze tegen het gebruik van Engelse leenwoorden zijn, blijken vaak zelf gebruik te maken van Engelse leenwoorden. Ook in het voorgaande onderzoek (van den Oudenhoven, 2008) bleek er een discrepantie te bestaan tussen de cognitieve en de conatieve component. Het aantal positieve attitudes was groter in alle leeftijdsgroepen in het deel van het onderzoek waarin de vragen volgens de cognitieve component werden opgesteld.

2.3.2.2. Resultaten van het onderzoek

Höög’s onderzoek leverde enkele interessante resultaten op. Uit het onderzoek bleek dat alle informanten het eens zijn over het feit dat het Engels de belangrijkste internationale taal ter wereld is (Höög 2005:167).

Höög besluit dat het gebruik van Engelse leenwoorden in het Zweeds zich beperkt tot bepaalde domeinen (2005:167). Er worden vaker leenwoorden gebruikt in de woordenschat voor technologische zaken (computer en

Page 28: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 28 -

internetterminologie, 88%) en er zijn bijna geen leenwoorden terug te vinden in de woordenschat aangaande kerk en (nationaal) geloof. Deze conclusie is echter vrij ongenuanceerd. Höög vermeldt niet over welke leenwoorden het precies gaat. Dat er vandaag geen woorden uit het Engels ontleend worden in de kerkelijke terminologie is geen verbazend gegeven. De kerk in de westerse maatschappij verliest namelijk aan belang. Dat deze woordenschat (volgens Höög) niet uit (Engelse) leenwoorden bestaat is op zich geen taalkundig gegeven, maar een maatschappelijk. Het Engelse taalgebied (Groot-Brittannië en de Verenigde Staten) is op geen enkele manier toonaangevend wat betreft Christelijke geloofsbeoefening. Evenwel dient vermeld te worden dat de kerkelijke woordenschat wel degelijk een aanzienlijk aantal leenwoorden bevat. Denk onder meer aan: sacrament –Zw. sakrament, psalm – Zw. psalm, christen – Zw. kristen; dit zijn allemaal woorden die ooit uit het Latijn (of via het Latijn uit het Grieks) ontleend werden.

Höögs basishypothese, dat de vier (A-D) levensstijlen met elkaar in oppositie zouden moeten staan, wordt bij de analyse van de resultaten verworpen (Höög 2005:168). De verschillen tussen de vier groepen zijn relatief klein.

Groep D (industriearbeiders die in kleinere steden of dorpen wonen) blijkt het meest homogeen. Als verklaring stelt Höög dat deze groep bestaat uit informanten die gelijkaardige arbeidstaken hebben en dat ze daarnaast ook geen hogere opleiding hebben genoten:

Det betyder att det hos denna grupp inte finns något val mellan utbildningskultur och arbetsplatskultur. Detta kan vara en förklaring till att gruppen framstår som homogen. (Höög 2005:168)

Groep D staat negatief tegenover de visie dat het Engels de moedertaal voor iedereen zou moeten zijn. Ook staat de helft van de groep negatief tegenover de visie dat iedereen die het Engels niet als moedertaal heeft, het wel zou moeten kunnen spreken als tweede taal (Höög 2005:168).

Opmerkelijk is het resultaat van de kwantitatieve analyse in groep C. Deze groep gebruikt volgens Höög het vaakst Engels op de werkvloer. Toch schat deze groep zijn beheersing van het Engels het laagste in. Groep C onder-scheidt zich ook van de andere groepen doordat ze het in hogere mate eens zijn met de bewering dat er eigen Zweedse woorden voor veel Engelse leen-woorden moeten gemaakt worden. Toch gebruiken de meeste informanten uit groep C de woorden mejl (mail) en design en niet de Zweedse synoniemen e-post en formgivning (Höög 2005:169). Aangezien groep C slechts uit 6 informanten bestaat (net zoals de andere drie groepen uit 6 informanten bestaan) vermeldt Höög (2005: 169) verkeerdelijk dat het hier om een kwantitatieve analyse gaat. De relevantie van de antwoorden blijft beperkt tot de individuen en is geenszins extrapoleerbaar naar het overige deel van de Zweedse bevolking die in deze groep zou kunnen geplaatst worden.

Page 29: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 29 -

Daarnaast besluit Höög dat de informanten in groep A en B (de hoge posities) hun beheersing van het Engels hoger inschatten dan de informanten in groep C en D.

De informanten in groep A en D (de traditionele levensstijlen) zijn het er in hogere mate over eens dat het Engels niet noodzakelijk als eerste taal in wetenschapsbeoefening moet gebruikt worden.

Algemeen besluit Höög (2005: 173) dat het Engels een sterke positie inneemt in het Zweedse taallandschap. Alle ondervraagde informanten schatten hun beheersing van het Engels hoog in. Bijna alle informanten maken gebruik van het Engels op de werkvloer en in de vrije tijd. Met betrekking tot de vraag of het gebruik van Engels het Zweeds bedreigt, waren de informanten het erover eens dat dit niet aan het gebeuren is.

Höögs onderzoek heeft een sterke kwalitatieve waarde. Aan de hand van diepte-interviews in combinatie met enquêtes onderzocht ze de houding van 24 informanten ten opzichte van de status van het Engels in Zweden en Engelse leenwoorden in het Zweeds. Het onderzoek heeft echter weinig statistische relevantie. Op basis van de antwoorden die ze bij de 24 informanten verzamelde kan men moeilijk uitspraken zoals de volgende bekrachtigen.

På punkt för punkt bekräftar undersökningen att engelskan har en stark ställning i Sverige. (Höög 2005: 173)

Page 30: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 30 -

2.3.3. Bond Tegen Leenwoorden, Onze Taal en Stichting Natuurlijk Nederlands: attitudes ten opzichte van het Engels in het Nederlandse taalgebied

BTL, de Bond Tegen Leenwoorden, is een vereniging die zich inzet voor het gebruik van zuiver Nederlands en het terugdringen van leenwoorden. Het belangrijkste middel dat de Bond inzet om dit streven te verwezenlijken is het samenstellen van een woordenlijst met Nederlandse woorden ter vervanging van leenwoorden. (http://www.geocities.com/SoHo/Den/7522/WaaromBTL.html)

De Bond Tegen Leenwoorden werd opgericht in 1994 door F. Valkenburg en A. Van Bruggen. De vereniging verzet zich tegen het gebruik van leenwoorden in het Nederlands en stelt alternatieven voor die het gebruik van leenwoorden in het Nederlands overbodig zou maken. De vereniging verzet zich niet alleen tegen recente ontleningen, ze biedt ook alternatieven voor leenwoorden die reeds geruime tijd in het Nederlands aanwezig zijn, b.v.:

kelder (m.; -s) [< Latijn cellarium], 1 gegadem (o.) [Middelnederlands ‘gegadem(e)’, Oudnederlands ‘gigatham’ (kelder, kamer)].

kleur (v.; -en) [<Oudfrans colour], 1 varuw [een Middelnederlands woord voor kleur, gelijk aan het woord ‘verf’ (vergelijk Hoogduits Farbe)].

De doorsnee taalgebruiker is zich echter niet bewust van de vreemde oorsprong van woorden zoals kelder en kleur. De Bond Tegen Leenwoorden maakt gebruik van reeds bestaande woorden, woorden uit het Middel-nederlands en uit het Afrikaans om alternatieven te bieden voor de massa aan leenwoorden die in het Nederlands aanwezig zijn. Daarnaast maakt ze ook zelf vertalingen van enkele frequent gebruikte leenwoorden in het Nederlands (jam wordt als smeerooft vertaald).

Naast een woordenlijst met alternatieven voor gebruikte leenwoorden en een korte geschiedenis van het ontstaan van de bond, bevat de BTL-website een aantal argumenten om hun strijd tegen het gebruik van leenwoorden kracht bij te zetten. Bijvoorbeeld:

Leenwoorden zijn een aanvulling van de taal en pogingen om leenwoorden te vervangen verkleinen de woordenschat en ondermijnen de rijkdom van de taal. De stelling dat leenwoorden een aanvulling van de taal zijn is niet erg juist. Het voorbeeld van de Middelnederlandse woorden die vervangen worden door Latijnse tegenhangers toont aan dat leenwoorden de taal meestal niet verrijken maar vervangen. Een nieuw woord verdringt een oud. Bovendien zeggen wij niet slechts: „U moet geen leenwoorden gebruiken”. We geven ook de woorden die u in stede daarvan

Page 31: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 31 -

kunt gebruiken en we geven waar mogelijk verschillende mogelijkheden. Overigens zouden voorstanders van deze stelling blij moeten zijn met de pogingen van BTL woorden als ‘ooft’, ‘gadem’, ‘varuw’ en ‘weeg’ herin te voeren; zij vormen immers een verrijking van onze taal?! (http://www.geocities.com/SoHo/Den/7522/WaaromBTL.html#vt)

Alles bij elkaar genomen lijkt de Bond Tegen Leenwoorden (en de bijbehorende website) niet meer dan een moedige poging om het behoud van het Nederlands te stimuleren. Deze poging is taalkundig echter niet onderlegd en lijkt eerder op een naïef initiatief om de eigen cultuur (en taal) te ver-heerlijken. Enige kennis van het wezen van een taal en taalverandering ontbreekt duidelijk.

De Stichting Nederlands (voorheen Stichting natuurlijk Nederlands) verzet zich tegen het almaar toenemende belang van het Engels in de Nederlandse samenleving. Stichting Nederlands ontstond in 1999 uit de werk-groep Anglowaan, die na een oproep in het tijdschrift Onze Taal werd opgericht. Met 2400 x liever Nederlands biedt ze (zoals de Bond tegen Leenwoorden dit doet) een woordenlijst met eigen, Nederlandse alternatieven voor Engelse leenwoorden in het Nederlands. Stichting Nederlands vreest dat het Nederlands zal devalueren door de toenemende dominantie van het Engels. Ze bekritiseert bovendien de houding van veel Nederlanders en Vlamingen ten opzichte van hun eigen taal, en stelt vast dat er al snel op het Engels als lingua franca wordt overgeschakeld wanneer er zich één persoon die geen Nederlands spreekt in het gezelschap bevindt. Ze verwijst onder meer naar een verslag van de Nederlandse taalunie, gepubliceerd in Taalschrift, m.n. “Nederlands in de vergaderzaal is een luxe”.

In het artikel “Nederlands in de vergaderzaal is een luxe” (Taalschrift, 2005) wordt verslag uitgebracht over de toenemende dominantie van Engels als voertaal in het Nederlandse en Vlaamse bedrijfsleven. Nederlandse en Vlaamse bedrijven gebruiken vaak niet langer het Nederlands bij het opstellen van het jaarverslag, op vlak van interne communicatie en in vergaderingen met het topmanagement. Wanneer men deze tendens vergeleek met de verhouding tussen de nationale taal en het Engels in landen zoals Duitsland en Frankrijk kwam men tot de conclusie dat deze landen zich niet in dezelfde mate lieten domineren door het Engels. Het feit dat het Frans en het Duits grote talen zijn en dat zowel Frankrijk als Duitsland een sterke plaats bezitten op de internationale economische markt, verklaart nog niet waarom men in Nederlandse en Vlaamse bedrijven wel gebruik zou moeten maken van het Engels als voertaal. Een vergelijking werd gemaakt tussen de 10 grootste bedrijven van Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland en Zweden. Zweden, met slechts 9 miljoen moedertaalsprekers, blijft consequent gebruik maken van het Zweeds als voertaal in het Zweedse bedrijfsleven.

Men zou het enerzijds betreurenswaardig kunnen noemen dat het Engels het Nederlands vaker vervangt in het bedrijfsleven. Anderzijds kan men

Page 32: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 32 -

deze tendens interpreteren als het gevolg van een toenemende globalisering en kan het gebruik van Engels als voertaal in het bedrijfsleven (wat toch een gevoelige taalkwestie blijkt) de positie van Vlaanderen en Nederland op de internationale economische markt blijven waarborgen.

De redactie van het genootschap Onze taal reageert in een artikel uit het januarinummer 2009 (18-20) op enkele bezorgde e-mails en brieven van een aantal lezers over de toenemende verengelsing van het Nederlands. Zij maakt de correcte opmerking dat verengelsing geen eenzijdig begrip is en dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen twee tendensen. Enerzijds kent de Nederlandse taalgemeenschap een verengelsing wanneer het gaat over het toenemende gebruik van het Engels in plaats van het Nederlands in onder meer het bedrijfsleven, in het hoger onderwijs enz. Anderzijds kent het Nederlands een lexicale verengelsing: het toenemende gebruik van Engelse leenwoorden in het Nederlands. Verder wordt verwezen naar de oorsprong van het genoot-schap. Onze Taal is 78 jaar geleden opgericht als protest tegen de toenmalige aangroei van Duitse leenwoorden in het Nederlands. Dit feit wordt in het artikel dan ook als aanknopingspunt gebruikt om de mening van Onze Taal ten opzichte van de verengelsing te beargumenteren. De auteur van het artikel vermeldt dat niemand zich nog zorgen maakt over de Duitse invloed op het Nederlands, de reactie 78 jaar terug was bijgevolg misschien ietwat overdreven en het Duits bleek toch niet zo’n bedreiging voor de Nederlandse taal als oorspronkelijk gedacht werd. Lexicale verengelsing hoeft (volgens de auteur) ook niet als een bedreiging voor de structuur van het Nederlands gezien te worden. Engelse leenwoorden passen zich namelijk vrij snel aan aan de Nederlandse grammatica en uitspraak:

Wij geloven kortom dat een levende taal als het Nederlands vitaal genoeg is om na Franse en Duitse ook Engelse woorden die op ons afkomen harmonieus te verwerken. (Onze Taal 2009.1:19)

Het genootschap ziet anders gezegd geen probleem in het feit dat het Engels invloed uitoefent op het Nederlandse lexicon. Ze ontkent evenwel niet dat het gebruik van Engelse leenwoorden ergernissen kan teweeg brengen bij menig taalgebruiker.

In de De toekomst van het Nederlands :onze taal over 75 jaar , publiceerde Onze Taal enkele opinies van Nederlandse taalgebruikers over het gebruik van Engelse leenwoorden in het Nederlands. Deze gaan van positieve attitudes ten opzichte van het gebruik van leenwoorden (Engels als verrijking, 2007:79), tot neutrale ( de overtuiging dat de invloed van het Engels afneemt, 2007:80) en negatieve attitudes ( bevrijders als gevaar voor de taal, 2007:80).

Naast Bond tegen Leenwoorden en Stichting Nederlands strijdt ook het Ampzing genootschap tegen het gebruik van overbodige Engelse leenwoorden. Zij doet dit aan de hand van humoristische cartoons waarin het gebruik van Engelse leenwoorden bekritiseerd wordt.

Page 33: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 33 -

Een opmerkelijke vaststelling is dat de taalkwestie betreffende de invloed vanuit andere talen op het Nederlands zich slechts beperkt tot kritiek op de invloed vanuit het Engels. In dit onderzoek wordt echter ook naar de attitude van de taalgebruiker ten opzichte van Franse leenwoorden gevraagd. Heeft dan niemand in de Nederlandse taalgemeenschap problemen met leenwoorden uit het Frans?

De Bond tegen leenwoorden (cf. supra) verzet zich evenzeer tegen Franse als tegen Engelse leenwoorden. Dit is echter een geïsoleerd initiatief. Het gros aan initiatieven en opiniestukken over leenwoorden die men kan raadplegen betreffen kritiek op de verengelsing van het Nederlands. De verklaring hiervoor is eenvoudig. Veel recente ontleningen komen immers uit het Engels. Uit het Frans wordt vandaag nog maar weinig ontleend. Dit is evenwel anders geweest (zie §2.1.). Het is plausibel dat Nederlandse taal-gebruikers toen een gelijkaardige houding vertoonden ten opzichte van het Frans als ten opzichte van het Engels nu. Het feit dat het Belgisch-Nederlands nog enkele hardnekkige purismen kent bewijst dat men de Franse invloed op het Nederlands niet altijd positief ontvangen heeft. Denk maar aan woorden zoals geldbeugel en kinderkribbe. Deze woorden worden nog vaak gebruikt door de Vlaamse taalgebruikers, ondanks het voorhanden zijn van de Algemeen Nederlandse woorden portemonnee en crèche.

Page 34: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 34 -

2.4. Het gebruik van leenwoorden in de twee varianten van het Nederlands

2.4.1. Leenwoorden voor de achtergrond van de geschiedenis van het Nederlands

Het Nederlands is een pluricentrische taal die hoofdzakelijk in Nederland, Vlaanderen en Suriname gesproken wordt. In dit onderzoek staat het verschil tussen sprekers van de varianten Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands centraal. De verschillen tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands zijn voornamelijk van tweeërlei aard. Enerzijds zijn er lexicale verschillen en anderzijds verschilt de uitspraak van een spreker van het Nederlands-Nederlands aanzienlijk van die van een spreker van het Belgisch-Nederlands. De vraag die we ons stellen is of sprekers van het Nederlands-Nederlands er een andere mening op nahouden dan sprekers van het Belgisch-Nederlands wanneer het ontleningen betreft. Met het oog op deze centrale onderzoeksvraag lijkt het aangewezen om een korte geschiedenis van de Nederlandse taal te schetsen.

De vroegste overgeleverde teksten uit het Oudnederlands (of Oudnederfrankisch) zijn “de Wachtendonckse Psalmen” en “de Leidse willeram” (of Egmondse williram, ca. 1100). Het Oud-Nederlands werd tot ca. 1200 gesproken in een deel van de gebieden die vandaag Vlaanderen en Nederland vormen. De Middelnederlandse periode loopt vanaf ca. 1200 tot 1500. Vanaf de 2de helft van de 13de eeuw zijn er heel wat meer Nederlandse teksten overgeleverd. Denk maar aan Van den vos Reynaerde en Karel en de Elegast. Het Middelnederlands wordt gekenmerkt doordat er ook in deze periode nog geen sprake is van een standaardtaal. Joop van der Horst merkt op:

Er was in de dertiende eeuw nog geen algemene standaardtaal. Van welk land zou het de standaardtaal moeten zijn? De huidige grenzen van ons land bestonden toen nog niet. […] Iedere streek, ieder graafschap, elk vorstendom kende zijn eigen dialect. Voor de inwoners van het graafschap Holland was het bisdom Utrecht buitenland. (van der Horst 2000: 47)

Het Middelnederlands is slechts een overkoepelende benaming voor een aantal dialecten die destijds in het huidige Nederlandse taalgebied gesproken werden. Het Brabants, het Hollands en het Vlaams zijn drie van deze Middelnederlandse dialecten, die onderling waarschijnlijk vrij goed verstaan-baar waren. Tussen 1300 en 1500 worden de contacten hechter tussen de gebieden die vandaag Nederland en België zijn. Dit nauwere contact, alsook de uitvinding van de boekdrukkunst, resulteert in een grotere behoefte aan een meer gestandaardiseerde vorm van het Nederlands. Deze periode wordt gekenmerkt door de eerste aanzetten tot een standaardschrijftaal (Van der Horst, 2000: 60).

Page 35: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 35 -

1585 (de val van Antwerpen) is een belangrijk jaar voor de geschiedenis van het Nederlands. Dit jaartaal symboliseert de scheiding tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden. In 1588 werd de onafhankelijkheid van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (wat ongeveer het huidige Nederland is) uitgeroepen.

Na de scheiding van de Nederlanden kent het Noorden de ontwikkeling van een eigen standaardtaal. De provincie Holland (en het bijbehorende dialect) is toonaangevend. Veel Brabanders en Vlamingen vluchtten destijds naar de Noordelijke provincies. De standaardisering van het Vlaams-Brabants daarentegen, dat in de late Middeleeuwen ontstond, stagneert in de 17de en de 18de eeuw (G. Geerts, 1997:563). Het Zuiden blijft onder Spaans bewind tot 1713 en wordt later nog overheerst door Oostenrijk en ten slotte door Frankrijk. Het Frans wordt intussen de standaardtaal in de zuidelijke Neder-landen. Tussen 1815 en 1830 kennen de Nederlanden een kortstondige hereniging: Het verenigd koninkrijk der Nederlanden. In 1819 komt er een taalbesluit, waardoor het Nederlands de landstaal wordt in de Vlaamse provincies en later ook in het tweetalige Brabant. Deze maatregel was echter niet afdoende om het Nederlands voldoende prestige te laten verwerven in het Zuiden (Geerts, 1997:567). De dominantie van het Frans bleef bestaan. In 1830 ontstaat het koninkrijk België. Ook na het ontstaan van België blijft de dominantie van de Franse taal bestaan. Hoewel er reeds enkele taalwetten rond het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen uitgevaardigd waren (de eerste in 1873, m.n. de wet-Coremans, 1997:574), werd het Nederlands pas in 1932 de officiële voertaal in het onderwijs, bestuur en de administratie in Vlaanderen. Van der Wal merkt op:

Met de taalwetgeving van de jaren dertig boekte de Vlaamse Beweging opnieuw belangrijke vooruitgang. Vlaanderen werd eentalig Nederlands , Wallonië eentalig Frans en Brussel tweetalig. Men koos dus voor de territorialiteitsoplossing. Een andere oplossing zou geweest zijn heel België, inclusief Wallonië dus, tweetalig te maken volgens het personaliteitsbeginsel:[…]. Deze oplossing zou waarschijnlijk op den duur voor de Vlaamse zaak gevaarlijk geweest zijn. (1992:389)

De ontwikkelingen in de twee Nederlandse taalgebieden na 1585 verklaren enkele opmerkelijke verschillen tussen de twee grootste varianten van het Nederlands.

Page 36: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 36 -

2.4.2. Enkele verschillen tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands

Peter Debrabandere bespreekt in zijn artikel “Verschillen tussen het Nederlandse en het Belgische Nederlands (2005) enkele lexicale verschillen tussen de twee varianten van het Nederlands, waaronder het gebruik van gallicismen, purismen en dialectismen. (http://www.itidutchnetwork.org/documents/Antwerp/lezing Antwerpen Lessius 12-06-2005.pdf)

2.4.2.1. Verschillen die verband houden met de invloed uit het Frans

Gallicismen

Een opmerkelijk verschil tussen Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands is het grote aantal gallicismen in het Belgisch-Nederlands. De definitie van een gallicisme volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14 (editie 2005) luidt als volgt:

Gallicisme gal·li·cis·me het woord, uitdrukking of constructie gevormd naar het Frans of daar letterlijk uit vertaald, in strijd met het eigen taalgebruik, bv. ‘dat is mijn fout’, naar het Frans ‘c’est de ma faute’, voor: dat is mijn schuld

Enkele voorbeelden van gallicismen in het Belgisch-Nederlands zijn:

Gallicisme (correct) Nederlands Frans Rond punt Rotonde Rond-point

Iemand aan de deur zetten Iemand de deur wijzen Mettre quelqu’un à la porte Een foto trekken Een foto maken Tirer une photo

Op afspraak Na afspraak Sur rendez-vous Punt aan de lijn Punt uit Point à la ligne

(2005:2)

Purismen

Het Nederlands in Vlaanderen verschilt van het Nederlands in Nederland door het regelmatige gebruik van purismen om Franse leenwoorden te vervangen. Voorbeelden van purismen zijn: duimspijker (punaise), stortbad (douche), regenscherm (paraplu) (2005:3).

Dialectismen

De definitie van een dialectisme volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14 (editie 2005) luidt als volgt:

Page 37: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 37 -

Dialectisme di·a·lec·tis·me het klank of vorm die, woord dat typisch voor een bepaald dialect iswoord, uitdrukking of constructie kenmerkend voor een dialect en afwijkend van de standaardtaal.

In veel Vlaamse dialecten zijn tal van Franse leenwoorden terug te vinden. Enkele voorbeelden van dialectismen met een Franse oorsprong zijn camion, vitesse, lavabo en embrayage. Volgens De Brabandere voelt de gemiddelde taalgebruiker echter wel aan dat deze woorden niet tot de standaardtaal behoren (2005:4).

2.4.2.2. Verschillen die geen verband houden met de invloed uit het Frans

Naast verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands die hun oorsprong vinden in de langdurige invloed die het Frans op het Nederlands in Vlaanderen heeft uitgeoefend, vermeldt Peter De Brabandere nog enkele verschillen die geen verband houden met de Franse invloed, waaronder het frequente gebruik van archaïsmen in het Belgisch-Nederlands (2005:5). Hij geeft enkele voorbeelden van archaïsmen die in het Nederlands-Nederlands verdwenen zijn maar in Vlaanderen nog steeds gebruikt worden: kleed, ajuin, huwen, geraken en kledij.

Verder in het artikel verwijst De Brabandere (2005:5) naar het verschil tussen formele, informele en neutrale taal. Vlamingen zouden al te vaak gebruik maken van formele woorden in neutrale of informele contexten (bv. Het gebruik van reeds in plaats van al). Ook zouden Vlamingen (de Brabandere 2005:6) vaak de fout maken om het verkeerde woord uit een woordpaar in een bepaalde context te plaatsen (b.v. Ik noem Jan i.p.v. Ik heet Jan). Ten slotte bespreekt hij de officiële Belgisch-Nederlandse woorden. Dit zijn woorden die enkel in het Belgisch-Nederlands bestaan omdat ze verwijzen naar staats- en onderwijsstructuren, functies en reglementen die voor Vlaanderen (of België) gelden maar ongekend of anders gestructureerd zijn in Nederland. Voorbeelden zijn: onroerende voorheffing, rijkswacht, senaat en lijststem.

Peter De Brabandere besluit dat Belgisch-Nederlands, als variant van het Nederlands met een eigen norm, eigenlijk niet bestaat.

Ik bedoel daarmee dat er geen uniforme Belgisch-Nederlandse taal bestaat, die over de hele linie, voor elk van al de vormen die van het Nederlandse Nederlands afwijken, systematisch van het Nederlandse Nederlands verschilt.[…]. Elke Vlaming spreekt en schrijft zijn eigen Belgisch-Nederlands. Er is geen Belgisch-Nederlandse taalnorm. (2005:8)

Men zou kunnen besluiten dat het Nederlands-Nederlands inderdaad de norm bepaalt. Toch kan men Belgisch-Nederlands niet als een dialectische

Page 38: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 38 -

variant van het Nederlands beschrijven. Elke Vlaming bezit, naast het gebruik van zijn eigen dialect, kennis over een meer standaardtalige vorm van het Nederlands, die nog steeds afwijkt van het Nederlands gebruikt in Nederland. Deze verschillen situeren zich hoofdzakelijk op vlak van het lexicon en de uitspraak.

De actuele waarde van het debat (wie bepaalt de norm?) bewijst een discussie in Taalschrift, 18/10/2007. Prof. Dr. Johan De Caluwe:

Anno 2007 kan niemand nog twijfelen aan het bestaan van een Belgisch-Nederlandse variëteit, met een eigen uitspraak, een paar grammaticale verschillen, en vooral heel veel opvallende of meer subtiele lexicale verschillen. Wat dat betreft, neemt het Nederlands gewoon zijn plaats in tussen de andere talen met elk hun eigen nationale variëteiten. (http://taalschrift.org/discussie/001516.html)

Page 39: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 39 -

3. Status quaestionis

3.1. Leenwoorden en leeftijd

Uit voorgaand onderzoek (van den Oudenhoven, 2008) is de leeftijd van de taalgebruiker een relevante factor gebleken in attitudeonderzoek ten opzichte van leenwoorden. In het vorige onderzoek werden verschillen in attitude vastgesteld tussen drie leeftijdsgroepen, zowel voor het eerste deel van de enquête (waar men een keuze diende te maken tussen een leenwoord of het Nederlandse equivalent) als voor het tweede deel (waar de informant een twintigtal beweringen met betrekking tot de invloed van het Frans en het Engels op het Nederlands op een Likertschaal diende te beoordelen). De resultaten van dit onderzoek werden op relevantie getest aan de hand van de chi-kwadraat-toets. Volgende verhoudingen werden toen vastgesteld.

Deel 1: het gebruik van leenwoorden

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 55,17% Gematigde/ neutrale attitude 41,38% Negatieve attitude 03,45%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 39,62% Gematigde/neutrale attitude 50,94% Negatieve attitude 09,43%

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 35,29% Gematigde/neutrale attitude 35,29% Negatieve attitude 29,41% (χ ²= 11, 828 ; α = 0,05; kritische waarde= 9,488; vrijheidsgraad= 4 )

(2008:23)

Deel 2: beweringen met betrekking tot leenwoorden

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 82,76% Gematigde/neutrale attitude 17,24% Negatieve attitude 00,00%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 71,70% Gematigde/neutrale attitude 26,40% Negatieve attitude 01,88%

Page 40: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 40 -

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 67,65% Gematigde/neutrale attitude 20,59% Negatieve attitude 11,76%

(χ ² = 49, 551; α = 0,05; kritische waarde = 09,488; vrijheidsgraden= 4 )

(2008:24)

In het onderzoek werd vastgesteld dat jongeren tot 25 jaar vaker een positieve houding vertonen ten opzichte van leenwoorden. Het tijdstip van ontlening van de betreffende leenwoorden zou een verklaring voor deze tendens kunnen verschaffen. Bodyguard en parttime bijvoorbeeld zijn relatief recente ontleningen (ontleend na 1950). Alle ondervraagde jongeren (tot 25 jaar) zijn vermoedelijk opgegroeid met deze leenwoorden, terwijl de res-pondenten uit de oudste leeftijdscategorie deze woorden waarschijnlijk pas op latere leeftijd leerden kennen. Dit heeft als gevolg dat de oudere proef-personen deze woorden vaak nog als vreemd aanvoelen (niet behorend tot de eigen woordenschat), terwijl dezelfde woorden door de jongere proefpersonen waarschijnlijk vaker als Standaardnederlands worden aanvaard.

Deze verklaring dekt echter niet de gehele realiteit. Ook ten opzichte van de Franse leenwoorden, die zich vaak al een langere tijd in de Standaardnederlandse woordenschat bevinden, vertonen jongeren vaker een positieve attitude dan ouderen. In het onderzoek werden de volgende verhoudingen vastgesteld.

Attitudevorming t.o.v. Franse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-25) Positief 51,72% Neutraal 41,38% Negatief 6,90%

Leeftijdscategorie 2 (25-40) Positief 47,17% Neutraal 37,74% Negatief 15,09%

Leeftijdscategorie 3 (40-60+) Positief 44,12% Neutraal 35,29% Negatief 20,59% (2008:26) Ook ten opzichte van de Franse leenwoorden vertoonden de personen

uit de jongste leeftijdscategorie vaker een positieve houding dan personen uit de oudere leeftijdscategorieën. De Franse leenwoorden die gebruikt werden in

Page 41: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 41 -

het onderzoek zijn (met uitzondering van chanteren, dat pas na 1950 ontleend werd) ontleningen van voor 1925. Deze verhoudingen werden op relevantie getest via de chi-kwadraat-toets. Deze bevestigde de nulhypothese, d.w.z. dat de attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden niet afhankelijk is van de leeftijd van de proefpersoon.

In dit onderzoek zal nogmaals naar het verband tussen leeftijd en attitude gezocht worden. Aan de enquête werden echter enkele leenwoorden en beweringen toegevoegd die niet in de enquête van het vorige onderzoek gebruikt werden. Voor dit onderzoek werd er ook aan zestigplussers gevraagd om aan het onderzoek deel te nemen. In het vorige onderzoek waren de oudste respondenten vijftigers. Ik verwacht dat er in de resultaten een gelijkaardige tendens te bemerken zal zijn.

3.2. Leenwoorden en opleidingsniveau

In dit onderzoek zal er naar een verband gezocht worden tussen het vormen van een attitude ten opzichte van leenwoorden en het opleidingsniveau van de informant. Er werd aan de respondenten gevraagd om de hoogst voltooide opleiding aan te duiden. De mogelijke antwoorden waren:

Voor Vlaanderen Basisonderwijs Lager secundair Hoger secundair Hogeschool Universiteit Voor Nederland Basisonderwijs Voortgezet onderwijs Hoger Beroepsonderwijs Universiteit Vervolgens werden de 9 antwoordmogelijkheden (5 voor Vlaanderen, 4

voor Nederland) ingedeeld naar drie categorieën, namelijk laaggeschoolden, hooggeschoolden en één intermediaire categorie (diploma hoger secundair behaald).

De eerste categorie (laaggeschoolden) bestaat uit de antwoord-mogelijkheden basisonderwijs in Vlaanderen en Nederland en lager secundair onderwijs in Vlaanderen. In dit onderzoek werd de optie secundair onderwijs in Vlaanderen opgesplitst in lager secundair onderwijs en hoger secundair onderwijs. De leerplicht werd pas op 29 juni 1983 verlengd tot 18 jaar (voordien bestond er slechts leerplicht tot 16 jaar). De leerplicht tot 15 jaar (wat overeenkomt met het volbrengen van het lager secundair onderwijs in optimale omstandigheden) werd reeds in 1953 ingevoerd. De generatie die in deze periode onderwijs heeft gevolgd had met andere woorden de keuze om na het lager secundair met school te stoppen. Om te vermijden dat dergelijke informanten enerzijds basisonderwijs en anderzijds secundair onderwijs (want lager secundair is ook een vorm van secundair onderwijs) zouden aanduiden, werd de antwoordmogelijkheid lager secundair toegevoegd.

Page 42: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 42 -

De tweede categorie bestaat uit de antwoordmogelijkheden hoger secundair (voor Vlaanderen) en voortgezet onderwijs (voor Nederland). Desbetreffende informanten hebben geen hoger onderwijs genoten maar zijn langer naar school gegaan dan informanten die basisonderwijs of lager secundair onderwijs als hoogste opleidingsniveau hebben aangeduid.

De derde categorie (hooggeschoolden) bestaat uit de antwoordmogelijkheden hogeschool (voor Vlaanderen), hoger beroeps-onderwijs (voor Nederland) of universiteit (voor Vlaanderen en Nederland). De informanten die in deze categorie thuishoren hebben een hogere opleiding genoten.

De centrale hypothese met betrekking tot deze variabele is dat het aantal positieve attitudes in de tweede categorie hoger zal zijn dan in de eerste categorie, en dat dit aantal vervolgens verder zal stijgen in de derde categorie. Deze hypothese wordt als volgt beargumenteerd. Informanten met een hogere opleiding zijn vaker in contact gekomen met een variatie aan documenten die kunnen variëren in taalkundige complexiteit. Zij worden bijgevolg verondersteld een uitgebreidere woordenschat te bezitten. Dit zou kunnen leiden tot een hoger bewustzijn van het wezen van een taal en mogelijke taal-variatie, waaronder het gebruik van leenwoorden, wat zou kunnen leiden tot een hogere tolerantie ten aanzien van leenwoorden. Dit is echter geen sluitend argument. Laaggeschoolden kunnen immers op verschillende manieren met dezelfde taalvariatie geconfronteerd worden (leesgewoonten, het bekijken van anderstalige films, enz). Men mag daarnaast ook niet achteloos tot de conclusie komen dat het bezit van een grotere woordenschat automatisch een grotere tolerantie tegenover alle elementen in die woordenschat tot gevolg heeft. Een persoon die purisme hoog in het vaandel voert, heeft kennis van de aanwezige leenwoorden in zijn taal. Hij/zij bezit echter wel een negatieve attitude ten opzichte van het gebruik van leenwoorden in het Nederlands, ook al behoren deze leenwoorden tot zijn/haar woordenschat.

Verdere analyse zal uitwijzen of opleidingsniveau een relevante factor is in de attitudevorming en tolerantie ten opzichte van leenwoorden (zie § 5).

3.3. Leenwoorden en de invloed van de gesproken variant van het Nederlands

Zoals reeds besproken in § 2, kan men het Nederlands een pluricentrische taal noemen. Zowel in Vlaanderen als in Nederland maakt men gebruik van een eigen (sub)standaard, met eigen kenmerken. Naast duidelijke uitspraakverschillen, kan men hoofdzakelijk verschillen in het lexicon waarnemen. Harry Cohen (1996) merkte reeds enkele verschillen op met betrekking tot het gebruik van leenwoorden in de twee varianten (zie § 2.1.). Aangezien de geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen en Nederland niet gelijklopend is, is het niet ondenkbaar dat Vlamingen aan andere invloeden onderhevig zijn dan Nederlanders bij het vormen van een attitude ten aanzien van het gebruik van leenwoorden in het Nederlands. De vaderlandse geschiedenis en de status van de eigen taal doorheen deze geschiedenis zou

Page 43: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 43 -

kunnen leiden tot een verschillende tolerantie tegenover invloed vanuit andere talen op het Nederlands. Nicoline van der Sijs merkt op:

Het Zuidnederlands heeft zich altijd bedreigd gevoeld door de Franse invloed, veel meer dan het Noordnederlands. Daarom zijn in het Zuidnederlands purismen gevormd ter vervanging van Franse leenwoorden, bij voorbeeld autozoektocht voor autorally, brieventas voor portefeuille, […]. (1996:143)

Betreffende de invloed vanuit het Engels op de twee Nederlandse varianten stelt ze:

De huidige Engelse invloed geldt zowel voor het Noord- als voor het Zuidnederlands, maar er bestaan verschillen.[…] In het Zuidnederlands spelen twee tegengestelde krachten: enerzijds wil men de taal graag zuiver houden van vreemde invloed, dus ook van het Engels, anderzijds wil men vooral Franse woorden weren, en is de acceptatie van Engelse woorden daardoor groter. (1996:307)

Wanneer men deze redenering volgt, zou men kunnen verwachten dat de sprekers van het Zuidnederlands minder tolerant zijn ten aanzien van het gebruik van leenwoorden in het Nederlands dan de sprekers van het Noord-nederlands. Het gebruik van purismen in Vlaanderen (hoofdzakelijk ter vervanging van Franse leenwoorden) bevestigt deze redenering. Van der Sijs verwijst echter naar een uitspraak van Geert van Istendael die deze redenering enigszins in vraag stelt:

Je neemt massa’s woorden en constructies uit het Frans over en tegelijk verwijt je de Nederlanders dat ze te veel Franse woorden gebruiken. Je trekt het toilet met een ‘chasse’ door, maar je vindt etages en etalages belachelijk. (1996:143)

Het gebruik van leenwoorden in het Zuidnederlands is klaarblijkelijk onderhevig aan tegenstrijdige invloeden. In dit onderzoek zal worden nagegaan of van der Sijs’ stelling (de negatieve houding van het Zuidnederlands ten opzichte van leenwoorden) geldt voor de individuele taalgebruiker. Steunend op de bovenstaande redenering, zal van de hypothese worden uitgegaan dat Vlamingen vaker een negatieve attitude vertonen ten opzichte van leenwoorden (en dan vooral ten opzichte van Franse leenwoorden) dan Nederlanders.

Page 44: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 44 -

4. Methodologie

4.1. Het gebruik van een enquête

Net als in het vorige onderzoek (van den Oudenhoven, 2008), werd ook in dit onderzoek geopteerd voor het gebruik van een schriftelijke enquête om de nodige gegevens te verzamelen. Het gebruik van een enquête maakt het mogelijk om een grote groep personen te ondervragen. Het was ook de meest doeltreffende manier om de beoogde doelgroep te bereiken.

De schriftelijke enquête bestaat uit drie delen.

Deel 1: Algemene Informatie

In het eerste deel van de enquête wordt naar algemene informatie betreffende de respondent gevraagd. Er wordt gevraagd om leeftijd, geslacht, woonplaats, geboorteplaats, het hoogst behaalde diploma en moedertaal in te vullen.

Zowel leeftijd, woonplaats, opleidingsniveau als (eventueel) geslacht zullen als variabelen in het onderzoek gebruikt worden.

Deel 2: Het gebruik van leenwoorden

Het tweede deel van de enquête bestaat uit een reeks van twintig zinnen. In elk van deze twintig zinnen dient de respondent een keuze te maken tussen een leenwoord of het Nederlandse equivalent. Bijvoorbeeld:

-Die filmster heeft verschillende bodyguards/ lijfwachten nodig om haar te beschermen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Bodyguards Lijfwachten Geen voorkeur

Omdat:_______________________________________________

De respondent heeft ook de keuze om “geen voorkeur” aan te duiden. Bij elke zin wordt bovendien gevraagd aan de informant om zijn/haar keuze te motiveren. Aangezien men bij het gebruik van een anonieme schriftelijke enquête weinig controle heeft over het al dan niet invullen van dit vak ‘motivatie’, en omdat ook de mogelijke antwoorden ver uit elkaar kunnen lopen, kunnen deze antwoorden niet in de statistische analyse verwerkt worden. Ze dienen als kwalitatieve informatie en zullen niet kwantitatief geanalyseerd worden. Tien van de twintig zinnen bevatten een Engels leenwoord, de andere tien zinnen bevatten een Frans leenwoord. Deze zinnen (die ofwel een Frans ofwel een Engels leenwoord bevatten) werden in een willekeurige volgorde gezet. Dit om te vermijden dat de respondent ondoordachte keuzes zou maken bij het aanduiden van één van de mogelijke opties. Ook de plaats van het

Page 45: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 45 -

leenwoord in de zin (eerste of tweede plaats) varieert, om dezelfde reden. In onderstaand voorbeeld werd het leenwoord op de tweede plaats gezet.:

-Wie zou de schrijver/auteur van dat boek zijn?

Mijn voorkeur gaat uit naar: Schrijver Auteur Geen voorkeur

Omdat: :_______________________________________________

Wanneer in de analyse naar dit deel van de enquête moet verwezen worden, zal vanaf nu naar deel 1 van de enquête verwezen worden, aangezien dit het eerste deel is dat dient geanalyseerd te worden. Voor deel 3 zal vanaf nu naar deel 2 verwezen worden

Deel 3: Beweringen over de invloed vanuit andere talen op het Nederlands

In het derde deel van de enquête wordt aan de informant gevraagd om bewust na te denken over enkele stellingen met betrekking tot leenwoorden en de invloed van andere talen op het Nederlands.

Dit deel bestaat uit een reeks van 22 beweringen. De respondent kan elke bewering op een Likertschaal beoordelen. De schaal ziet er als volgt uit:

1 2 3 4 5

Hokje 1= Helemaal niet mee eens Hokje 2= Eerder niet mee eens Hokje 3= Geen mening Hokje 4= Eerder mee eens Hokje 5= Helemaal mee eens In de beweringen worden verschillende onderwerpen behandeld.

Volgende beweringen werden in de vragenlijst opgenomen:

1. Woorden uit andere talen kunnen onze eigen taal verrijken. 2. Ik gebruik vaak woorden uit het Engels. 3. Ik gebruik vaak woorden uit het Frans. 4. Het gebruik van woorden uit het Frans vormt een bedreiging voor de

Nederlandse taal. 5. Het gebruik van woorden uit het Engels vormt een bedreiging voor de

Nederlandse taal. 6. Het Nederlands zal in de nabije toekomst verdwijnen en vervangen

worden door een andere taal. 7. Het gebruik van Engels in het Nederlands wijst op economische/politieke/

culturele onderdrukking vanuit het Engelse taalgebied. 8. Het gebruik van Frans in het Nederlands wijst op economische/politieke/

culturele onderdrukking vanuit het Franse taalgebied.

Page 46: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 46 -

9. Er moet gestreefd worden naar de ontwikkeling en het gebruik van eigen, Nederlandse woorden voor begrippen die uit het Frans of het Engels komen

10. het gebruik van Engelse woorden in het Nederlands heeft meer voordelen dan nadelen.

11. Het gebruik van Franse woorden in het Nederlands heeft meer voordelen dan nadelen.

12. Het gebruik van Engelse leenwoorden in de Nederlandse media stoort mij. 13. Het gebruik van Franse leenwoorden in de Nederlandse media stoort mij. 14. Nederlandse woorden zijn gemakkelijker te begrijpen dan Engelse. 15. Nederlandse woorden zijn gemakkelijker te begrijpen dan Franse. 16. Nederlandse woorden en uitdrukkingen zijn mooier dan Franse. 17. Nederlandse woorden en uitdrukkingen zijn mooier dan Engelse 18. Ik zou het goed vinden dat het Engels vanaf heden als standaardtaal in het

bedrijfsleven wordt gebruikt. 19. Ik zou het goed vinden dat het Frans vanaf heden als standaardtaal in het

bedrijfsleven wordt gebruikt. 20. Het Engels is de taal van de toekomst. 21. Het Frans is de taal van de toekomst. 22. Het zou beter zijn wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal (*) zou

spreken.

4.2. Aard van de proefpersonen

Het doel van dit onderzoek is om verschillen in attitude bij Nederlandse moedertaalsprekers ten opzichte van leenwoorden vast te stellen, aan de hand van enkele sociologische parameters. De belangrijkste variabelen die gebruikt worden in het onderzoek zijn:

1. Leeftijd: Net als in het voorgaande onderzoek (van den Oudenhoven, 2008:23-27), is de leeftijd van de respondent met betrekking tot het vormen van een attitude een centraal onderzoeksthema. Het is daarom belangrijk om informanten uit verschillende leeftijdscategorieën te bereiken. De enquête is daarom op verschillende plaatsen verdeeld (op middelbare scholen, onder studenten in universiteiten, in bedrijven, in lokale dienstencentra voor bejaarden). De enquête is in twee vormen verspreid, nl. in een online-uitvoering en in een versie op papier. De enquête kon moeilijk uitsluitend online verspreid worden, aangezien een grote doelgroep (oudere mensen, die vaak niet met een computer werken) op die manier uitgesloten zou worden. De enquête kon anderzijds ook niet uitsluitend op papier verschijnen, aangezien een andere doelgroep op deze manier veel moeilijker te bereiken zou zijn (infra).

2. Geslacht: Uit voorgaand onderzoek (2008:28) is gebleken dat de variabele geslacht irrelevant blijkt te zijn met betrekking tot het hebben van een bepaalde attitude ten opzichte van leenwoorden. Toch zal ook in dit onderzoek een korte analyse worden gemaakt met geslacht als onderzoeksvariabele, om de resultaten uit het vorige onderzoek te kunnen bevestigen dan wel tegen te

Page 47: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 47 -

spreken. Bij het verspreiden van de enquête werd er bijgevolg rekening mee gehouden dat er zowel mannelijke als vrouwelijke informanten dienden te zijn.

3. Opleidingsniveau: Een derde variabele in het onderzoek is het opleidingsniveau van de respondent. In het eerste deel van de enquête werd gevraagd om het hoogst behaalde diploma te vermelden. Bij het verdelen van de enquête werden informanten met verschillende opleidingsniveaus benaderd.

4. Geboorteplaats en woonplaats: Het laatste centrale thema in dit onderzoek is de invloed van de gesproken variant (Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands) op de vorming van een attitude ten opzichte van leen-woorden. Het is niet steeds eenvoudig om vast te stellen wanneer een informant Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands spreekt. Daarom werd aan de informant gevraagd om zowel de geboorteplaats als de woon-plaats op te geven. Het verdelen van de enquêtes in Nederland gebeurde aan de hand van contactpersonen in Vlaanderen en via fora op het internet. Vooral om zoveel mogelijk respondenten in Nederland te bereiken, werd een online-versie van de enquête opgesteld. Bij het opstellen van deze online-enquête werd rekening gehouden met de mogelijkheden die men heeft bij het invullen van een enquête op papier. De respondent die de online-versie invult wordt daarom niet verplicht om alle velden in te vullen. Hij kan ook terugkeren naar vorige delen van de enquête en zijn antwoorden aanpassen indien hij dit wenst.

Page 48: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 48 -

4.3. Statistische Analyse

De enquête die voor het onderzoek gebruikt werd bestaat uit drie delen. Twee delen dienen geanalyseerd te worden.

Het eerste deel van de enquête (de reeks van 20 zinnen waarin een keuze moet gemaakt worden tussen een leenwoord of het Nederlandse synoniem) wordt als volgt geanalyseerd. Elke optie (het leenwoord, het Nederlandse synoniem of “geen voorkeur”) krijgt per zin een waarde. Het Nederlandse woord krijgt in elke zin een negatieve waarde (-1), het leenwoord krijgt een positieve waarde (+1). De optie “geen voorkeur” krijgt een neutrale waarde (0). Vervolgens wordt voor elke informant nagegaan hoeveel positieve waarden hij of zij heeft aangeduid (hoe vaak heeft de respondent voor het leen-woord gekozen), hoeveel negatieve waarden hij of zij heeft aangeduid (hoe vaak heeft de respondent voor het Nederlandse synoniem gekozen) en hoeveel keer de keuze neutraal was (“geen voorkeur”). Van elke individuele reeks antwoorden (die kunnen variëren van een onbepaald aantal positieve, neutrale en negatieve waarden) zal de mediaan genomen worden. De mediaan geeft de globale attitude van de informant weer. De mediaan wordt als volgt berekend. Alle gegeven antwoorden worden naast elkaar geplaatst, gaande van positief tot negatief. Bijvoorbeeld:

1. Respondent X antwoordde:

1,1,1,1,1,1,0,0,0,0, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1.

Vervolgens wordt van deze reeks het middelste getal genomen. Aangezien de reeks uit 20 zinnen bestaat, zal dit telkens de combinatie (het gemiddelde) van de tiende en de elfde waarde zijn. In het voorbeeld zien we dat de waarde tussen 0 en -1 ligt (-0,5). De respondent kiest met andere woorden vaker voor het Nederlandse synoniem en heeft bijgevolg een neutrale tot overwegend negatieve attitude ten aanzien van de leenwoorden die in het onderzoek gebruikt werden. Voor een andere respondent wordt b.v. de volgende antwoordenreeks vastgesteld:

2. Respondent Y antwoordde:

0, 0, 0, 0, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1, -1.

Het gemiddelde van de tiende en de elfde waarde (2 negatieve waarden) is uitgesproken negatief (de laagste negatieve waarde mogelijk in het onderzoek). Deze informant heeft een overwegend tot uitgesproken negatieve attitude ten aanzien van de gebruikte leenwoorden in het onderzoek.

Voor dit deel van de enquête krijgt elke informant 3 attitudes toegewezen (die van -1 tot +1 kunnen gaan). De eerste representeert een attitude ten opzichte van alle gebruikte leenwoorden. De tweede representeert een attitude ten opzichte van de Franse, en de derde ten opzichte van de Engelse leenwoorden. De toegekende attitudes kunnen ook decimale waarden zijn (zie voorbeeld 1, de waarde ligt tussen 0 en -1). Deze worden niet

Page 49: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 49 -

afgerond. -0,5 representeert een neutrale tot overwegend negatieve attitude, terwijl -1 een overwegend tot uitgesproken negatieve attitude vertegenwoordigt.

Het tweede deel van de enquête wordt op dezelfde manier geanalyseerd. Elke bewering krijgt vijf waarden, gaande van uitgesproken negatief tot uitgesproken positief. Bijvoorbeeld:

1-Ik gebruik vaak woorden uit het Engels.

2-Het gebruik van woorden uit het Engels vormt een bedreiging voor de Nederlandse taal.

De antwoordmogelijkheden zijn:

Hokje 1= Helemaal niet mee eens Hokje 2= Eerder niet mee eens Hokje 3= Geen mening Hokje 4= Eerder mee eens Hokje 5= Helemaal mee eens

1 2 3 4 5

Wanneer Respondent X voor bewering 1 “Helemaal mee eens” (antwoordmogelijkheid 5), en voor bewering 2 “eerder mee eens” (antwoord-mogelijkheid 4) antwoordt , dan vertoont hij of zij voor bewering één een uitgesproken positieve attitude ten opzichte van het Engels, en voor bewering 2 een overwegend negatieve attitude. De waarde voor bewering twee (en voor alle gelijksoortige beweringen, die negatief gesteld zijn) dient omgedraaid te worden (waarde 4 wordt waarde 2). Op die manier representeert waarde 5 een uitgesproken positieve attitude, en waarde 1 een uitgesproken negatieve attitude. De waarden 1 tot 5 worden vervolgens omgezet naar waarden die gaan van -2 tot +2 (-2 uitgesproken negatief, +2 uitgesproken positief, waarde 1 wordt -2, waarde 2 wordt -1, waarde 3 wordt 0, waarde 4 wordt 1, waarde 5 wordt 2).

Net als in het eerste deel, krijgt de respondent in het tweede deel van de enquête een attitude toegewezen op basis van de mediaanberekening van alle gegeven antwoorden. Deze attitude kan gaan van -2 tot +2. Wanneer de mediaan een decimaal getal is, wordt deze naar buiten toe afgerond (naar -2 of +2 toe), omdat het systematisch naar boven of naar beneden afronden de resultaten zou vervalsen. Ook in dit deel van de enquête krijgt elke respondent 3 attitudes toegewezen (één voor alle beweringen, één voor de beweringen over het Frans, en één voor de beweringen over het Engels).

Vervolgens zal voor zowel deel 1 als voor deel 2 van de enquête per variabele (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, gebruik van één van de twee Nederlandse varianten) berekend worden hoeveel personen welke attitude vertonen. Hiervoor wordt steeds met 3 groepen gewerkt, m.n. respondenten

Page 50: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 50 -

met een overwegend positieve tot uitgesproken positieve attitude, respondenten met een neutrale attitude en respondenten met een overwegend negatieve tot uitgesproken negatieve attitude. Er werd met een 5-punts Likertschaal gewerkt om te voorkomen dat de respondenten het gebruik van extreme antwoord-categorieën zouden vermijden en daardoor al te vaak de optie “geen mening” zouden aanduiden. De gegevens (het aantal respondenten in elke groep) zullen nadien op relevantie getest worden via de chi-kwadraat-toets.

In de chi-kwadraat-toets dient de nulhypothese gevalideerd of weerlegd te worden. De nulhypothese houdt in dat de verhoudingen tussen cijfergegevens onafhankelijk van de te onderzoeken variabele zijn. De gebruikte formule voor de chi-kwadraat-toets is:

Χ² = ∑ (obs-exp)²/ exp

Ofwel: chi-kwadraat staat gelijk aan de som van de geobserveerde waarden min de verwachte waarden in het kwadraat gedeeld door de verwachte waarden.

Nadien zal er naar eventuele discrepanties tussen deel 1 en deel 2 van de enquête gezocht worden. Dit houdt in dat de verhoudingen tussen positieve, negatieve en neutrale attitudes in de twee delen zullen vergeleken worden. In het voorgaande (2008) onderzoek werden de volgende verhoudingen vast-gesteld:

Deel 1: Het gebruik van leenwoorden

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 55,17%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 39,62%

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 35,29% (2008:23)

Deel 2: Beweringen met betrekking tot de invloed vanuit andere talen

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 82,76%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 71,70%

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 67,65% (2008:24)

Page 51: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 51 -

Bij de analyse van de twee delen van de enquête, kon men een groter aantal positieve attitudes vaststellen voor het deel van de enquête waar de proefpersonen beweringen dienden te beoordelen.

Ten slotte zal voor enkele beweringen per variabele geteld worden hoeveel keer welk antwoord is gegeven. Een mogelijke vaststelling zou b.v. kunnen zijn (dit is een fictief voorbeeld):

75% van de sprekers van het Nederlands-Nederlands zijn het oneens met de volgende stelling: “Woorden uit het Engels vormen een bedreiging voor de Nederlandse taal”. Slechts 45% van de sprekers van het Belgisch-Nederlands zijn het oneens met diezelfde stelling.

Page 52: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 52 -

5. Analyse

5.1. Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden en leeftijd

5.1.1. Deel 1: Het gebruik van leenwoorden

Het eerste deel van de enquête bestaat uit een lijst van twintig zinnen. De respondent kan in deze twintig zinnen de keuze maken tussen een leen-woord of het Nederlandse synoniem . Er zijn 10 zinnen waarin een Frans leen-woord staat, en 10 zinnen waarin een Engels leenwoord staat. Bij de analyse van het eerste deel van de enquête, volgens de variabele leeftijd, werden de volgende verhoudingen vastgesteld:

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten: Positieve attitude 22,78% Neutrale attitude 44,30% Negatieve attitude 32,91%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten: Positieve attitude 16,36% Neutrale attitude 34,55% Negatieve attitude 49,09%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten: Positieve attitude 7,41% Neutrale attitude 24,07% Negatieve attitude 68,52% De drie leeftijdscategorieën worden met elkaar vergeleken. Net als in

het vorige onderzoek (2008:23) lijken ook deze gegevens te bevestigen dat het aantal positieve attitudes stijgt naargelang de ondervraagde personen jonger zijn. In leeftijdscategorie 1 vertoont bijna 23% van de respondenten een positieve attitude ten aanzien van het gebruik van leenwoorden. In de tweede leeftijdscategorie daalt dit percentage naar 16% van de respondenten, en in de derde categorie vertoont slecht 7,41% van de ondervraagde personen een positieve attitude ten opzichte van het gebruik van leenwoorden. De res-pondenten uit de derde leeftijdscategorie kiezen met andere woorden vaker voor het Nederlandse synoniem dan voor het (Engelse of Franse) leenwoord. Bovenstaande resultaten worden vervolgens op relevantie getest via de chi-kwadraat-toets. Deze bevestigt dat de nulhypothese (attitude is onafhankelijk van leeftijd) met 99% zekerheid kan verworpen worden.

(χ² = 16,829, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Page 53: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 53 -

Wanneer deze gegevens vergeleken worden met de gegevens uit het vorige onderzoek, kan men echter een opmerkelijk verschil vaststellen. Volgende verhoudingen werden toen vastgesteld:

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 55,17% Neutrale attitude 41,38% Negatieve attitude 03,45%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 39,62% Neutrale attitude 50,94% Negatieve attitude 09,43%

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 35,29% Neutrale attitude 35,29% Negatieve attitude 29,41% (2008:23)

Het aantal positieve attitudes bleek in het vorige onderzoek veel groter te zijn dan in het huidige onderzoek. Het aantal negatieve attitudes is ook aanzienlijk gestegen. In het vorige onderzoek vertoonde slechts 29% van de respondenten in de derde leeftijdscategorie een negatieve attitude ten opzichte van het gebruik van leenwoorden. In het huidige onderzoek gaat het om 68% van de respondenten. Aangezien het verschil tussen het vorige onderzoek en het huidige onderzoek vrij groot is, moet hiervoor een verklaring gezocht worden.

Men zou het grotere aantal negatieve attitudes (en het kleinere aantal positieve attitudes) op twee manieren kunnen verklaren. In het vorige onderzoek waren de oudste respondenten gemiddeld vijftigers (slechts één zestigplusser vulde toen de enquête in). In dit onderzoek werd er bewust voor gekozen om ook gepensioneerden te ondervragen. Een aanzienlijk aantal van de respondenten in leeftijdscategorie 3 (meer dan 25 op 54 respondenten) zijn zestigplussers. De gemiddelde leeftijd in leeftijdscategorie 3 ligt in dit onderzoek met andere woorden veel hoger dan in het vorige onderzoek, wat zou kunnen verklaren waarom het aantal negatieve attitudes in de derde leeftijdscategorie veel groter is in dit onderzoek: Hoe ouder de respondent, hoe vaker een negatieve attitude wordt vastgesteld. De leeftijdscategorieën werden ook op een andere manier ingedeeld. In dit onderzoek bestaat de derde leeftijdscategorie uit vijftigplussers, terwijl in het vorige onderzoek ook veertigers tot de derde categorie gerekend werden. De indeling werd veranderd om een ( bij benadering) gelijk aantal respondenten in elke leeftijdscategorie te hebben. Ook kan men veertigers moeilijk vergelijken met zestigers (zelfs personen ouder dan 70 vulden de vragenlijst in), waardoor het noodzakelijk werd om de categorieën anders te gaan indelen.

Page 54: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 54 -

Deze verklaring is echter niet toereikend wanneer men ook het gestegen aantal negatieve attitudes in leeftijdscategorie 1 (en gedeeltelijk ook in leeftijdscategorie 2) wil verklaren. 55% van de respondenten in leeftijds-categorie 1 vertoonde in het vorige onderzoek een positieve attitude. In het huidige onderzoek gaat het slechts om 22% van de respondenten. Veranderingen in de enquête zouden deze daling opnieuw ten dele kunnen verklaren. In dit onderzoek werden zowel Vlamingen als Nederlanders onder-vraagd. De verhouding tussen het aantal Vlaamse en Nederlandse respondenten is ongelijk. 124 Vlaamse respondenten namen deel aan het onderzoek, tegenover 64 Nederlandse respondenten. Enkele leenwoorden die voornamelijk in Nederland gebruikt worden werden aan de lijst toegevoegd. Een aanzienlijk deel van de Vlamingen gaf te kennen deze woorden niet te gebruiken. Doordat veel Vlamingen in de plaats van deze woorden vaker het Nederlandse synoniem aanduidden, beïnvloedde dit de berekening van hun algemene attitude. Het betreft de leenwoorden interrumperen, jus d’orange en etage. Voor deze woorden werd de vergelijking tussen Vlaanderen en Nederland gemaakt.

De antwoordpercentages zijn: (Het aantal respondenten dat voor het leenwoord kiest)

Leenwoord Antwoorden Vlaanderen Antwoorden Nederland Interrumperen 1,63% 10,94% Jus d’orange 2,42% 31,25% Etage 7,26% 17,19%

Indien deze drie leenwoorden (die in het vorige onderzoek niet gebruikt werden) de oorzaak voor het grotere aantal negatieve attitudes zijn, zal dit eveneens bevestigd worden wanneer de respondenten een attitude toegewezen krijgen op basis van het gebruik van Franse leenwoorden. De volgende verhoudingen werden in het huidige onderzoek vastgesteld:

Attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positieve attitude 5,06% Neutrale attitude 29,11% Negatieve attitude 65,82%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positieve attitude 14,55% Neutrale attitude 40,00% Negatieve attitude 45,45%

Page 55: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 55 -

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positieve attitude 3,70% Neutrale attitude 14,81 % Negatieve attitude 81,48% Ook de bovenstaande verhoudingen werden op relevantie getest d.m.v.

de chi-kwadraat-toets. De nulhypothese kan ook voor deze vaststellingen (attitude ten opzichte van Franse leenwoorden) met 99% zekerheid verworpen worden. De attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden blijkt afhankelijk van de leeftijd.

(χ² = 17,052, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Deze verhoudingen worden vervolgens met de vaststellingen uit het vorige onderzoek vergeleken:

Attitudevorming t.o.v. Franse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-25) Positief 51,72% Neutraal 41,38% Negatief 6,90%

Leeftijdscategorie 2 (25-40) Positief 47,17% Neutraal 37,74% Negatief 15,09%

Leeftijdscategorie 3 (40-60+) Positief 44,12% Neutraal 35,29% Negatief 20,59% (2008:26)

Het aantal positieve attitudes ten opzichte van Franse leenwoorden in de eerste leeftijdscategorie is veel groter in het vorige onderzoek dan in het huidige. In het vorige onderzoek vertoonde bijna 52% van de respondenten een positieve attitude ten opzichte van de Franse leenwoorden. In het huidige onderzoek werd slechts aan 5% van de jongste respondenten een positieve attitude toegekend. Drie van de tien Franse leenwoorden die in het onderzoek gebruikt werden, behoren tot de woordenschat van Nederlanders. Dat zou de enorme stijging aan negatieve attitudes kunnen verklaren. 124 (Vlaamse) respondenten hebben in deze gevallen namelijk hoofdzakelijk voor het Nederlandse synoniem gekozen.

Om deze verklaring te bevestigen, werd de analyse opnieuw uitgevoerd. Deze drie Franse leenwoorden werden echter buiten beschouwing gelaten. De volgende verhoudingen werden vastgesteld:

Page 56: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 56 -

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden (algemeen)

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positief 32,91% Neutraal 55,70% Negatief 11,39%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positief 16,36% Neutraal 45,45% Negatief 38,18%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positief 9,26% Neutraal 25,93% Negatief 64,81% (χ² = 42,554, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden uit het Frans

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positief 16,46% Neutraal 53,16% Negatief 30,38%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positief 27,27% Neutraal 40,00% Negatief 32,73%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positief 9,26% Neutraal 25,93% Negatief 64,81% (χ² = 16,468, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Het aantal positieve attitudes (zowel in het algemeen als voor de Franse leenwoorden) is groter wanneer de leenwoorden interrumperen, jus d’orange en etage niet in de analyse worden opgenomen. Men kan echter nog steeds een duidelijk verschil waarnemen wanneer men deze gegevens met de gegevens uit het vorige onderzoek vergelijkt. Het gebruik van deze drie leenwoorden in het onderzoek kunnen het kleiner aantal positieve attitudes in het huidige onderzoek bijgevolg niet volledig verklaren. Wanneer deze nieuwe ver-

Page 57: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 57 -

houdingen op relevantie getest worden door middel van de chi-kwadraat-toets, blijft het verband tussen de vorming van een attitude en de leeftijd van de respondent bewezen.

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van 10 Engelse leenwoorden die ook in het vorige onderzoek gebruikt werden. Op basis van deze informatie zou men kunnen voorspellen dat de verhoudingen tussen het aantal positieve, negatieve en neutrale attitudes in dit onderzoek en het vorige onderzoek min of meer gelijk zouden moeten zijn. In het huidige onderzoek werden de volgende verhoudingen vastgesteld:

Attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positieve attitude 43,04% Neutrale attitude 44,30% Negatieve attitude 12,66%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positieve attitude 18,18% Neutrale attitude 32,73% Negatieve attitude 49,09%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positieve attitude 11,11% Neutrale attitude 16,67% Negatieve attitude 72,22% Deze verhoudingen werden opnieuw op relevantie getest via de chi-

kwadraat-toets. Ook de attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden blijkt afhankelijk van de variabele leeftijd. Men kan een duidelijke stijging aan negatieve attitudes waarnemen in leeftijdscategorie 2 en 3 tegenover leeftijds-categorie 1. Jongeren zijn duidelijk meer vertrouwd met het gebruik van Engelse leenwoorden en vertonen dus ook vaker een positieve attitude ten opzichte van deze woorden.

(χ² = 51,387 , α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Vervolgens worden deze gegevens vergeleken met de verhoudingen die in het vorige onderzoek werden vastgesteld.

Attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-25) Positief 68,97% Neutraal 31,03% Negatief 00,00%

Page 58: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 58 -

Leeftijdscategorie 2 (25-40) Positief 35,85% Neutraal 49,06% Negatief 15,09%

Leeftijdscategorie 3 (40-60+) Positief 35,29% Neutraal 26,47% Negatief 38,24% (2008:26)

In leeftijdscategorie 1 was het aantal negatieve attitudes ten opzichte van Engelse leenwoorden in het vorige onderzoek 0%. In het huidige onderzoek stijgt dit naar 12%. Ook het aantal positieve attitudes verschilt. In het vorige onderzoek vertoonde bijna 69% van de respondenten uit leeftijds-categorie 1 een positieve attitude ten opzichte van het Engels. In het huidige onderzoek is dit slechts 43%. Niettegenstaande men een verschil kan vast-stellen, is dit aanzienlijk kleiner dan het verschil dat men kan vaststellen ten opzichte van Franse leenwoorden. In het vorige onderzoek werd aan de respondent gevraagd om een keuze te maken tussen een leenwoord of het Nederlandse equivalent, maar deze woorden stonden niet in een zin. In het huidige onderzoek werden alle leenwoorden en de Nederlandse synoniemen in een zin geplaatst. Deze cotextuele1 informatie zou tot overwegend andere keuzes kunnen leiden en het gestegen aantal negatieve attitudes kunnen verklaren.

Kort samengevat kan men stellen dat ook dit onderzoek bevestigt dat de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden (zowel voor Engels als voor Frans) afhankelijk is van leeftijd.

Het overwegend kleinere aantal positieve attitudes werd op verschillende manieren verklaard. Deze verklaringen dekken echter niet de gehele realiteit. Enkele moeilijk verklaarbare verschillen werden vastgesteld, waaronder het kleinere aantal positieve attitudes ten opzichte van Engelse leenwoorden in dit onderzoek.

Omdat bovenstaande cijfergegevens op zich weinig vertellen over de aard en inhoud van de vastgestelde attitudes, werd er een bijkomende kwalitatieve analyse gemaakt van vaak vermelde motivaties om voor het leenwoord of het Nederlandse synoniem te kiezen. Deze motivaties worden niet statistisch geanalyseerd, aangezien de aard van de antwoorden sterk uit elkaar kan lopen. Ook kon er geen controle worden uitgevoerd op het antwoordgedrag van de respondenten, in dit geval het al dan niet invullen van het vak “motivatie”. In leeftijdscategorie 3 werden de volgende motivaties vaak vermeld.

1 de tekst rond een woord, woordgroep, zin of een groter tekstgedeelte

Page 59: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 59 -

• Ik kies voor het Nederlandse woord:

- Omdat het Nederlands (Vlaams) klinkt/het (correct) Nederlands is (154)

- Omdat dit woord duidelijker is (38) - Uit gewoonte (18) - Dit het meest gebruikte woord is (15) - Vanwege de gevoelswaarde (15) - Omdat men teveel Frans gebruikt (14) - Omdat men teveel Engels gebruikt (11) - Omdat het andere woord te Hollands is (10) - Omdat het een betere omschrijving is (9) - Omdat men de zuiverheid van ons taal moet behouden (8) - Andere redenen werden ook vermeld:

o Het leenwoord is te archaïsch (2) o Het is de officiële term (2) o Het is een eenvoudiger woord (4) o Het is gemakkelijker uit te spreken (3) o Omdat ik het leenwoord niet ken (6)

• Ik kies voor het leenwoord:

- Omdat het vaker gebruikt wordt (22) - Omdat het reeds ingeburgerd is (16) - Vanwege de gevoelswaarde(13) - Omdat het begrip uit de Engelse cultuur komt (9) - Omdat ik het zo gewoon ben (6) - Omdat ik het zo geleerd heb (5) - Omdat het andere woord Vlaams/een purisme is (5) - Andere: het leenwoord is korter, duidelijker, iedereen kent het,

geschikter

Wanneer we de lijst met vaak vermelde motivaties bekijken, kunnen we concluderen dat de respondenten zich in zekere mate bewust zijn van de problematiek rond leenwoorden. De respondenten uit leeftijdscategorie 3 geven namelijk vaak te kennen voor het Nederlandse synoniem te kiezen net omdat het niet van vreemde oorsprong is. Enkele respondenten vermelden ook dat ze kiezen voor het Nederlandse woord omdat het duidelijker is. De oorzaak hier-voor zou kunnen zijn dat bepaalde respondenten een beperkte kennis van het Engels of het Frans hebben, waardoor ze meer moeite hebben om het leenwoord te begrijpen.

Page 60: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 60 -

5.1.2. Deel 2: Beweringen met betrekking tot de invloed vanuit het Frans en het Engels op het Nederlands

Het tweede deel van de enquête bestaat uit een reeks van 22 beweringen. Aan de respondenten werd gevraagd om deze beweringen op een Likterschaal te beoordelen. Bij de analyse van het tweede deel van de enquête, volgens de variabele leeftijd, werden de volgende verhoudingen vastgesteld:

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positieve attitude 50,63% Neutrale attitude 40,51% Negatieve attitude 8,86%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positieve attitude 32,73% Neutrale attitude 43,64% Negatieve attitude 23,64%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positieve attitude 37,04% Neutrale attitude 27,78% Negatieve attitude 35,19% Wanneer men bovenstaande verhoudingen op relevantie test d.m.v. de

chi-kwadraat-toets, wordt de nulhypothese voor deze vaststellingen met 99% zekerheid verworpen.

(χ² = 15,981, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

De verhoudingen die in het huidige onderzoek werden vastgesteld worden vervolgens vergeleken met de vaststellingen uit het vorige onderzoek. Ook voor dit deel van de enquête bleek het aantal positieve attitudes groter te zijn in het voorgaande onderzoek.

Categorie 1 (0-25 jaar) Positieve attitude 82,76% Neutrale attitude 17,24% Negatieve attitude 00,00%

Categorie 2 (25-40 jaar) Positieve attitude 71,70% Neutrale attitude 26,40% Negatieve attitude 01,88%

Page 61: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 61 -

Categorie 3 (40-60+) Positieve attitude 67,65% Neutrale attitude 20,59% Negatieve attitude 11,76% (2008:24)

Men kan deze daling (wanneer we ons richten op het huidige onderzoek) van positieve attitudes verklaren aan de hand van enkele veranderingen die in de lijst met beweringen zijn aangebracht. Aan de lijst werden 5 beweringen toegevoegd. Het gaat om de volgende beweringen:

• Ik zou het goed vinden dat het Engels vanaf heden als standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt.

• Ik zou het goed vinden dat het Frans vanaf heden als standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt

• Het Engels is de taal van de toekomst.

• Het Frans is de taal van de toekomst.

• Het zou beter zijn wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal (*) zou spreken. (*) dit wil zeggen: een natuurlijke taal zoals Frans en Engels en géén kunsttaal zoals Esperanto.

Deze beweringen zijn vrij extreme formuleringen van de invloed die een taal op een andere taal kan uitoefenen. Het is niet ondenkbaar dat deze beweringen vaker negatieve reacties uitlokken dan beweringen die over het gebruik van Franse of Engelse woorden gaan (bijvoorbeeld bewering 2: Ik gebruik vaak woorden uit het Engels), ze gaan nl. over de status van een taal in zijn geheel. Wanneer een informant de bewering “Ik zou het goed vinden dat het Engels vanaf heden als standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt” moet beoordelen, wordt impliciet aan hem/haar gevraagd om ook de status van het Nederlands in het bedrijfsleven te beoordelen. Beweringen zoals “Ik gebruik vaak woorden uit het Engels” doen dit niet. Wanneer een respondent op deze laatste bewering een positief antwoord geeft, houdt dit niet automatisch in dat hij een bewering doet over zijn/haar gebruik van woorden die niet uit het Engels komen.

Page 62: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 62 -

De antwoordpercentages van deze 5 nieuwe beweringen zijn:

1. Bewering 18: Ik zou het goed vinden dat het Engels vanaf heden als standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt.

Antwoorden Leeftijdscategorie 1 (0-24)

Leeftijdscategorie 2 (25-49)

Leeftijdscategorie 3 (50+)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 16,46% 17,31% 14,81%

Neutraal (geen mening)

17,72% 5,77% 18,52%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens)

65, 82% 76,92% 66,67%

2. Bewering 19: Ik zou het goed vinden dat het Frans vanaf heden als standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt.

Antwoorden Leeftijdscategorie 1 (0-24)

Leeftijdscategorie 2 (25-49)

Leeftijdscategorie 3 (50+)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 2,53% 3,85% 5,56%

Neutraal (geen mening)

11,39% 7,69% 20,37%

Negatief (helemaal/eerder niet mee eens)

86,08% 88,46% 74,04%

Zowel voor bewering 18 als voor bewering 19 is het aantal negatieve antwoorden veel groter dan het aantal positieve antwoorden in alle leeftijdscategorieën. Opmerkelijk is dat het aantal neutrale (“geen mening”) antwoorden kleiner is in de tweede leeftijdscategorie dan in de twee andere leeftijdscategorieën. Bovendien wordt er in deze categorie vaker een negatief antwoord gegeven dan in de twee andere categorieën. Men zou deze vast-stelling als volgt kunnen verklaren. Informanten in de tweede leeftijds-categorie behoren vaak tot de beroepsactieve klasse. De twee beweringen hebben dan ook betrekking op het persoonlijke leven van deze informanten. Dat zij vaker een mening hebben over dergelijke beweringen kan verband houden met hun persoonlijke betrokkenheid rond het onderwerp. Ook het groter aantal negatieve antwoorden kan op deze manier verklaard worden. Niettegenstaande het verschil tussen de negatieve antwoorden in de drie leeftijdscategorieën relatief klein is, lijkt het logisch dat het gebruik van een andere taal dan het Nederlands in het bedrijfsleven een grotere dreiging vormt

Page 63: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 63 -

voor de beroepsactieve klasse dan voor informanten die nog niet (of niet langer) actief zijn in het bedrijfsleven. De verhoudingen voor deze beweringen werden op relevantie getest. Zowel voor bewering 18 als bewering 19 blijkt de nulhypothese waar te zijn. De verschillen die men in bovenstaande tabellen tussen de drie leeftijdscategorieën kan vaststellen blijken met andere woorden statistisch verwaarloosbaar.

(Bewering 18:χ² =4,609, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden=4)

(Bewering 19:χ²=5,115, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden=4)

Ook de volgende drie beweringen werden niet gebruikt in het vorige onderzoek en zouden de veranderde verhoudingen tussen het aantal positieve, neutrale en negatieve attitudes kunnen beïnvloed hebben.

3. Bewering 20: Het Engels is de taal van de toekomst.

Antwoorden Leeftijdscategorie 1 (0-24)

Leeftijdscategorie 2 (25-49)

Leeftijdscategorie 3 (50+)

Positief (helemaal/eerder

mee eens) 59,49% 46,15% 53,70%

Neutraal (geen mening) 17,72% 13,46% 22,22%

Negatief (helemaal/eerder niet mee eens)

22,78% 40,38% 24,07%

4. Bewering 21: Het Frans is de taal van de toekomst.

Antwoorden Leeftijdscategorie 1 (0-24)

Leeftijdscategorie 2 (25-49)

Leeftijdscategorie 3 (50+)

Positief (helemaal/eerder

mee eens) 5,06% 1,92% 1,89%

Neutraal (geen mening) 16,46% 11,54% 28,30%

Negatief (helemaal/eerder niet mee eens)

78,48% 86,54% 69,81%

Wanneer de antwoordpercentages voor bewering 20 en bewering 21 vergeleken worden, wordt een groter aantal negatieve antwoorden vastgesteld voor bewering 21, m.n. “Het Frans is de taal van de toekomst”. De onder-vraagde informanten zijn het er in hoge mate over eens dat het Frans in de toekomst niet aan belang zal toenemen. Het Engels daarentegen wordt door een aanzienlijk deel van de respondenten uit alle leeftijdscategorieën als taal van de toekomst bestempeld. De antwoordpercentages zijn voor de bovenstaande beweringen in de drie leeftijdscategorieën ongeveer gelijk. Voor bewering 20

Page 64: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 64 -

kan men een lichte daling aan positieve antwoorden in leeftijdscategorie 2 vaststellen. Het aantal negatieve antwoorden is in deze categorie ook groter dan in de twee overige categorieën. Dit verschil blijkt echter verwaarloosbaar wanneer we de verhoudingen voor deze beweringen door middel van de chi-kwadraat-toets op relevantie testen.

(Bewering 20: χ²=6,072, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

(Bewering 21: χ²=6,600, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4) 5. Bewering 22: Het zou beter zijn wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal

(*) zou spreken. (*) dit wil zeggen: een natuurlijke taal zoals Frans en Engels en géén kunsttaal zoals Esperanto.

Antwoorden Leeftijdscategorie 1 (0-24)

Leeftijdscategorie 2 (25-49)

Leeftijdscategorie 3 (50+)

Positief (helemaal/eerder

mee eens) 25,32% 22,64% 41,51%

Neutraal (geen mening) 15,19% 15,09% 13,21%

Negatief (helemaal/eerder niet mee eens)

59,49% 62,26% 45,28%

Wanneer men de antwoordpercentages voor bewering 22 in de drie leeftijdscategorieën vergelijkt, kan men een groter aantal positieve antwoorden vaststellen in de derde leeftijdscategorie. Meer dan 40 procent van de onder-vraagde vijftigplussers zou het goed vinden wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal zou spreken. In de eerste en de tweede leeftijdscategorie gaat nauwelijks een vierde van de respondenten akkoord met deze bewering. Een verklaring voor deze tendens zou kunnen zijn dat de jongere respondenten een betere beheersing hebben van andere talen (zoals het Engels en/of het Frans) waardoor zij minder vaak met communicatieproblemen geconfronteerd worden. Het onderwijs speelt reeds gedurende enkele jaren in op de toe-nemende globalisering door een degelijk taalonderricht aan te bieden. Oudere personen zijn doorgaans minder geschoold in vreemde talen waardoor zij misschien ook vaker de voordelen van een gemeenschappelijke taal voor iedereen inzien. Deze verschillen blijken statistisch echter ook verwaarloosbaar.

(Bewering 22: χ² =5,648, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Vervolgens wordt ook het verschil in attitudevorming t.o.v. Franse respectievelijk Engelse invloed op het Nederlands onderzocht. De resultaten van dit onderzoek voor het tweede deel van de enquête zijn als volgt:

Page 65: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 65 -

Attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positieve attitude 35,44% Neutrale attitude 46,84% Negatieve attitude 17,72%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positieve attitude 27,78% Neutrale attitude 40,74% Negatieve attitude 31,48%

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positieve attitude 25,93% Neutrale attitude 37,04% Negatieve attitude 37,04% Wanneer deze verhoudingen op relevantie getest worden d.m.v. de chi-

kwadraat-toets, blijkt de nulhypothese voor de attitudevorming ten opzichte van de invloed/leenwoorden uit het Frans waar te zijn. Dit wil zeggen dat voor dit deel van de enquête (beweringen met betrekking tot invloed vanuit het Frans) attitudevorming onafhankelijk van de leeftijd blijkt te zijn.

(χ² = 6,786, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

De resultaten van de analyse van het eerste deel van de enquête bevestigden dat er een verband is tussen het gebruik van Franse leenwoorden en de leeftijd van de proefpersoon. Dit verband kan echter niet aangetoond worden voor het tweede deel van de enquête..

Vervolgens wordt onderzocht of de nulhypothese klopt voor de volgende gegevens,m.n. de attitudevorming ten opzichte van de invloed die het Engels uitoefent op het Nederlands.

Attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden

Leeftijdscategorie 1 (0-24) 79 respondenten Positieve attitude 55,70% Neutrale attitude 27,85% Negatieve attitude 16,46%

Leeftijdscategorie 2 (25-49) 55 respondenten Positieve attitude 29,63% Neutrale attitude 35,19% Negatieve attitude 35,19%

Page 66: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 66 -

Leeftijdscategorie 3 (50+) 54 respondenten Positieve attitude 35,19% Neutrale attitude 25,93% Negatieve attitude 38,89% Op basis van de chi-kwadraat-toets kan de nulhypothese voor

bovenstaande verhoudingen met 99% zekerheid verworpen worden. Dat wil zeggen dat de verschillen in attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden en de invloed vanuit het Engels wel degelijk afhankelijk zijn van de variabele leeftijd.

(χ² = 13,905, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)2

5.1.3. Deel 1 en Deel 2

Zoals Colin Baker reeds in 1992 opmerkte, bestaat er vaak een discrepantie tussen de cognitieve en de conatieve component van een attitude. Baker’s theorie werd toegepast op dit onderzoek. In het eerste deel van de enquête wordt naar het eigenlijke gebruik van leenwoorden gevraagd (of de intentie om ze te gebruiken). Dit deel heeft met andere woorden betrekking op de conatieve component. Het tweede deel van de enquête heeft betrekking op de cognitieve component van een attitude, aangezien in dit deel van de enquête naar de overtuigingen over het onderzoeksobject wordt gevraagd. Met de affectieve component wordt in het onderzoek geen rekening gehouden. Volgens Baker kan men deze namelijk niet steeds vaststellen (1992:12).

Net als in het vorige onderzoek valt het op dat het aantal positieve attitudes voor het tweede deel (de beweringen over de invloed vanuit het Frans, het Engels en andere talen in het algemeen op het Nederlands) van de enquête groter is dan voor het eerste deel. In de derde leeftijdscategorie vertoont slechts 7% van de ondervraagde personen een positieve attitude ten opzichte van de leenwoorden die gebruikt werden in het onderzoek. Het aantal positieve attitudes stijgt naar 37% voor het tweede deel van de enquête. Dergelijke stijging wordt in alle leeftijdscategorieën vastgesteld.

2 Wanneer we χ² vergelijken met de kritische waarde zien we dat we over grenssignificantie moeten spreken. In het onderzoek werd echter gewerkt met een niveau van relevantie van 99% (α=0,01), terwijl men al bij 95% (α=0,05) van statistisch relevante resultaten mag spreken.

Page 67: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 67 -

5.2. Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden en geslacht

In het vorige onderzoek bleek de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden voor de twee delen van de enquête onafhankelijk van de variabele geslacht. Deze vaststelling wordt in dit onderzoek nogmaals bevestigd. De chi-kwadraat-toets (zowel voor deel 1 als deel 2) bevestigt dat de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden onafhankelijk is van de variabele geslacht.

Deel 1: het gebruik van leenwoorden

Man Positieve attitude 15,19% Neutrale attitude 37,97% Negatieve attitude 46,84%

Vrouw Positieve attitude 17,43% Neutrale attitude 33,94% Negatieve attitude 48,62%

(χ² = 0,379 , α=0,01 , kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Deel 2: beweringen met betrekking tot de invloed vanuit andere talen

Man Positieve attitude 32,91% Neutrale attitude 39,24% Negatieve attitude 27,85%

Vrouw Positieve attitude 47,71% Neutrale attitude 36,70% Negatieve attitude 15,70%

(χ² = 5,809 , α=0,01 , kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Page 68: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 68 -

5.3. Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden en opleiding

5.3.1. Deel 1: Het gebruik van leenwoorden

Wanneer het eerste deel van de enquête volgens de variabele opleiding geanalyseerd wordt, kunnen we de volgende verhoudingen vaststellen:

Categorie 1 (basis/lager secundair) Positieve attitude 16,67% Neutrale attitude 40,74% Negatieve attitude 42,59%

Categorie 2 (hoger secundair) Positieve attitude 21,28% Neutrale attitude 27,66% Negatieve attitude 51,06%

Categorie 3 (hogeschool/universiteit) Positieve attitude 13,79% Neutrale attitude 36,78% Negatieve attitude 49,43% Het is merkwaardig dat men in deze resultaten geen duidelijk patroon

kan waarnemen. Het aantal positieve attitudes ligt hoger in de tweede categorie dan in de eerste en de derde categorie. Om de relevantie van deze ver-houdingen te testen, werd ook voor deze gegevens een chi-kwadraat-toets uitgevoerd. Deze bevestigt dat er inderdaad geen duidelijk verband bestaat tussen het opleidingsniveau van de respondent en het vormen van een attitude ten opzichte van leenwoorden.

(χ² = 2,762, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

In hoofdstuk 3 werden reeds enkele redenen vermeld die kunnen verklaren waarom men geen eenduidige resultaten kan verwachten op basis van deze variabele. In een studie van de Vlaamse overheid uit 2007 werd er een verband aangetoond tussen de frequentie waarop iemand een bibliotheek bezoekt en zijn/haar opleidingsniveau. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe vaker bibliotheekbezoeken werden geregistreerd. Uit deze studie zou men kunnen afleiden dat personen met een hoger opleidingsniveau vaker lezen dan personen met een lager opleidingsniveau, wat zou kunnen resulteren in een grotere woordenschat bij personen met een hoger opleidingsniveau. Er bestaat echter geen verband tussen het gebruik van leenwoorden en het opleidings-niveau. Er zijn kennelijk tal van andere factoren (zoals leesgewoontes, het bekijken van anderstalige films,…) die bepalen of iemand al dan niet een leen-woord wil gebruiken. Het bezitten van een grotere woordenschat leidt zo te zien niet tot een grotere tolerantie tegenover en een frequenter gebruik van leenwoorden.

Page 69: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 69 -

5.3.2. Deel 2: Beweringen met betrekking tot de invloed vanuit het Frans en het Engels op het Nederlands

Het tweede deel van de enquête bestaat uit enkele algemene stellingen die betrekking hebben op de invloed vanuit andere talen op het Nederlands. Ook voor dit deel van de enquête werd er naar een verband gezocht tussen de attitudevorming van de respondenten en hun opleidingsniveau. Volgende verhoudingen werden vastgesteld:

Categorie 1 (basisonderwijs/lager secundair) Positieve attitude 48,15% Neutrale attitude 35,19% Negatieve attitude 16,67%

Categorie 2 (hoger secundair) Positieve attitude 34,04% Neutrale attitude 40,43% Negatieve attitude 25,53%

Categorie 3 (hogeschool/universiteit) Positieve attitude 41,38% Neutrale attitude 37,93% Negatieve attitude 20,69% Ook de resultaten van de analyse van het tweede deel van de enquête

bevestigen dat er geen verband is tussen het opleidingsniveau en de attitude van de respondent.

(χ² = 2,762, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Wanneer we elke respondent een algemene attitude toekennen, kunnen we vaststellen dat het opleidingsniveau van de respondent geen verband houdt met de attitude die hij/zij vertoont. Daarom werden enkele beweringen af-zonderlijk geanalyseerd.

1. Woorden uit andere talen kunnen onze eigen taal verrijken.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 67,92% 72,34% 85,06%

Neutraal (geen mening) 15,09% 14,89% 10,34%

Negatief (helemaal/eerder niet

mee eens) 16,98% 12,77% 4,60%

Page 70: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 70 -

De chi-kwadraat-toets bevestigt dat er geen verband bestaat tussen het opleidingsniveau en de vastgestelde verhoudingen.

(χ² = 7,610, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

In de tabel zien we dat in categorie 3 het vaakst een positief antwoord wordt gegeven. Ook het aantal positieve antwoorden in categorie 1 en categorie 2 is vrij groot. Algemeen kan men besluiten dat een groot aantal van de informanten het eens is met bovenstaande stelling. Op basis van deze antwoordpercentages blijkt dat het gebruik van leenwoorden in het Nederlands in de regel niet als een bedreiging voor de Nederlandse taal wordt aangevoeld. De volgende beweringen kunnen deze conclusie eventueel bevestigen:

4. Het gebruik van woorden uit het Frans vormt een bedreiging voor de Nederlandse taal.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 16,67% 10,87% 11,49%

Neutraal (geen mening)

25,93% 21,74% 12,64%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 57,41% 67,39% 75,86%

5. Het gebruik van woorden uit het Engels vormt een bedreiging voor de Nederlandse taal.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 18,52% 21,74% 21,84%

Neutraal (geen mening)

27,78% 19,57% 12,64%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 53,70% 58,70% 65,52%

Ook de antwoordpercentages van bovenstaande beweringen bevestigen dat een aanzienlijk deel van de respondenten het gebruik van woorden uit andere talen geen bedreiging voor de Nederlandse taal vindt. Wanneer bewering 4 en bewering 5 onderling vergeleken worden, kunnen we vaststellen dat de antwoordpercentages voor de twee beweringen het minst verschillen in

Page 71: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 71 -

categorie 1. Het verschil tussen het aantal positieve antwoorden in categorie 2 en 3 voor bewering 4 en bewering 5 wijst erop dat het gebruik van Engelse leenwoorden toch vaker als een bedreiging wordt aangevoeld dan het gebruik van Franse leenwoorden. Op basis van deze gegevens zou men kunnen stellen dat de respondenten in categorie 2 en 3 zich meer bewust zijn van het feit dat het Frans vandaag niet dezelfde invloed uitoefent op het Nederlands als het Engels. In deze categorieën verdubbelt het aantal positieve antwoorden voor bewering 5, terwijl er in de eerste categorie slechts een stijging van 2 procent kan waargenomen worden. Wanneer de antwoordpercentages voor elke bewering afzonderlijk op relevantie getest worden door middel van de chi-kwadraat-toets, blijken de verhoudingen statistisch irrelevant te zijn.

(Bewering 4: χ² = 5,984, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

(Bewering 5: χ² = 5,100, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Ook voor de volgende beweringen werden de antwoorden (en antwoordpercentages) in de drie categorieën vergeleken.

22. Het zou beter zijn wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal (*) zou spreken. (*) dit wil zeggen: een natuurlijke taal zoals Frans en Engels en géén kunsttaal zoals Esperanto.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 40,74% 23,91% 24,71%

Neutraal (geen mening)

16,67% 15,22% 12,94%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 42,59% 60,87% 62,35%

De resultaten voor deze bewering wijzen erop dat vooral de informanten uit categorie 3 en 2 waarde hechten aan het behoud van de eigen taal. Meer dan 40% van de respondenten uit categorie 1 zou het daarentegen goed vinden dat iedereen ter wereld dezelfde taal zou spreken. In categorie 2 en 3 gaat nauwelijks een vierde van de respondenten akkoord met deze bewering. De chi-kwadraat-toets bevestigt echter dat ook deze verschillen verwaarloos-baar zijn.

(Bewering 22: χ² = 6,527, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Page 72: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 72 -

6. Het Nederlands zal in de nabije toekomst verdwijnen en vervangen worden door een andere taal.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 9,26% 6,52% 6,90%

Neutraal (geen mening)

20,37% 10,87% 9,20%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 70,37% 82,61% 83,91%

(Bewering 6: χ² = 4,582, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Voor deze bewering is er een evenredige verhouding tussen de antwoorden in de drie categorieën. Men kan een kleine stijging in negatieve antwoorden waarnemen in categorie 2 (ten opzichte van categorie 1) en categorie 3 (ten opzichte van categorie 2). Algemeen kan gesteld worden dat slechts een klein deel van de informanten vreest voor het voortbestaan van het Nederlands. Wanneer we de antwoordpercentages voor deze bewering ver-gelijken met de antwoordpercentages voor bewering 1, 4 en 5, zien we dat deze ongeveer overeenstemmen. De ondervraagde taalgebruikers zijn met andere woorden vrij consequent in hun antwoordgedrag wat betreft de beweringen die gaan over de (eventuele) bedreigingen voor het Nederlands.

7. Het gebruik van Engels in het Nederlands wijst op economische/politieke/culturele onderdrukking vanuit het Engelse taalgebied.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 22,22% 10,87% 13,95%

Neutraal (geen mening)

25,93% 17,39% 17,44%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 51,85% 71,74% 68,60%

(Bewering 7: χ² = 5,688, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

Page 73: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 73 -

8. Het gebruik van Frans in het Nederlands wijst op economische/politieke/culturele onderdrukking vanuit het Franse taalgebied.

Antwoorden Categorie 1

(basisonderwijs/ lager secundair)

Categorie 2 (hoger secundair)

Categorie 3 (hogeschool/ universiteit)

Positief (helemaal/

eerder mee eens) 22,22% 10,87% 9,20%

Neutraal (geen mening)

24,07% 17,39% 14,94%

Negatief (helemaal/

eerder niet mee eens) 53,70% 71,74% 75,86%

(Bewering 8: χ² = 8,550, α=0,01, kritische waarde= 13, 277, vrijheidsgraden= 4)

De verhoudingen tussen de antwoorden voor deze twee beweringen zijn ongeveer gelijk. In categorie 2 zijn de antwoordpercentages zelfs helemaal hetzelfde. De twee beweringen werden in de enquête vlak na elkaar geplaatst. Dit zou kunnen verklaren waarom de antwoordpercentages bijna gelijk zijn. Men kan echter wel een klein verschil waarnemen tussen de twee beweringen wanneer men naar de antwoorden in de derde categorie kijkt. Het gebruik van Frans in het Nederlands wordt in deze categorie net iets minder vaak als indicatie van onderdrukking gezien dan het gebruik van Engels in het Neder-lands. De verschillen zijn echter omzeggens verwaarloosbaar. In categorie 1 wordt dubbel zo vaak positief geantwoord op de twee beweringen dan in categorie 2 en 3. In deze categorie wordt het gebruik van Frans of Engels in het Nederlands met andere woorden vaker toegeschreven aan onderdrukking vanuit dat taalgebied.

Voor de variabele opleiding kan algemeen besloten worden dat men enkele (kleine) verschillen kan vaststellen op basis van de individuele beweringen. Een tendens in de algemene attitudevorming op basis van het opleidingsniveau van de respondent valt echter niet waar te nemen.

Page 74: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 74 -

5.4. De invloed van de gesproken variant op het vormen van een attitude ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands

5.4.1. Deel 1: Het gebruik van leenwoorden

Wanneer de gegevens uit het eerste deel van de enquête geanalyseerd worden, kan men de volgende verhoudingen vaststellen:

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden (Algemeen)

Vlaanderen Positieve attitude 15,32% Neutrale attitude 28,23% Negatieve attitude 56,45%

Nederland Positieve attitude 18,75% Neutrale attitude 50,00% Negatieve attitude 31,25% Bovenstaande verhoudingen werden op relevantie getest d.m.v. de chi-

kwadraat-toets. De attitudevorming ten opzichte van het gebruik van leen-woorden is volgens deze test met 99% zekerheid afhankelijk van de onderzoeksvariabele.

(χ² = 11,517, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Vervolgens werden ook de verhoudingen tussen attitudes ten opzichte van Franse respectievelijk Engelse leenwoorden geanalyseerd. De volgende verhoudingen werden vastgesteld:

Attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden

Vlaanderen Positieve attitude 5,65% Neutrale attitude 16,13% Negatieve attitude 78,23%

Nederland Positieve attitude 10,94% Neutrale attitude 51,56% Negatieve attitude 37,50% De chi-kwadraat-toets bevestigt dat de attitudevorming ten opzichte van

het gebruik van Franse leenwoorden met 99% zekerheid afhankelijk is van de onderzoeksvariabele.

(χ² = 31,266, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Page 75: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 75 -

Nicoline van der Sijs stelde reeds in 1996:

Het Zuidnederlands heeft zich altijd bedreigd gevoeld door de Franse invloed, veel meer dan het Noordnederlands. Daarom zijn in het Zuidnederlands purismen gevormd ter vervanging van Franse leenwoorden, bij voorbeeld autozoektocht voor autorally, brieventas voor portefeuille, […]. (van der Sijs 1996:143)

De bovenstaande vaststellingen ondersteunen van der Sijs’ visie. Ze bevestigen immers dat Vlamingen (gebruikers van het Belgisch-Nederlands) vaker een negatieve attitude vertonen ten opzichte van het gebruik van Franse leenwoorden dan Nederlanders.

Men dient echter wel rekening te houden met het feit dat twee van de tien (volgens sommige Vlaamse respondenten zelfs drie) Franse leenwoorden die gebruikt werden in het onderzoek voornamelijk gebruikt worden in Neder-land. Jus d’orange en interrumperen worden omzeggens niet gebruikt in Vlaanderen. De analyse werd opnieuw uitgevoerd, maar drie leenwoorden (jus d’orange, interrumperen en etage) werden buiten beschouwing gelaten, aangezien deze leenwoorden hoofdzakelijk in Nederland gebruikt worden.

Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden (Algemeen)

Vlaanderen Positieve attitude 24,19% Neutrale attitude 37,10% Negatieve attitude 38,71%

Nederland Positieve attitude 15,63% Neutrale attitude 57,81% Negatieve attitude 26,56%

(χ² = 7,361, α=0,01, kritische waarde= 9,210 , vrijheidsgraden= 2)

Attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden

Vlaanderen Positieve attitude 18,55% Neutrale attitude 37,90% Negatieve attitude 43,55%

Nederland Positieve attitude 15,63% Neutrale attitude 53,13% Negatieve attitude 31,25%

(χ² = 4,098, α=0,01, kritische waarde= 9,210 , vrijheidsgraden= 2)

Page 76: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 76 -

Volgens deze gegevens is het aantal positieve attitudes ten opzichte van Franse leenwoorden groter bij de Vlaamse respondenten dan bij de Nederlandse respondenten. Deze analyse weerlegt van der Sijs’ opvatting dan ook, nl. dat het Belgisch-Nederlands een negatievere houding zou vertonen ten opzichte van Franse leenwoorden. Volgens deze gegevens vertonen ze net iets vaker een positieve attitude. Het aantal negatieve attitudes is volgens deze analyse echter nog steeds groter bij de Vlaamse respondenten, terwijl meer dan de helft van de Nederlandse respondenten een neutrale attitude ten opzichte van Franse leenwoorden vertoont. Vlaamse respondenten maken met andere woorden vaker de keuze tussen het leenwoord of het Nederlandse synoniem, terwijl de Nederlandse respondenten vaak te kennen geven beide woorden te gebruiken. De chi-kwadraat-toets werd toegepast op deze verhoudingen. De stelling dat men in Vlaanderen vaker een negatieve attitude zou vertonen ten opzichte van leenwoorden uit het Frans, kan verworpen worden. Er blijkt namelijk geen verband te bestaan tussen de atittudevorming ten opzichte van leenwoorden (zowel algemeen als ten opzichte van Franse leenwoorden) en de onderzoeksvariabele.

Met betrekking tot de invloed van het Engels op het Nederlands, merkt van der Sijs op:

De huidige Engelse invloed geldt zowel voor het Noord- als voor het Zuidnederlands, maar er bestaan verschillen.[…] In het Zuidnederlands spelen twee tegengestelde krachten: enerzijds wil men de taal graag zuiver houden van vreemde invloed, dus ook van het Engels, anderzijds wil men vooral Franse woorden weren, en is de acceptatie van Engelse woorden daardoor groter. (van der Sijs 1996:307)

Deze bewering wordt evenwel niet gestaafd aan de hand van resultaten uit concreet empirisch onderzoek. Voor het gebruik van Engelse leenwoorden werden de volgende verhoudingen vastgesteld:

Attitudevorming ten opzichte van het gebruik van Engelse leenwoorden

Vlaanderen Positieve attitude 29,03% Neutrale attitude 29,03% Negatieve attitude 41,94%

Nederland Positieve attitude 21,87% Neutrale attitude 40,63% Negatieve attitude 37,50% Deze verhoudingen ondersteunen van der Sijs’ visie, nl. dat de

verschillende behandeling van Engelse leenwoorden in de twee varianten van het Nederlands niet duidelijk valt waar te nemen. Wanneer de gegevens op

Page 77: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 77 -

relevantie getest worden door middel van de chi-kwadraat-toets, blijkt dat de attitudevorming ten opzichte van het gebruik van Engelse leenwoorden onafhankelijk gebeurt van de onderzoeksvariabele (m.n. de gesproken subvariant, Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands).

(χ² = 2,739, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

De analyse van het eerste deel van de enquête, waarbij aan de respondent gevraagd werd om een keuze te maken tussen een leenwoord en het Nederlandse synoniem, ondersteunt de opvatting van van der Sijs, namelijk dat “het Zuidnederlands” (in dit geval, de sprekers van het Zuidnederlands) de invloed vanuit het Frans op het Nederlands vaker probeert te weren dan “het Noordnederlands” (c.q. de sprekers van het Noordnederlands). Als drie Franse leenwoorden die voornamelijk in Nederland worden gebruikt worden weg-gelaten uit de analyse, kan men deze tendens niet langer waarnemen. De attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden is duidelijk afhankelijk van welke leenwoorden men gebruikt.

Page 78: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 78 -

5.4.2. Deel 2: Beweringen met betrekking tot de invloed vanuit het Frans en het Engels op het Nederlands

Bij de analyse van het tweede deel van de enquête werden de volgende verhoudingen vastgesteld.

Attitudevorming ten opzichte van de invloed vanuit andere talen op het Nederlands

Vlaanderen Positieve attitude 39,52% Neutrale attitude 38,71% Negatieve attitude 21,77%

Nederland Positieve attitude 45,31% Neutrale attitude 35,94% Negatieve attitude 18,75% De gegevens werden door middel van de chi-kwadraat-toets getest op

relevantie. Op basis van bovenstaande verhoudingen, blijkt de attitudevorming onafhankelijk te gebeuren van de onderzoeksvariabele (de gesproken variant van het Nederlands: Belgisch-Nederlands of Nederlands-Nederlands).

(χ² = 0,614, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

In de analyse van het eerste deel van de enquête, zonder de drie leenwoorden die de toewijzing van een attitude duidelijk beïnvloeden, werd bevestigd dat de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden onafhankelijk is van de onderzoeksvariabele. Dit geldt ook voor dit deel van de enquête, waarin beweringen over de invloed vanuit het Frans of het Engels op het Nederlands moeten beoordeeld worden.

De verhoudingen voor de attitudevorming ten opzichte van Franse leenwoorden en de invloed die het Frans op het Nederlands uitoefent zijn als volgt:

Vlaanderen Positieve attitude 33,06% Neutrale attitude 37,90% Negatieve attitude 29,03%

Nederland Positieve attitude 25,40% Neutrale attitude 50,79% Negatieve attitude 23,81% Het aantal positieve attitudes ligt in Vlaanderen iets hoger dan in

Nederland. Ook deze waarnemingen weerleggen de opvatting van van der Sijs, m.n. dat men in Vlaanderen een negatievere houding zou vertonen ten opzichte

Page 79: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 79 -

van Franse leenwoorden. Wanneer deze verhoudingen echter op relevantie getest worden d.m.v. de chi-kwadraat-toets, blijken de verschillen tussen Vlamingen en Nederlanders ook voor dit deel van de enquête verwaarloosbaar.

(χ² = 2,867, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Ook voor de attitudevorming ten opzichte van Engelse leenwoorden (voor dit deel van de enquête) blijkt er geen verschil te bestaan tussen Vlamingen en Nederlanders.

Vlaanderen Positieve attitude 43,55% Neutrale attitude 27,42% Negatieve attitude 29,03%

Nederland Positieve attitude 39,68% Neutrale attitude 33,33% Negatieve attitude 26,98%

(χ² = 0,706, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Ten slotte worden enkele beweringen apart geanalyseerd. Voor geen enkele bewering werd er een duidelijk verschil tussen Vlamingen en Nederlanders vastgesteld. Slechts kleine verschillen werden waargenomen.

6. Het Nederlands zal in de nabije toekomst verdwijnen en vervangen worden door een andere taal.

Antwoorden Vlaanderen Nederland Positief (helemaal/eerder mee eens) 78,23% 82,54%

Neutraal (geen mening) 14,52% 9,52% Negatief (eerder/helemaal niet mee eens) 7,26% 7,94%

(χ² = 0,935, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Vlamingen en Nederlanders zijn het er in hoge mate over eens dat het Nederlands niet wordt bedreigd door een andere taal en dat het Nederlands bijgevolg ook niet meteen zal verdwijnen. Ook het gebruik van Frans en Engels in het Nederlands wordt door meer dan 60% van de respondenten niet toegeschreven aan onderdrukking vanuit de betreffende taalgebieden.

3. Ik gebruik vaak woorden uit het Frans.

Antwoorden Vlaanderen Nederland Positief (helemaal/eerder mee eens) 44,72% 19,05%

Neutraal (geen mening) 21,95% 30,16% Negatief (eerder/helemaal niet mee eens) 33,33% 50,79%

(χ² = 11,991, α=0,01, kritische waarde= 9,210, vrijheidsgraden= 2)

Page 80: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 80 -

Meer dan 40% van de Vlaamse respondenten geeft te kennen vaak Franse woorden te gebruiken. Slechts 19% van de Nederlandse respondenten is het eens met deze bewering. In de tweede analyse van het eerste deel van de enquête werd aangetoond dat Vlamingen niet danig verschillen van Neder-landers in hun houding ten opzichte van Franse leenwoorden. Wanneer de verhoudingen voor bovenstaande beweringen op relevantie getest worden, blijkt dat de nulhypothese met 99% zekerheid kan verworpen worden. Dit wil zeggen dat de Vlamingen er duidelijk vaker dan Nederlanders van overtuigd zijn geregeld Franse woorden te gebruiken. In Vlaamse dialecten en in de Vlaamse spreektaal worden heel wat Franse leenwoorden gebruikt die niet in de Nederlandse standaardtaal terecht zijn gekomen, maar nog steeds gebruikt worden. Denk maar aan woorden zoals velo en camion. Dergelijke woorden werden echter niet in het onderzoek gebruikt. Dat 40% van de Vlaamse informanten beweert vaak Franse woorden te gebruiken, zou met andere woorden kunnen verwijzen naar het gebruik van dergelijke spreektalige woorden. Meer dan 50% van de Nederlandse respondenten beweert zelden of nooit Franse woorden te gebruiken. Op basis van het eerste deel van de enquête vertoont slechts 31% van de Nederlandse informanten een negatieve attitude ten opzichte van Franse leenwoorden.

Op basis van de bovenstaande analyses kan men besluiten dat er nagenoeg geen verschil bestaat tussen Vlamingen en Nederlanders wanneer het de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden betreft. Dat taalkundigen zoals Nicoline van der Sijs en Harry Cohen er van overtuigd zijn dat het Zuidnederlands (Belgisch-Nederlands) een negatievere houding vertoont ten opzichte van leenwoorden dan het Noordnederlands, wordt nogal vaak beargumenteerd door te verwijzen naar het gebruik van purismen in Vlaanderen (1996: 143).

In het onderzoek werd naar het gebruik van het purisme duimspijker gevraagd. Meer dan 48% van de Vlaamse respondenten geeft de voorkeur aan duimspijker (i.p.v. het Algemeen Nederlandse woord punaise). Slechts 1 Nederlandse respondent (1,56%) verkoos het woord duimspijker boven punaise. Dergelijke purismen kennen zo te zien een hardnekkig bestaan in Vlaanderen, terwijl Nederlanders er nauwelijks gebruik van wensen te maken en er zich van bewust zijn dat dergelijke woorden niet tot de standaardtaal behoren. In Vlaanderen zijn de meningen echter verdeeld. Enkele motivaties om de keuze voor punaise dan wel duimspijker te verantwoorden zijn:

• Ik kies voor het Nederlandse woord (duimspijker) omdat:

- Het is het correcte Nederlandse woord - Punaise is dialect - Ik heb het zo geleerd

Page 81: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 81 -

• Ik kies voor het leenwoord (punaise) omdat:

- Duimspijker is Vlaams, geen Standaardnederlands (deze reden wordt vaak gegeven door de Nederlandse respondenten).

- Ik ken het woord “duimspijker” niet (vooral Nederlandse respondenten).

- Punaise is het meest gebruikte woord. - Punaise is correct Nederlands. - Duimspijkers is een woord dat in Nederland wordt gebruikt, in

Vlaanderen zeggen we punaise (deze reden werd drie maal opgegeven).

Niet alle Vlaamse respondenten zijn er zich van bewust dat het woord

duimspijker niet tot de Nederlandse Standaardtaal behoort. Eén respondent motiveerde zijn keuze om duimspijker te gebruiken door te verwijzen naar het feit dat het woord er werd “ingedrild” in de lagere school. Deze opmerking komt overeen met een vaststelling die in het vorige onderzoek werd gedaan. Meer dan de helft van de ondervraagde onderwijzers gaf toen te kennen het woord duimspijker te verkiezen boven punaise (2008:30-31).

Ten slotte werd de analyse gemaakt voor alle respondenten samen. Voor het eerste deel van de enquête vertoont 16% van de respondenten een positieve attitude, 35% een neutrale attitude, en 47% een negatieve attitude. Wanneer de analyse opnieuw gemaakt wordt, maar dan zonder de drie Franse leenwoorden (die bijna uitsluitend in Nederland gebruikt worden), vertoont 21% van de respondenten een positieve attitude, 44% een neutrale of gematigde attitude, en 35% een negatieve attitude. Voor het tweede deel van de enquête vertoont 41% van de respondenten een positieve attitude, 38% een neutrale of gematigde attitude, en 21% een negatieve attitude.

Page 82: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 82 -

6. Besluit

In dit onderzoek werd nagegaan of bepaalde sociologische variabelen verband houden met het vormen van een attitude ten opzichte van leenwoorden. In een vorig onderzoek (van den Oudenhoven 2008) werden uit-sluitend Vlamingen ondervraagd. In dit onderzoek werden naast Vlamingen ook Nederlanders aangesproken om een enquête in te vullen. 64 Nederlanders en 124 Vlamingen namen deel aan het onderzoek. Deze twee groepen vormden een belangrijke onderzoeksvariabele. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat het behoren tot een van de twee groepen (Vlamingen of Nederlanders) geen duidelijke invloed uitoefent op het vormen van een attitude ten opzichte van leenwoorden. Daarmee spreekt dit onderzoek tegen wat door verschillende taalkundigen wordt aangenomen (cf. infra).

Wanneer we de onderzoeksresultaten voor alle respondenten samen bekijken, zien we dat de ondervraagde taalgebruikers (zowel de Nederlandse als de Vlaamse) een overwegend neutrale of negatieve attitude vertonen ten opzichte van de gebruikte leenwoorden. Slechts 21% van de ondervraagde taalgebruikers vertoont een positieve attitude ten opzichte van leenwoorden voor het eerste deel van de enquête. In dit deel van de enquête werd aan de respondenten gevraagd om in de context van een bepaalde uiting een keuze te maken tussen een leenwoord en het Nederlandse synoniem. Het aantal positieve attitudes is zelfs nog kleiner wanneer drie Franse leenwoorden die hoofdzakelijk in Nederland gebruikt worden aan de analyse worden toe-gevoegd (in dat geval heeft slechts 16% van de respondenten een positieve attitude). Het grotere aantal neutrale of negatieve attitudes in deze nieuwe analyse toont aan dat de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden niet zo eenvoudig algemeen vastgesteld kan worden. De percentages zouden er wel eens anders kunnen uitzien wanneer andere leenwoorden in het onderzoek gebruikt zouden worden.

Voor het tweede deel van de enquête vertoont 41% van de respondenten een positieve attitude ten opzichte van leenwoorden. Aan de respondenten werd in dit tweede deel gevraagd om 22 beweringen te beoordelen op een Likertschaal. De resultaten van de analyse van deze antwoorden wijzen erop dat men in het Nederlandse taalgebied (zowel in Vlaanderen als in Nederland) een overwegend neutrale tot positieve houding vertoont ten opzichte van de invloed vanuit andere talen (in het bijzonder het Engels en het Frans). Slechts 21% van de respondenten vertoont een negatieve attitude ten opzichte van leenwoorden voor het tweede deel van de enquête. Wanneer we enkele beweringen apart analyseren, kunnen we vaststellen dat een groot deel van de respondenten niet vreest voor het voortbestaan van het Nederlands. 79% van alle informanten gelooft niet dat het Nederlands zal verdwijnen en vervangen worden door een andere taal. 76% procent van alle respondenten denkt zelfs dat het gebruik van woorden uit andere talen een verrijking betekent voor de Nederlandse taal. De respondenten zijn het er met andere woorden in hoge mate over eens dat het Nederlands niet bedreigd wordt door andere talen. Slechts 12% van de respondenten vindt dat het gebruik van woorden uit het Frans in het Nederlands een bedreiging vormt voor de Nederlandse taal. Het

Page 83: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 83 -

gebruik van woorden uit het Engels wordt net iets vaker als een bedreiging voor het Nederlands aangevoeld (20%). Opmerkelijk is dat bijna een derde (29%) van de ondervraagde respondenten het goed zou vinden wanneer iedereen ter wereld dezelfde taal zou spreken. Welke deze taal dan zou moeten zijn, werd echter niet gevraagd. Ten opzichte van het gebruik van het Frans of het Engels in het bedrijfsleven is een groot aantal respondenten het erover eens: noch het Frans (83%), noch het Engels (70%) moet het Nederlands vervangen in het bedrijfsleven. Een groot aantal respondenten hecht met andere woorden veel waarde aan het Nederlands.

Vervolgens werden de variabelen leeftijd, geslacht, opleiding en gesproken variant van het Nederlands in het onderzoek betrokken.

Net als in het vorige onderzoek, toonden de resultaten van dit onderzoek aan dat de variabele geslacht niet relevant is voor de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden.

Wanneer de gegevens volgens de variabele leeftijd worden geanalyseerd, kan men echter een duidelijk verband waarnemen tussen de leeftijd van de respondent en zijn/haar attitude ten opzichte van leenwoorden. 32% van de respondenten uit leeftijdscategorie 1 (15-24 jaar) vertoont een positieve attitude ten opzichte van leenwoorden (dit voor de analyse van het eerste deel van de enquête). In leeftijdscategorie 2 vertoont slechts 16% van de respondenten een positieve attitude ten opzichte van leenwoorden, en dit percentage daalt verder naar 9% in de derde leeftijdscategorie (50+). Voor het tweede deel van de enquête vertoonden de respondenten in de drie leeftijds-categorieën vaker een positieve attitude dan voor het eerste deel. Toch zijn het ook voor dit deel van de enquête de respondenten uit de eerste leeftijds-categorie die vaker dan de respondenten uit de twee andere categorieën een positieve attitude vertonen ten opzichte van de invloed vanuit andere talen. Meer dan 50% van de informanten uit deze categorie vertoont een positieve attitude. Opmerkelijk is dat het aantal positieve attitudes in leeftijdscategorie 2 (25-49 jaar) kleiner is (nl. 32% positieve attitudes) dan in leeftijdscategorie 3 (37% positieve attitudes). Het aantal negatieve attitudes kent daarentegen wel een geleidelijke daling naargelang de ondervraagde proefpersonen jonger zijn (35% negatieve attitudes in categorie 3, 23% in categorie 2 en 8% in categorie 1).

Wanneer de gegevens uit het onderzoek volgens de variabele opleiding worden geanalyseerd, blijkt dat men geen duidelijke tendens kan vaststellen. Zowel de resultaten van het eerste deel van de enquête als de resultaten van het tweede deel bevestigen dat er geen verband is tussen de attitudevorming ten opzichte van leenwoorden en het opleidingsniveau van de respondent. Enkele kleinere verschillen kunnen echter worden waargenomen wanneer een aantal beweringen (die uit het tweede deel van de enquête) apart geanalyseerd werden. Deze verschillen blijken statistisch evenwel verwaarloosbaar. Een hoger opleidingsniveau wijst met andere woorden niet automatisch op een grotere tolerantie ten opzichte van invloeden uit andere talen en het gebruik van leenwoorden.

Page 84: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 84 -

De vierde onderzoeksvariabele die in de analyse van de gegevens gebruikt werd, is de variant van het Nederlands die door de respondenten gesproken wordt. Deze varianten zijn het Belgisch-Nederlands (het Nederlands zoals het gesproken en gebruikt wordt in Vlaanderen) en het Nederlands-Nederlands (het Nederlands dat gesproken en gebruikt wordt in Nederland). Verschillen tussen deze twee varianten kan men vooral vaststellen in het lexicon en in de uitspraak van het Nederlands. Het gebruik van leenwoorden zou eveneens kunnen verschillen in de twee varianten. Enkele leenwoorden uit het onderzoek bewijzen dat dit het geval is. Wanneer de respondent een keuze kon maken tussen het Franse leenwoord punaise en het Nederlandse purisme duimspijker, koos slechts 1 spreker van het Nederlands voor het purisme. De overige 63 Nederlanders kozen voor het leenwoord punaise. In Vlaanderen daarentegen koos 48% van de respondenten voor het purisme duimspijker. Dit is op zich al een lexicaal verschil dat verband houdt met het gebruik van leen-woorden. In het onderzoek werden bewust drie Franse leenwoorden gebruikt die niet (of zelden) in Vlaanderen gebruikt worden, maar waarvan het gebruik in Nederland daarentegen wel gangbaar is. Slechts 2% van de Vlaamse respondenten gaf te kennen het leenwoord jus d’orange te gebruiken, dit tegen-over meer dan 30% van de Nederlandse respondenten. De Nederlandse respondenten kozen ook vaker dan de Vlaamse respondenten voor het Franse leenwoord interrumperen (bijna 11% van de Nederlandse informanten tegenover slechts 1% van de Vlaamse informanten) i.p.v. voor het Nederlandse synoniem onderbreken. Ten slotte vonden verschillende Vlaamse respondenten dat het leenwoord etage ook niet tot de Belgisch-Nederlandse woordenschat behoort. Het verschil tussen Vlaanderen en Nederland is voor dit woord echter niet zo duidelijk. Slechts 7% van de Vlaamse respondenten koos voor het leen-woord etage, tegenover 17% van de Nederlandse respondenten. Wanneer men lexicale verschillen wil vaststellen die verband houden met het gebruik van leenwoorden, kan men dit slechts voor elk woord afzonderlijk doen. Een algemeen verschil in attitude ten opzichte van het gebruik van leenwoorden en de invloed vanuit andere talen op het Nederlands kan men namelijk niet vaststellen. Bijgevolg is de bewering dat het Zuidnederlands een negatievere houding zou vertonen ten opzichte van leenwoorden (van der Sijs, 1996:143) ongegrond. Het enige argument om deze stelling te kracht bij te zetten, is het gebruik van enkele purismen in Vlaanderen. Men mag daarnaast niet vergeten dat in Vlaanderen veel Franse leenwoorden gebruikt worden die nooit de status van Standaarnederlands hebben verworven. Of de dominantie van het Nederlands-Nederlands daarin een rol in speelt, is een onderwerp voor verder onderzoek.

Page 85: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 85 -

7. Bibliografie

7.1. Literatuurlijst

1. Baarda, De Goede en Kalmijn. (2007) Basisboek Enquêteren, handleiding voor het maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van enquêtes. Groningen. Wolters-Noordhoff.

2. Baker, C. (1992) Attitudes and Language. Clevedon. Multilingual matters.

3. Claus, P en Taeldeman, J. (1989) De infiltratie van Engelse (leen)woorden in het Nederlands en Nederlandse woordenboeken. In Theissen, S. en Vromans, J. Album Moors. Université de Liège. Cipl.

4. den Boer, D-J en Bouwman, H. (2005) Methodologie en statistiek voor communicatieonderzoek. Houten. Bohn Stafleu Van Loghum.

5. Genootschap Onze Taal. (2007) De toekomst van het Nederlands: onze taal over 75 jaar. ’s-Hertogenbosch, Heinen.

6. Höög, C. N. (2005) Teamwork? Man kan lika gärna samarbeta. Oslo. Novus forlag.

7. Jaisingh, L. (2000) Statistics for the utterly confused. McGraw-Hill Companies.

8. Jansen, E.P.W.A en Joostens, Th.H. (2004) Enquêteren, het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Groningen. Wolters-Noordhoff.

9. Jarvad, P. (1995) Nye ord. Hvorfor og hvordan? København: Gyldendal.

10. Koenen, L. en Smits, R. (1992) Peptalk: Engels woordgebruik in de Nederlandse taal. Amsterdam, Rap.

11. Masvie, I-L. (1992) English in Norway. A sociolinguistic study. Oslo: Institutt for britiske og amerikanske studier.

12. Philippa, M. , De Brabandere, F. , Quak, A., Schoonheim, T. en van der Sijs, N. (2003) Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Amsterdam. Amsterdam University Press.

13. Salverda de Grave, J.J., (1906) De Franse woorden in het Nederlands. Amsterdam. Müller.

14. Sandøy, H. (2002) Moderne importord i Norden. Ei gransking av bruk, normer og språkholdningar. In: Språk I Norden 2002.

Page 86: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 86 -

15. Tiggeler, E. (2006) De taalvervuilings-Award: het lelijkste Nederengels ooit. ’s-Gravenhage. Sdu.

16. van den Oudenhoven, Karen. (2008) De perceptie en aanvaarding van leenwoorden: de rol van taalbewustzijn. Universiteit Gent.

17. Van den Toorn, M.C, Pijnenburg, W.J.J, Van Leuvensteijn, J.A. en van der Horst, J.M. (1997) Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam. Amsterdam University press.

18. Van der Horst, J en Marschall, F (2000) Korte geschiedenis van de Nederlandse taal. Den Haag. Sdu.

19. van der Sijs, N (1998) Geleend en uitgeleend : Nederlandse woorden in andere talen en andersom . Amsterdam. Contact.

20. van der Sijs, N. (2006) Klein uitleenwoordenboek. Den Haag, Sdu.

21. van der Sijs, N. (1996) Leenwoordenboek. Den Haag/Antwerpen. Sdu/Standaard.

22. Van der Wal, M en van Bree, C (1992) Geschiedenis van het Nederlands. Utrecht. Het spectrum B.V.

Page 87: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 87 -

7.2. Internetbronnen

1. Bibliotheekbezoek naar opleiding. Studiedienst van de Vlaamse overheid. http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx#Bibliotheken. Datum van raadpleging: 01/05/2009

2. Bond tegen leenwoorden. http://www.geocities.com/SoHo/Den/7522/Index.html Datum van raadpleging: 05/03/2009

3. Daelemans,T. Nederlands in de vergaderzaal is een luxe. http://taalschrift.org/reportage/000788.html Datum van raadpleging: 12/04/2009

4. de Brabandere, P. Verschillen tussen het Nederlandse en het Belgische Nederlands http://www.itidutchnetwork.org/documents/Antwerp/lezing%20Antwerpen%20Lessius%2012-06-2005.pdf Datum van raadpleging: 12/04/2009

5. De Caluwe, J. Nederlands en Belgisch Nederlands zijn evenwaardig. Toch? http://taalschrift.org/discussie/001516.html Datum van raadpleding: 12/04/2009.

6. Genootschap Onze Taal. www.onzetaal.nl Datum van raadpleging: 26/02/2009.

7. Het Ampzing genootschap/ Stichting Wit Vleesch. http://www.ampzing.nl/. Datum van raadpleging: 26/02/2009.

8. Koops, B-J. 2400x liever Nederlands. http://snn.vvb.org/ Datum van raadpleging: 01/04/2009.

9. MIN-project. http://moderne-importord.info/ Datum van raadpleging: 14/05/2009

10. MIN. Prosjektskisse. http://homepage.mac.com/thowsen/moderne/prosjektskisse.html Datum van raadpleging: 14/05/2009

11. Nederlandstalige computertermen http://www.elis.ugent.be/node/285. Datum van raadpleging: 25/03/2009.

12. Op de barricaden? Het Engels en Onze Taal http://www.onzetaal.nl/2009/01/EngelsOnzeTaal.pdf Datum van raadpleging: 10/04/2009

13. Stichting Nederlands. http://snn.vvb.org/ Datum van raadpleging: 05/03/2009

Page 88: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

- 88 -

8. Bijlagen

1. Enquête: Blanco exemplaar van de enquête die voor het onderzoek werd gebruikt.

2. Berekeningen: CD-rom met het MS Excel-werkblad gebruikt voor de ingave en de statistische verwerking van de gegevens.

Page 89: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

Beste,Hartelijk bedankt om deel te nemen aan dit onderzoek in het kader van mijn Masterproef. Deresultaten van dit onderzoek worden anoniem verwerkt.Bij vragen kan je mailen naar [email protected].

Karen van den Oudenhoven.

1. Leeftijd Ik ben … jaar.

2. Ik woon in: Vlaanderen Nederland Andere ___________________ (vul in)

3. Ik ben geboren in Vlaanderen Nederland Andere ___________________ (vul in)

4. Geslacht M V

5. Hoogst voltooide opleidingVoor Vlaanderen Basisonderwijs

Lager secundair ___________________ (vul richting in)

Hoger secundair ___________________ (vul richting in)

Hogeschool ___________________ (vul richting in)

Universiteit ___________________ (vul richting in)

Voor Nederland Basisonderwijs

Voortgezet onderwijs ___________________ (vul richting in)

HogerBeroepsonderwijs ___________________ (vul richting in)

Universiteit ___________________ (vul richting in)

10. Is Nederlands uw moedertaal? JANEEN ___________________ (vul moedertaal in)

Ü»¦» »²¯«6¬» µ¿² ±±µ ±²´·²» ·²¹»ª«´¼ ©±®¼»²æ

¸¬¬°æññ©©©ò¬¸»®»½±®¼ò¾»ñ»²¯«»¬»

ײ¹»ª«´¼» »²¯«6¬»­ µ«²²»² ¬»®«¹¹»­¬««®¼ ©±®¼»² ¿¿²æ

Õ¿®»² ª¿² ¼»² Ñ«¼»²¸±ª»²

Ì»® Ó»»®»²­¬®¿¿¬ ëê

Þóçèïð Ò¿¦¿®»¬¸ øÞ»´¹·5÷

Page 90: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

DEEL 1: Lees de zin en duid uw voorkeur aan in het voorziene hokje. Motiveer uw keuze op devoorziene plaats.

1. Die filmster heeft verschillende bodyguards/ lijfwachten nodig om haar te beschermen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Bodyguards Lijfwachten Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

2. De kaart werd met een aantal duimspijkers/ punaises aan de muur gehangen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Duimspijkers Punaises Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

3. Gisteren werd de dochter van die rijke man ontvoerd/ gekidnapt.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Ontvoerd Gekidnapt Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

4. Het examen bestond uit vijftig multiple choice vragen/ meerkeuzevragen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Multiple choice vragen MeerkeuzevragenGeen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

5. Van die vrouw wordt verteld dat ze hautain/hooghartig is.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Hautain Hooghartig Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

6. Ik wou de man niet interrumperen/onderbreken terwijl hij zijn redevoering hield.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Interrumperen OnderbrekenGeen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

Page 91: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

7. Een recent onderzoek wijst uit dat vrouwen vaker deeltijds/ parttime werken dan

mannen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Deeltijds Parttime Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

8. Na een halfuur sporten begint men vaak te zweten/transpireren.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Zweten Transpireren Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

9. De manager/ bedrijfsleider werd veroordeeld wegens fraude/oplichting.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Manager Bedrijfsleider Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

10. De man werd betrapt toen hij zijn minnares/maîtresse aan het kussen was.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Minnares Maîtresse Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

11. De speler stond offside/ buitenspel toen hij het doelpunt/de goal maakte.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Offside Buitenspel Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

12. De videoprojector/beamer moest tijdens de voorstelling enkele keren heropgestartworden.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Videoprojector Beamer Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

Page 92: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

13. De vormgeving/lay-out van dat tijdschrift is drastisch veranderd.

Mijn voorkeur gaar uit naar: Vormgeving Lay-out Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

14. De man werd met een ambulance/ziekenwagen naar het ziekenhuis gebracht.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Ambulance Ziekenwagen Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

15. De vergadering/meeting was eindeloos uitgelopen.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Vergadering Meeting Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

16. Na die zware inspanning had ik wel zin in een glas jus d’orange/sinaasappelsap.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Jus d’orange SinaasappelsapGeen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

17. De jonge voetballer slaagde er opnieuw in een goal/ doelpunt te maken.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Goal Doelpunt Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

18. Na het schandaal sloot de crèche/het kinderdagverblijf zijn deuren.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Crèche Kinderdagverblijf Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

Page 93: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

19. Wie zou de schrijver/auteur van dat boek zijn?

Mijn voorkeur gaat uit naar: Schrijver Auteur Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

20. Zijn hotelkamer bevond zich op de vierde etage/verdieping.

Mijn voorkeur gaat uit naar: Etage Verdieping Geen voorkeur

Omdat: __________________________________________________________________

Page 94: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

Vink bij onderstaande beweringen het hokje van uw keuze aan

Hokje 1= helemaal niet mee eensHokje 2= eerder niet mee eensHokje 3= Geen meningHokje 4= eerder mee eensHokje 5= helemaal mee eens

1. 2. 3. 4. 5.

1. Woorden uit andere talen kunnenonze eigen taal verrijken.

2. Ik gebruik vaak woorden uit het Engels.

3. Ik gebruik vaak woorden uit het Frans.

4. Het gebruik van woorden uit het Fransvormt een bedreiging voor de Nederlandse taal.

5. Het gebruik van woorden uit het Engelsvormt een bedreiging voor de Nederlandse taal.

6. Het Nederlands zal in de nabije toekomst verdwijnenen vervangen worden door een andere taal.

7. Het gebruik van Engels in het Nederlandswijst op economische/politieke/cultureleonderdrukking vanuit het Engelse taalgebied.

8. Het gebruik van Frans in het Nederlandswijst op economische/politieke/ cultureleonderdrukking vanuit het Franse taalgebied.

9. Er moet gestreefd worden naar de ontwikkelingen het gebruik van eigen, Nederlandse woordenvoor begrippen die uit het Frans of het Engels komen

10. Het gebruik van Engelse woorden in hetNederlands heeft meer voordelen dan nadelen.

11. Het gebruik van Franse woorden in hetNederlands heeft meer voordelen dan nadelen.

12. Het gebruik van Engelse leenwoordenin de Nederlandse media stoort mij.

13. Het gebruik van Franse leenwoordenin de Nederlandse media stoort mij.

14. Nederlandse woorden zijn gemakkelijkerte begrijpen dan Engelse.

Page 95: Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch ......Attitudevorming ten opzichte van leenwoorden: Belgisch-Nederlands vs. Nederlands-Nederlands Karen van den Oudenhoven Master

1. 2. 3. 4. 5.15. Nederlandse woorden zijn gemakkelijker

te begrijpen dan Franse.

16. Nederlandse woorden en uitdrukkingen zijn mooierdan Franse.

17. Nederlandse woorden en uitdrukkingen zijn mooierdan Engelse

18. Ik zou het goed vinden dat het Engels vanaf hedenals standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt.

19. Ik zou het goed vinden dat het Frans vanaf hedenals standaardtaal in het bedrijfsleven wordt gebruikt.

20. Het Engels is de taal van de toekomst.

21. Het Frans is de taal van de toekomst.

22. Het zou beter zijn wanneer iedereen ter werelddezelfde taal (*) zou spreken.

(*) dit wil zeggen: een natuurlijke taal zoals Frans en Engels en géén kunsttaal zoals Esperanto.