biblio.ugent.be - Ghent University Academic Bibliography · Web viewSee Gita Deneckere, Les...
Transcript of biblio.ugent.be - Ghent University Academic Bibliography · Web viewSee Gita Deneckere, Les...
BMGN – Theme Issue on scholarly personay (scheduled for publication december 2016)Henri Pirenne. Historicus en man van de wereld (submitted, stil lto be translated in English)
‘Wat ik uiteindelijk zou willen’, zo mijmerde Henri Pirenne als prille universiteitsstudent
in een dagboeknotitie uit 1882, ‘is niet om mijn leven te slijten in pure eruditie zoals een
universiteitsprofessor, maar om via de studie van het verleden feiten, argumenten en nieuwe
inzichten te verwerven die ik kan toepassen op de studie van het heden.’1
Die uitspraak is op het eerste zicht niet zo verrassend: veel studenten geschiedenis
beginnen aan de opleiding omdat ze via het verleden het heden willen begrijpen. Toch is ze in
Pirenne’s geval betekenisvol, omdat ze een vroege aankondiging inluidt van het type
wetenschapper dat Pirenne graag wilde zijn en uiteindelijk ook met groot succes is geweest.
Pirenne had niet de ambitie zich in een ivoren wetenschapstoren op te sluiten en genoegen te
nemen met wat hij na de eerste wereldoorlog – met een sneer naar de Duitse
geschiedwetenschappers - ‘ordinair specialistenwerk’ zou noemen. Zijn professionele drijfveren
waren behalve epistemisch ook expliciet maatschappelijk en ideologisch, of zoals Bunna Ebels-
Hoving het formuleerde: ‘het kwam niet in hem op om de historicus anders dan maatschappelijk
medeplichtig te zien’.2 Dat verband tussen Pirenne’s wetenschappelijke activiteit en de
maatschappelijke taak, zo niet de missie, die hij voor zichzelf zag weggelegd, leverde hem een
uitzonderlijk succesvolle carrière en een dubbele reputatie op. Pirenne staat, althans in België,
immers niet alleen geboekstaafd als een ‘vader van de geschiedenis’3, maar ook als een groot
staatsburger.
Over de morele verantwoordelijkheid van wetenschappers in het algemeen en van
historici in het bijzonder heeft Pirenne zich, zeker in de nasleep van de eerste wereldoorlog, soms
1 Free University of Brussels (further: FUB), University Archives (further: UA), 026PP/01/04/003, Notes de cours 1879-1885, 2. Notes prises en 1882 et années suivantes, 23 Novembre [1882]: ‘Ce que je voudrais enfin, c’est, non pas, comme un professeur d’université passer ma vie dans la pure érudition, mais trouver dans l’érudition de l’étude, de l’histoire, des faits, des arguments, des lumières nouvelles à apporter dans l’étude du présent.’2 Bunna Ebels-Hoving, ‘Henri Pirenne (1862-1935)’, in: A.H. Huussen, E. H. Kossmann and H. Renner (eds.), Historici van de twintigste eeuw (Utrecht, Antwerpen 1981) 33.3 For the term ‘father of history’, see Herman Paul, ‘Fathers of history: genealogies of the historical discipline’, Storia della Storiografia 59-60 (2011) 224-230.
vrij expliciet uitgelaten.4 Dat hoeft niet te verwonderen: morele superioriteit was, voor Pirenne en
vele van zijn tijdgenoten, een conditio sine qua non voor wetenschappelijke deugdelijkheid en
allerminst strijdig met het toen heersende positivistische primaat van objectieve, op harde feiten
gestoelde geschiedschrijving. Geschiedonderwijs was er evenzeer op gericht goede staatsburgers
als goede wetenschappers te vormen, en ook postuum werden historici nog getaxeerd op hun
morele nalatenschap – necrologieën zijn in dat verband bijzonder illustratief.5
Veel implicieter bleef echter, bij Pirenne en bij zijn vakgenoten, de (zelf)reflectie over de
motivaties achter de keuze van onderzoeksthema’s, de interpretatie van de feiten en de praktijken
en performances van historici. Nochtans zijn het net die achterliggende, vaak cultureel bepaalde
en veelal onbewuste inspiraties, drijfveren en doelen die de wetenschappelijke persona van de
historicus vormgeven.6 Dat was ook bij Pirenne het geval. Het vooraanstaande lid van de
Franstalige liberale bourgeoisie, de vurige patriot, het verontwaardigde oorlogsslachtoffer –
kortom: het kind van zijn tijd en van zijn sociale klasse, ze waren prominent aanwezig in zijn
ideeën, onderzoeksthema’s en praktijken als historicus.7 In het eerste deel van zijn carrière,
grosso modo tussen 1885 (het jaar van zijn eerste universitaire aanstelling) en 1914 (het begin
van de eerste wereldoorlog), stonden Pirenne’s ideologische, politieke en morele drijfveren en
doelen zijn wetenschappelijke faam allerminst in de weg. Ze schraagden integendeel zijn snel
rijzende reputatie als een wetenschappelijke en maatschappelijke autoriteit. In de tweede,
naoorlogse fase van zijn carrière ontstond echter, hand in hand met de maatschappelijke
omwentelingen van zijn tijd, een steeds nadrukkelijker spanning tussen Pirenne’s epistemische en
zijn politieke en maatschappelijke doelen.
4 See for exemple his famous and influential address on comparative history as the answer against the dangers of narrow nationalist historiography. Henri Pirenne, ‘De la méthode comparative en histoire’, in: Ve Congrès international des sciences historiques (Brussels, 1923) 19-23.5 On the genre of the necrologie, see for example Jean-Claude Bonnet, ‘Les morts illustres. Oraison funèbre, éloge académique, nécrologie’, in: Pierre Nora, Les lieux de mémoire (Paris 1986) 217-241.6 See Lorraine Daston, ‘Scientific personae and their histories’, Science in Context 16, 1-2 (2003) 1-8, and in particular her remark that “specific cultural contexts are central in defining the content of the scientific persona.” On the concept of the ‘scientific persona’, see also the current joint research project by Stockholm University, KU Leuven and the University of Groningen, ‘Scientific Personae in Cultural Encounters in Twentieth Century Europe’ (SPICE). A terminological alternative is Herman Paul’s concept of the ‘scholarly persona’: Herman Paul, ‘What is a Scholarly Persona? Ten theses on Virtues, Skills, and Desires’, History and Theory 53 (2014) 348–371. 7 See, in this respect, also the demystification of the ‘Pirenne phenomenon’ by Jan Dhondt (1966) and, almost fifty years later, by Walter Prevenier (2011): Jan Dhondt, ‘Henri Pirenne: historien des institutions urbaines’, Annali della Fondazione Italiana per la Storia Administrativa III (1966) 81-129; Walter Prevenier, ‘“Ceci n'est pas un historien”. Construction and deconstruction of Henri Pirenne’, Revue belge d'Histoire contemporaine 3-4 (2011) 553-573.
In wat volgt zal worden aangetoond hoe het type wetenschapper dat Pirenne lange tijd
met vanzelfsprekende overtuiging en met grote academische en maatschappelijke erkenning had
gerepresenteerd onder toenemende druk kwam te staan, niet zonder moeite mee boog met de
veranderende tijd en uiteindelijk enkele pijnlijke barsten niet kon vermijden.
De liberale humanist In de laat-19de eeuw was de prille natie België dankzij een ongeziene industrialisatiegolf
opgeklommen tot de vijfde economische macht ter wereld, de vierde grootste handelsmacht en,
althans voor de gegoede klassen, het meest welvarende land ter wereld.8 Als overal in Europa de
nationale trots al hoog tij vierde in dit tijdperk, dan zeker in België. De Belle Epoque was een tijd
van ongebreidelde kapitalistische expansie voor het land, met de acquisitie van Kongo in 1908 als
kroon op het werk.9 Met de meest liberale grondwet ter wereld en internationale culturele
uitstraling was België het cosmopolitische mekka van de moderniteit. De liberaal-industriële
bourgeoisie was de leidende klasse van het land. Tot de prominente leden van deze politieke,
economische en culturele elite behoorde ook de familie van textielondernemers uit de Waalse
industriestad Verviers waarin Pirenne in 1862 werd geboren.10 Hoewel hij voorbestemd was voor
een carrière als ingenieur of advocaat, raakte de jonge Pirenne aan de universiteit al snel in de
ban van de geschiedwetenschappen. Tegelijk koesterde hij in zijn dagboek nadrukkelijk de wens
om zijn wetenschappelijke activiteiten met het ‘praktische, actieve leven’ te combineren.11 Die
roeping als maatschappelijk betrokken historicus kwam niet uit het niets: ze had zowel met de
8 Sophie De Schaepdrijver, De groote oorlog: het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 1997) 11.9 See Gita Deneckere, Les turbulences de la Belle Epoque (Bruxelles 2010) and Idem, 1900: Op het breukvlak van twee eeuwen (Tielt 2006). Although the colonisation of the Congo was the subject of heated debates, especially among the liberal bourgeoisie, Pirenne at several occasions defended his country’s colonial policy. At a faculty meeting in may 1910, he suggested – in his familiar entrepreneurial spirit – that ‘with the colonisation of the Congo, an important domain opened itself to new scientific research – research that could very well be conducted in Ghent’. (‘Par la colonisation du Congo, un domaine considérable s’ouvre à de nouvelles études scientifiques. Cet enseignement pourrait fort bien être organisé à Gand’. See Ghent University Archives, Faculté de Philosophie et Lettres. Procès-Verbaux des séances, 6A1_003: Séances 1895-1913). During the First World War, he ranted against the German questioning of the legitimy of Belgium’s possession of the Congo (Personal Archives of Yves Pirenne (Cernex, FR), Journal de Guerre I, Captivité. 1 août 1914 – 17 mars 1916, 18.05.1915 : ‘[La Belgique] ne recevait de l'Allemagne que des menaces et des injures. Jusqu'à la légitimité de la possession du Congo était mise en question par ces gens là.’) And in december 1920, in the presence of King Albert, Pirenne was a keynote speaker at the first Colonial Conference in Brussels with a lecture on ‘the formation of a colonial mentality in Belgium’ (FUB, UA, ULB 026PP/01/06/003, Conférences III, 1913-1920, 'La formation d'une mentalité coloniale en Belgique').10 More information on the Pirenne family and their textile imperium in Bryce Lyon, Henri Pirenne. A Biographical and Intellectual Study (Ghent, 1974).11 FUB, UA, 026PP/01/04/003: ‘Je caresse toujours l’idée de mêler la science à la vie pratique, active.’
toenemende status van wetenschapsbeoefening te maken als met de opvoeding die Pirenne thuis
had genoten.
Wetenschap werd in de moderne, snel industrialiserende samenleving als de motor van
vooruitgang aangezien. Met groeiende staatssteun begonnen de wetenschapinstellingen en -
opleidingen zich te professionaliseren tot een “intellectuele industrie”.12 Wetenschap groeide zo
uit tot een expliciet burgerlijke cultuur, die de wetenschapsbeoefenaars interessante
mogelijkheden bood op het vlak van carrière en status.13 Dat gold lang niet alleen voor
wetenschapsdomeinen met technische toepassingsmogelijkheden maar evenzeer voor historici,
wiens terug- en toekomstblik op de eigen geschiedenis van groot belang was voor de natie. Het
nut van geschiedschrijving en –onderricht, daar waren zowel historici als staatslieden van
doordrongen, bestond erin om tegelijk kennis, moraliteit en burgerzin te stimuleren.14 Voor de
Franse historicus Gabriël Monod (1844-1912), één van Pirenne’s leermeesters tijdens zijn
studietijd in Parijs, was die symbiose tussen wetenschappelijke, morele en patriottische doelen
‘de werkelijke essentie en inzet van de geschiedenis: de ontwikkeling van de humaniteit en de
beschaving.’15 De Amerikaanse historicus Carl Becker (1873-1945) ging zelfs zover om te
zeggen dat ‘the value of history is not scientific but moral’.16 Wie dienstbaar was aan de
wetenschap was dat dus tegelijk ook aan de beschaving – en niet zelden lag de focus in de eerste
plaats op de eigen natie. Bij al dat maatschappelijk dienstbetoon was het paradoxaal genoeg
12 Term from Thorsten Nybom, ‘A Rule-governed Community of Scholars: The Humboldt Vision in the History of the European University’, in: Peter Maassen and Johan P. Olsen, University Dynamics and European Integration (2007) 69. On the professionalization of the historical sciences in Belgium see, amongst others, Jo Tollebeek, Fredericq & Zonen. Een antropologie van de moderne geschiedwetenschap (Amsterdam 2008); Jo Tollebeek , Tom Verschaffel en Leonard H.M. Wessels (eds.), De palimpsest: geschiedschrijving in de Nederlanden, 1500-2000 (Hilversum 2002).13 Carol E. Harrison, The Bourgeois Citizen in Nineteenth-Century France: Gener, Sociability, and the Uses of Emulation (Oxford 1999), 64-65.14 See Olivier Dumoulin, Le rôle social de l’historien (Paris 2003) 176-187. It is no coincidence that necrologies on Pirenne almost unanimously refer to these three functions (scientific, moral, civic) of the historian. Quite literally even, in the case of the newspaper article by Charles d’Ydewalle after Pirenne’s death in december 1935: “[Pirenne] gently past away in his beautiful home in Uccle, surrounded by his books and his grandchildren, leaving to the historians of tomorrow the task of recounting his grand life as a savant, an honest man and a citizen.” (“[Pirenne] s’est endormi doucement dans sa jolie maison d’Uccle, au milieu de ses livres et des ses petits enfants, laissant aux historiens de demain de raconter sa grande vie de savant, d’honnête homme et de citoyen .” Archives of the Royal Academy, Classe des Lettres et Sciences politiques, Dossiers personnels, membres et correspondants décédés, Pirenne Henri, 11605).15 ‘L'essence et l'intérêt véritable de l'histoire: le développement de l'humanité et de la civilisation.’ Cited in André Burguière, L’Ecole des Annales: Une histoire intellectuelle (Paris 2006) 86.16 Cited in Michael Kammen, ‘Personal Identity and the Historian’s Vocation’, in: Idem, In the Past Lane. Historical Perspectives on American Culture (New York 1997) 8.
slechts de deugd van objectiviteit die een historicus tot morele gids kon maken.17 De objectieve
wetenschappelijke methode, zo geloofde men, leidde tot een superieure vorm van waarheid. Door
objectief onderzoek, dat wil zeggen door de afwezigheid van een expliciet eigen standpunt of
oordeel, werd de historicus-als-onpartijdige-rechter zowel op epistemologisch als op
sociopolitiek vlak gelegitimeerd.18 Wetenschappelijke kennis kon op die manier als basis dienen
voor socio-politieke actie, in de eerste plaats voor gezagsdragers en beleidsmakers die met deze
kennis hun voordeel deden, en in sommige gevallen ook door historici zelf.19
Niet alleen de groeiende maatschappelijke status van wetenschapsbeoefening speelde een rol in
Pirenne’s roeping als geëngageerd historicus, ook het milieu waarin hij opgroeide bood een
ideale voedingsbodem. Zijn vader Lucien-Henri, grootindustrieel in de lakennijverheid, was
buiten de kantooruren actief in de progressief-liberale partij als schepen van openbare werken en
lid van de loge. Bij de Pirennes werden liberaal-humanistische waarden en overtuigingen (het
belang van rede, Bildung, tolerantie, kritische geest, vrijheid van mening en dienstbaarheid aan
het algemeen belang, om er slechts enkele te noemen) bijgevolg met de paplepel ingegeven – en
dat overigens door een devoot katholieke moeder, wat het belang van tolerantie en vrijheid in het
gezin alleen maar onderstreepte.20 Aan de universiteit van Luik waar Pirenne in 1879 zijn hogere
studies aanvatte, was de modernisering en verwetenschappelijking van de opleiding recent
ingezet door zijn leermeesters Godefroid Kurth (1847-1916) en Paul Fredericq (1850-1920).
Beiden hadden ze het wetenschappelijke gidsland Duitsland bestudeerd en introduceerden ze het
seminariesysteem (de zogenaamde ‘cours pratiques’) in eigen land.21 Tegelijk deed ook de
bijbehorende, op klassieke liberale waarden gestoelde wetenschappelijke persona zijn intrede in
België. De moderne ‘man van de wetenschap’ was tegelijk professor, civil servant, onderzoeker,
17 On the notion of objectivity, see Lorraine Daston and Peter Galison, Objectivity (New York 2007). On the role of scientific virtues in general, see Steven Shapin, The Scientific Life: A Moral History of a Late Modern Vocation (Chicago 2008).18 Cathryn Carson, ‘Objectivity and the scientist: Heisenberg rethinks’, Science in context 16 (2003) 243-269. 19 Probably the most well known example of modern, professional historians using the authority of objective, critical scientific method to actively participate in political debate was the Dreyfus Affair (1894-1906). See, in this respect, Vincent Duclert, ‘l'Engagement scientifique et intellectuel démocratique. Le sens de l'affaire Dreyfus’, in: Politix 48 (1999) 71-94.20 On the peaceful co-existence of progressive-liberal and devout catholic thought in Pirenne’s parental home, see the aforementioned biography on Pirenne by Bryce Lyon, Chapter I. 21 Respectively in Liege in 1874 and in Ghent in 1883 (further advanced by Pirenne himself in 1886). In Brussels, the seminar system was introduced by Leon Vanderkindere in 1877. See Paul Fredericq, 'L'origine et les developpements des cours pratiques d'histoire dans l'enseignement superieur en Belgique', in: A Godefroid Kurth, professeur a l’'Universite de Liege, a l 'occassion du XXVe anniversaire de la fondation de son cours pratique d'histoire (1898) 3-149.
Bildungsbürger en pater familias. Pirenne vond onmiddellijk aansluiting bij deze prille
academische cultuur. Zoveel nieuw terrein te ontginnen, zoveel waarheid te ontdekken, zoveel
maatschappelijke winst te behalen – het appeleerde zowel aan Pirenne’s intellectuele honger als
aan zijn liberale ondernemersgeest.22 Bovendien raakte hij geïnspireerd door het wervende, sterk
geëngageerde project van de moderne geschiedwetenschap zoals dat door zijn Luikse mentor
Kurth gepassioneerd werd onderwezen. Naar aanleiding van zijn benoeming aan de universiteit
van Gent in 1886 gaf Kurth hem – als collega, ditmaal – in dat verband nog een laatste niet mis te
verstane boodschap mee :
Vergeet niet, alsjeblieft, wanneer je de leerstoel van historicus zal bekleden, dat je niet enkel
een vertegenwoordiger van de wetenschap zal zijn, en dat je de jeugd niet enkel
wetenschappelijke noties zal bijbrengen: of je het nu wil of niet, je zal jezelf belast zien met
een sociale missie, en je woorden zullen over de sfeer van het verleden heen reiken om te
weerklinken in het heden en om er kiemen te vormen van leven of dood. Het is immers
terzelfdertijd een eer en een valstrik van de geschiedwetenschap om nooit onbewust in het
veld van de pure intelligentie te kunnen staan, en om onophoudelijk ook over het leven uit te
weiden om er op te reageren. 23
De invloed van Kurth op de vorming van Pirenne’s wetenschappelijke persona mag, althans wat
de maatschappelijke missie van de geschiedbeoefening betreft, niet worden onderschat. Toch
verschilde Pirenne op een essentieel punt van zijn voormalige leermeester: voor hem was de
motor achter de geschiedenis niet een scheppende God maar de scheppende mens, die met niet
22 See, in this respect, also François-Olivier Touati, ‘Notes Pirenniennes’, Revue Historique 666 (2013) 404: “The size of the paternal factory, the affluence of his family,the consideration of the masters he frequented, from the start here was a “baron” armed to apprehend life without inhibition, socially at least, and one could almost say entrepreneurial, sensible to the economy, both to the activity of workers and to profit, able to cultivate networks, to frequenting the ‘great’ and to exercise authority.” ("La taille d'usine paternelle, l'aisance familiale, la considération des maîtres fréquentés, il y a là d'entrée un "baron" armé pour appréhender la vie sans inhibition, sociale du moins, et l'on pourrait presque dire entrepreneuriale, sensible à l'économie, à l'activité ouvrière ou de labeur, comme au profit, apte à cultiver les réseaux, à fréquenter les "grands" et à jouer d'autorité.”)23 FUB, UA, 026PP/01/01/005, 16.09.1886, Kurth to Pirenne: “N’oubliez pas, je vous prie, en montant dans votre chaire d’historien, que vous n’y serez pas seulement le représentant d’une science, et que votre action en la jeunesse ne se bornera pas à lui inculquer des notions scientifiques: que vous le vouliez ou non, vous allez vous trouver investi d’une mission sociale, et vos paroles porteront au-delà de la sphère du passé pour retentir dans le présent et pour y devenir des germes de vie ou de mort. Car c’est à la fois l’honneur et le danger de la science historique de ne pouvoir être inconsciente dans le domaine d’intelligence pure, et de déborder incessamment sur la vie pour réagir sur elle.”
aflatende ijver verder werkte aan de uitbouw van de economie, het intellect en het culturele
patrimonium. Die pluralistische, humanistische visie betekende goed nieuws voor zijn carrière.
De bruggenbouwer, ‘man van de wereld’ en academische entrepreneurHoewel Kurth en Fredericq mee aan de wieg hadden gestaan van de moderne Belgische
geschiedwetenschap was het Pirenne die hen overvleugelde en uitgroeide tot de ‘vader’ van de
discipline.24 Dat kwam niet enkel door zijn productiviteit, de kwaliteit van zijn oeuvre of zijn
sterke sociabiliteit, maar had ook een ideologische oorzaak.25 Veel meer dan de katholieke
apologeet Kurth of de protestantse, Vlaamsgezinde liberaal Fredericq representeerde Pirenne
namelijk de neutrale wetenschappelijke persona die hoorde bij de moderne academische cultuur
(en overigens ook naadloos aansloot bij het naar eenheid smachtende politieke landschap in
België). Natuurlijk vertegenwoordigde Pirenne evenzeer als zijn leermeesters zijn eigen politieke,
ideologische en genderklasse – die van de white male liberal bourgeoisie. Die had echter van
redelijkheid, onpartijdigheid en morele superioriteit haar professionele ethos gemaakt en van de
moderne wetenschapsbeoefening haar intellectuele speelveld. ‘Met het pathos van redelijke
mannen die boven belangen en klassen staan, zagen [zij] zich als de onpartijdige woordvoerders
van het algemeen belang’, zo omschreef Cathryn Carson de persona van de laat-19e-eeuwse
(Duitse) wetenschappers. Ook Pirenne behoorde tot die ‘public-minded, reasonable men standing
above interests and classes’. 26 Van alle deugden waarmee Pirenne bij leven en postuum werd
geassocieerd, is zijn talent voor redelijkheid, onpartijdigheid, tolerantie en consensus veruit het
24 See, in this respect, Jo Tollebeek, ‘Pirenne and Fredericq. Historiographical ambitions around 1900’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 3-4 (2011) 383-409; Herman Paul, ‘ Voorbeeld en voorganger. Robert Fruin en Godefroid Kurth als vaders van de Geschiedwetenschap’, BMGN – Low Countries Historical Review 126 (2011) 30-53. 25 See Paul, ‘Voorbeeld en voorganger’ 30-53: “Unlike Fruin, Kurth was not honoured as an exemple to follow, but as a predecessor. (…) While Fruin was praised for his scientific persona, Kurth was honoured for the scientific praxis he had initiated in Belgium. Because of his persona Fruin was considered an example, while Kurth was only a predecessor of the praxis. (…) Why was it that Kurth was not lauded as an example, but simply as a predecessor? Religion and ideology played a crucial part. After all, Kurth was a distinctly catholic intellectual. Not only did he mainly attract catholic students, he was also taunted by his liberal colleagues for his explicite apologetic writings and his commitment to the emerging christian workers’ movement in Belgium.” (“Anders dan Fruin werd Kurth dus niet als voorbeeld ter navolging, maar als voorganger geëerd. (…) Terwijl Fruin geroemd werd om zijn wetenschappelijke persona, werd Kurth geëerd vanwege de wetenschappelijke praxis die hij in België had geïnitieerd. Vanwege zijn persona gold Fruin als voorbeeld, terwijl Kurth van de praxis slechts een voorloper was. (…) Waarom werd Kurth niet als voorbeeld, maar slechts als voorganger bejubeld? Religie en ideologie speelden hierbij een cruciale rol. Kurth was namelijk een uitgesproken katholieke intellectueel. Niet alleen trok hij vrijwel uitsluitend katholieke studenten, maar ook haalde hij zich de hoon van liberale collega’s op de hals met onverholen apologetische geschriften en met zijn inzet voor de ontluikende christelijke arbeidersbeweging in België.”)26 Carson 245.
meest geroemd.27 Ook in de biografie die Francois-Louis Ganshof (1895-1980), één van de meest
befaamde leerlingen van Pirenne, postuum over zijn meester schreef stonden ze centraal:
Het grote rechtvaardigheidsgevoel dat Pirenne had in de uitoefening van zijn functies en
in zijn oordelen dient hier sterk te worden beklemtoond. (…) Die bekommernis om eerlijk
te zijn in het leven is nog een facet van de deugd die hem aanzette tot een zo rigoureuze
objectiviteit in zijn wetenschappelijke oeuvre. Tijdens zijn openingsdiscours op het Ve
Internationale Congres der Historische Wetenschappen, in 1923, beval hij de aan
objectiviteit gebonden historicus om “in zichzelf zijn meest kostbare vooroordelen, zijn
hardnekkigste overtuigingen en zijn meest natuurlijke en respectabele gevoelens te
onderdrukken en te overstijgen.” Door die woorden uit te spreken, formuleerde Pirenne
niet enkel een regel voor intellectuele arbeid, maar een echte leefregel, een moreel
voorschrift.28
27 Pirenne’s remarkable talent for ‘fine diplomacy’ was, however, also criticised at times. In his diary, fellow-historian Paul Fredericq at several occasions explicitly condemned Pirenne’s art of compromising. In February 1914 he lamented: ‘Oh that turning and avoiding! (…) [Pirenne's wife] is from Ghent, she's straightforward, much more than Pirenne, who at all times wants to safeguard his influence and his popularity, sometimes even by cutting capers.’ () In January 1916, while in exile together in the city of Jena, Fredericq criticized Pirenne for being too amicable with German officers while reproaching them behind their back: ‘He always tries to please everyone’ (“Il ménage toujours la chèvre et le chou”.) That Pirenne was allowed to exchange letters with colleagues while his correspondence was strictly limited to his close family, made Fredericq wonder ‘how the sacred Pirenne had maneuvered to be able to write to [Eugène] Hubert? He's an intriguer and an arriviste.’ () See University Archives Ghent, Hs 3704, Journal de Paul Fredericq, respectively Cahier 66, 218; Cahier 45, 139-141; Cahier 73, 83 and Cahier 26, 212.If Fredericq - at the same time one of the key supporters of Pirenne’s professional career - politely confided his critiques on Pirenne’s personality to his diary, other fellow-academics were less tactful. Such was the case with his old study friend from Liège, Maurice Wilmotte, an influential professor on Roman Philology and a militant Walloon. ‘[M. Pirenne]’, he subtly remarked on the occasion of the Pirenne manifestation in 1912, ‘has deployed an intelligent and unperturbed coquetry to avoid all compromise and fundamental commitment which, in a country where the political combat is hand-to-hand, could alienate him from sympathies he thought he might be needing.’ (“[M. Pirenne] a mis une coquetterie savante et imperturbable à éviter toutes les compromissions et tous les engagements à fond qui, dans un pays où le combat politique est un corps-à-corps, lui eussent aliéné des sympathies, dont il croyait avoir besoin.’) See Manifestation en l’honneur de M. le professeur Henri Pirenne. Bruxelles, 12 mai 1912 (Mons 1912) 172.Although these observations at least partially resulted out of personal frustration and professional envy, it is a fact that, in a country as ideologically polarized as Belgium, Pirenne’s striking social abilities and talent for compromise were decisive for his career and reputation.28 “Le grand souci de justice qu'avait Pirenne dans l'exercice de ses fonctions et dans ses jugements, nous paraît devoir être fortement souligné. (…) Cette preoccupation d’être juste dans la vie est un autre aspect de la vertu qui lui inspirait une si rigoureuse objectivité dans son oeuvre scientifique. Au cours de son discours d'ouverture, lors du Ve Congrès international des Sciences historiques, en 1923, il enjoignait à l'historien tenu à l'objectivité, de “comprimer en lui-même et surmonter ses préjugés les plus chers, ses convictions les mieux assises, ses sentiments les plus naturels et les plus respectables”. En prononçant ces paroles, Pirenne ne formulait pas seulement une règle de travail intellectuel, mais une règle de vie, un prescrit moral.” François-Louis Ganshof, ‘Pirenne (Henri)’, in: Biographie nationale de Belgique XXX (1959) col. 671-723. For an in-dept analysis of Ganshof’s motivations for
Een neutraal, onpartijdig standpunt werd in de moderne geschiedwetenschap sowieso van
historici vereist, maar was in het communautaire en ideologische wespennest België al helemaal
onmisbaar. Partijdigheid verdeelde, maar objectief wetenschappelijk debat – vrij van
vooroordelen of ideologische belangen – was in staat om te verenigen. Wetenschapsbeoefening
draaide met andere woorden niet om het eigen grote gelijk maar om het algemeen belang: dat van
de wetenschap, de maatschappij en de natie.
De ideale historicus was dan ook, net als Pirenne, een bruggenbouwer: iemand die mensen en
meningen verbond, consensus tot stand kon brengen, wederzijds begrip en inzicht versterkte en
ten allen tijde het het grotere geheel (het algemeen belang) bewaakte. Om zich van die niet
geringe taak te kunnen kwijten, moest de historicus volgens Pirenne natuurlijk wel over de juiste
kwaliteiten beschikken:
Bronnenkritiek is niet het ganse verhaal. (…) De historische constructie of, zo men wil, de
historische synthese vereist kwaliteiten waar deze zich niet om bekommert : klaarheid
van geest, het vermogen om de essentie van de bijzaak te onderscheiden, de vaardigheid
om de verbanden tussen de fenomenen te begrijpen, de geschiktheid om zich los te maken
van het heden teneinde het verleden te interpreteren, en desondanks een kennis van het
politieke en sociale leven die men zich niet anders kan eigenmaken dan door een zekere
vertrouwdheid met het hedendaagse leven, verbeeldingskracht, de afwezigheid van
vooroordelen en ten slotte de psychologische kiesheid die voortkomt uit die genuanceerde
cultuur die eigen is aan wat ik, in de beste en meest ruime zin van het woord, de man van
de wereld zou noemen.29
writing this article, see Henning Trüper, Topography of a Method : François Louis Ganshof and the Writing of History (Florence 2008) 90 ff.29 “La critique d’érudition n’est pas toute l’histoire. (…) La construction ou, si l’on veut, la synthèse historique requiert des qualités dont elle n’a cure : la clarté d’esprit, la faculté de distinguer l’essentiel de l’accessoire, l’habileté à saisir les rapports entre les phénomènes, l’aptitude à se détacher du présent pour apprécier le passé, et cependant une connaissance de la vie politique et sociale qui ne se peut acquérir que par une certaine intimité avec la vie contemporaine, la vigueur de l’imagination, l’absence de préjugés et enfin un tact psychologique produit par cette culture nuancée qui est le propre de ce que j’appellerai, dans le meilleur et le plus large sens du mot, l’homme du monde.” Henri Pirenne, ‘De l'influence allemande sur le mouvement historique contemporain’, Scientia 34 (1923) 174.
Een goede historicus moest dus ook een ‘man van de wereld’ zijn, een man met cosmopolitische
flair en verlichte waarden, een man die het hedendaagse politieke en sociale bestel even goed
aanvoelde als de finesses van het verleden, een man die vakkennis met verbeelding durfde te
combineren, een man die van het volle leven hield – kortom: het type man dat in een vreemde
stad liever het gloednieuwe stadhuis dan de zoveelste kathedraal zou gaan bezichtigen.30
Ten bewijze van Pirenne’s grote geestdrift voor het ‘praktische, actieve leven’ kan naast zijn
indrukwekkende oeuvre een al even indrukwekkende lijst worden gelegd met initiatieven en
lidmaatschappen die onder de noemer ‘academisch ondernemerschap’ zouden kunnen worden
gevat, omdat ze de ontwikkeling van het wetenschapsbedrijf in de meest brede zin van het woord
tot doel hadden. Pirenne speelde een voortrekkersrol bij de oprichting en uitbouw van talloze
verenigingen, instellingen, raden en genootschappen. Hij zette nationale en internationale
samenwerkingsverbanden op, lag aan de basis van grote onderwijshervormingen en behartigde
mee de belangen van het bibliotheek- en archiefwezen. Als begenadigd spreker op openbare
lezingen, als autoritatieve stem in het publieke debat en als behoeder van het historisch
patrimonium in zijn stad deed hij bovendien actief aan wetenschapspopularisering – want ook dat
was wetenschapsbeoefening in dienst van het algemeen belang. 31
De nationale historicus
Maar het professionele project met de grootste maatschappelijke impact en de reden van zijn
ongezien steile klim op de carrièreladder was natuurlijk Pirenne’s rol als nationale historicus van
België. Toen hij als jonge mediëvist in 1885 aan zijn carrière begon, was het land op
historiografisch vlak nog grotendeels gelegitimeerd door romantische verhalen. Pirenne twijfelde
dan ook niet toen hem rond de eeuwwisseling door Karl Lamprecht aangeboden werd om een
nieuwe geschiedenis van België te schrijven voor zijn reeks Geschichte der Europäischen
Staaten.32 Het was een lang gekoesterd plan van Pirenne om zich over de ontstaansgeschiedenis 30 See in this respect the famous anecdote recounted by Marc Bloch of his trip with Pirenne to Stockholm in 1928. When Bloch asked Pirenne what he would like to visit first, Pirenne replied that he wanted to start with the newly built townhall. Noticing Bloch’s surprise, he explained that he was a historian, not an archaeologist, and therefore he loved life. Marc Bloch, Apologie pour l’histoire ou métier d’historien (Paris 1959) 13, also cited in Walter Prevenier, ‘Ceci n’est pas un historien’ 555.31 See, with respect to the popularisation of science, also the zeal of Pirenne’s colleague in Ghent Paul Fredericq, in Jo Tollebeek, Fredericq en Zonen.32 In fact Lamprecht asked Fredericq first, who passed the assignment to Pirenne because ‘he was much better suited for the job’. See the postcard of Fredericq to Pirenne at FUB, UA, 026PP/01/03/036, Correspondance relative aux T I-II de Histoire de Belgique: "Mon cher Pirenne, Lamprecht m'écrit qu'il a pris la direction de la collection Heeren - Ukert - Giesebrechts et m'offre de me charger d'un volume sur les ducs de Bourgogne. Voilà quinze ans que je n'ai
van het latere België te buigen, getuige een dagboekfragment uit 1888: “Ik moet hier ook nog
mijn project noteren om een geschiedenis van de Nederlanden te schrijven. Wat zal daar van
terechtkomen? Misschien zal het al vergeten zijn voor ik deze lijnen herlees.”33 Het plan raakte
niet vergeten, ook al zou het nog meer dan tien jaar duren voor het eerste volume van Histoire de
Belgique werd gepubliceerd. Pirenne’s magnum opus zou uiteindelijk in zeven volumes
verschijnen over een periode van drieëndertig jaar (1899-1932). In de loop van dat proces kwam
een markante symbiose tot stand tussen de ambitieuze Pirenne en de prille natie België en kreeg
het initiële wetenschappelijke opzet ook een uitgesproken maatschappelijke en politieke
component.
De groeiende spanningen op ideologisch (katholieken versus liberalen), op sociaal-
economisch (socialisten versus economisch conservatieve krachten) en op communautair vlak
(Vlamingen versus Walen) vroegen om een sterkere verdediging van het nationale narratief. Het
was Pirenne’s Histoire de Belgique die dat gaf: hij verleende het land een nieuw,
gemeenschappelijk verleden en daardoor ook een nieuwe identiteit. Het werk bracht Pirenne
onmiddellijk grote nationale faam en gaf hem een rol als één van de eerste publieke intellectuelen
van België. Zijn lezingen werden druk bijgewoonde events, zijn lezerspubliek deinde uit tot ver
buiten de grenzen van de academische gemeenschap – getuige daarvan ook het feit dat zijn
invloedrijke artikel ‘Les périodes de l’histoire sociale du capitalisme’ door de socialistische
Librairie du Peuple werd heruitgegeven.34
De Histoire de Belgique zorgde voor een belangrijke persoonlijke toenadering tussen Pirenne
en de toenmalige koning Albert I, die als staatshoofd het opperste gezag over de rijksuniversiteit
voerde. De verwevenheid tussen de monarchie en de rijksuniversiteit was rond de eeuwwisseling
nog groot. Bevestiging van de koning gold als het hoogst bereikbare wetenschappelijke prestige.
De sterke gerichtheid van de academische cultuur op de natie en de monarchie speelde volgens
Henning Trüper een belangrijke rol bij de totstandkoming van de professoriale persona in de
eerste helft van de twintigste eeuw.35 In het geval van Pirenne ging de band echter verder dan
plus songé à ces braves gens et j'ai mes autres travaux qui n'avancent pas à mon gré. J'ai refusé et vous ai désigné comme pouvant le faire, étant donné votre chic chapitre Lavisse-Rambaud, sorte de Vorarbeit. Admirez ma grandeur d'âme qui me permet de vous désigner, vous le plat thuriféraire de ces abominables Bourguignons!"33 “Il faut que je note ici mon projet d’écrire une hist[oire] des P[ays-] B[as] dont je porte le plan. Qu’en sortira-t-il? Peut être cela sera-t-il oublié avant je relirai ces lignes.” Free University Brussels, University Archives, 026PP/01/04/003.34 Henri Pirenne, ‘Les périodes de l'histoire sociale du capitalisme’ (Bruxelles 1922).35 Trüper 231.
telegrammen uitwisselen naar aanleiding van belangrijke levensgebeurtenissen of professionele
prestaties. De koning nodigde Pirenne ook uit voor informele wandelingen aan zee of intieme
diners op het Paleis. “Het was een bijzonder intiem diner, er was niemand anders dan ik”, schreef
Pirenne in 1919 met een mengeling van trots en verbazing aan zijn moeder over één van die
ontmoetingen.36 “Er is geen eer die hem niet te beurt is gevallen”, ontlokte dat feit aan zijn
jongste zoon Robert.37 Pirenne mocht aanschuiven bij het selecte eliteclubje Cercle des XV,
waarin onder het genot van een goed glas Bourgogne gevoelige staatszaken werden besproken.38
Zijn zoon Jacques werd bovendien vanaf 1920 aangesteld als docent Belgische geschiedenis van
de jonge prins Leopold.39 De Pirennes werden zo de hofleveranciers van de wetenschappelijke
kennis die de nationale eenheid en de monarchie moest helpen onderschragen. Tweemaal
overwoog Pirenne ook een actievere (of meer zichtbare) politieke rol. Indien de verkiezingen niet
op een nederlaag voor de liberalen waren uitgedraaid, zou hij in 1912 een stap teruggezet hebben
als hoogleraar om minister te worden in een partij van nationale eenheid.40 Ook in 1921 kwam hij
dicht bij een regeringsfunctie: hij werd toen gevraagd op de lijst te staan van de Parti de
Renaissance National, maar zijn functie als rector liet niet toe een politiek mandaat op te nemen.41
De grote maatschappelijke erkenning die Pirenne als nationaal historicus te beurt viel heeft in
belangrijke mate bijgedragen aan de mythevorming rond zijn figuur. Toch lag ze ook aan de basis
van een eerste botsing tussen Pirenne’s wetenschappelijke doelen en zijn politieke en
maatschappelijke drijfveren. Niet iedereen was er immers van overtuigd dat Pirenne’s visie op de
vaderlandse geschiedenis het algemeen belang diende. Zowel vanuit Waalse als vanuit
36 “C’était un diner tout à fait intime, il n’y avait que moi.” Personal Archives of Françoise Lemmers-Pirenne (Waterloo, BE), Henri Pirenne. Lettres de famille 1908-1929, 30.12.1919.37 “Il n’y a aucun honneur qu’il n’ait pas eu”. Personal Archives of Françoise Lemmers-Pirenne (Waterloo, BE), Henri Pirenne. Lettres de famille 1908-1929, 31.12.1919.38 See Jacques Pirenne, ‘Henri Pirenne. Conférence faite à Bruxelles le 24 novembre 1936’, Le Flambeau (1936): ‘Speaking freely, with fantasy, uncontrolled, was for him one of the greatest pleasures. He found a confort in it, a joy that he needed and that made him an indefatigable dinner guest, especially at the Cercle des XV, where he found brilliant partners in a Paul Hymans and a Maurice Duvivier. (…) And when the XV got tired and returned back home, he moved on to Taverne de Waterloo, with Leon Cornil and Max Léo Gérard [the secetary of the King], and spent a part of the night talking…” (“Parler avec liberté, avec fantaisie, sans contrôle, était pour lui le plus grand des plaisirs. Il y puisait un réconfort, une gaieté dont il avait besoin et qui firent de lui un convive assidu, notamment du Cercle des XV, où il trouvait en un Paul Hymans, en un Maurice Duvivier, de brillants partenaires. (…) Et quand, fatigués, les XV s’en retournaient chez eux, lui s’en allait encore à la Taverne de Waterloo, avec Leon Cornil et Max-Léo Gérard, et passait une partie de la nuit à parler…)39 From 1945 onwards, as the secretary of Leopold III, Jacques Pirenne took up a very combative attitude while defending the King during the royal question. As a reward for his loyalty, he later received an hereditary noble title.40 Personal Archives of Françoise Lemmers-Pirenne (Waterloo, BE), Journal of Pierre Pirenne, June 3th 1912.41 Personal Archives of Yves Pirenne (Cernex, FR), Mme Henri Pirenne. Lettres à son fils Jacques Pirenne 1908-1938, 1921.
Flamingantische hoek weerklonk, tot Pirenne’s ergernis, al voor de eerste wereldoorlog her en
der kritiek op de Histoire de Belgique.42 In een poging zijn morele integriteit te vrijwaren,
benadrukte Pirenne steeds nadrukkelijker de impartialiteit waarmee hij over de Belgische
geschiedenis berichtte.43 Toch dacht hij er op basis van deze eerder beperkte contestatie nog niet
over zijn rol als nationale historicus te herevalueren – daar was de impact van een wereldoorlog
voor nodig.
Het oorlogsslachtoffer
De eerste wereldoorlog stelde historici voor nooit geziene uitdagingen. Aan de vooravond
ervan was Pirenne zich, als zovele Europeanen, nauwelijks bewust van het dreigende conflict. De
brutale oorlogsverklaring kwam dan ook als een schok, zeker toen bleek dat ook gerenommeerde
Duitse historici de verdediging van de oorlog bleken op te nemen. Karl Lamprecht (1856-1915),
Fritz Arnheim (1866-1922) en de vele anderen die kort voordien nog vrienden en zelfs
voorbeelden waren geweest, werden plots vijanden: gevaarlijke pangermanisten met
imperialistische ambities ten aanzien van België. Onder de bezetting kwam het vertrouwde
wetenschappelijke leven bruusk tot stilstand. De universiteiten bleven dicht, lesgeven en
vergaderen kon enkel nog clandestien. Om wille van zijn verzet tegen de heropening in het
Vlaams van de door de Duitsers bezette universiteit werd Pirenne in maart 1916 samen met
Fredericq naar Duitsland gedeporteerd, waar hij twee-en-een-half jaar in ballingschap doorbracht.
In een oorlogsdagboek en in losse ‘Reflexions d’un solitaire’ getuigde hij van de radicale
ideologische transformatie die hij daar onderging.44
42 See in this respect the argument between Pirenne and the French historian Frantz Funck Brentano (a Chartist, specialized in the Ancien Régime and the history of 1302). On 13.03.1899, Pirenne wrote in a fury: ‘You tell me that I lack impartiality! The Flamingants in their turn reproach me to have Francophone sympathies. Some think I’m anticlerical, others think I’m too favorable for the Church. Now that’s enough!” (“Vous me déclarez que je manque d'impartialité! Les Flamingants de leur côté me reprochent des tendances fransquillonnes. Les uns m'ont trouvé anticlérical et d'autres me trouvent trop favorable à l'Eglise. Cela me suffit!” See National Archives, 'Manuscrits Divers', Henri Pirenne, BR/6 (4596), 1892-1899 [old inventory]).The letter marked the end of their correspondance. National Archives, 'Manuscrits Divers', Henri Pirenne, BR/6 (4596), 1892-1899 [oude inventarisatie].43 In a preparatory note to the introduction of the fourth volume of Histoire de Belgique (1911), Pirenne quite explicitely remarked in this respect: “If there is one motive for me to rejoice in having undertaken this history, it is the general constatation of my impartiality.” (“S'il est un motif pour moi de me réjouir d'avoir entrepris cette histoire, c'est le consta[ta]tion général de mon impartialité.” See Archives Générales du Royaume, Manuscrits Divers, Papiers Henri Pirenne, 4457.)44 For more information on Pirenne’s resistance and captivity, see Bryce Lyon, Henri Pirenne 197-276. For Pirenne’s personal reflexions on his war time experience, see Bryce and Mary Lyon eds., The Journal de Guerre of Henri Pirenne (Amsterdam 1976); Bryce and Mary Lyon eds., ‘Réflexions d'un solitaire’ by Henri Pirenne (Brussels 1995); Sarah Keymeulen and Jo Tollebeek, Henri Pirenne, Historian: a Life in Pictures (Leuven 2011) 43-56. On
Bij zijn terugkeer naar België werd Pirenne onthaald als het symbool van intellectueel en
moreel verzet tegen de Duitse aggressor. Nog meer dan voor de oorlog nam hij nu de rol op van
publieke intellectueel en gebruikte die positie om de oorzaken van de oorlog en de ideologische
abberaties van de Duitse wetenschappers aan de kaak te stellen. Zich afvragend of Europese
historici net zo zeer hadden gefaald als politieke leiders en of ze meer hadden kunnen doen om de
oorlog te voorkomen, besloot hij: “Ik ben er toe gekomen te geloven dat we nogal wat moeten
veranderen aan onze historische methodes. Ze lijken me te mechanisch, te vervreemd van hun
echte onderwerp: het leven.”45 De maatschappelijke betrokkenheid die Pirenne voor 1914 als een
essentieel onderdeel van de geschiedbeoefening had beschouwd, werd door de oorlogservaring –
en meer specifiek door de verontwaardiging over de steun die de Duitse wetenschappers aan de
oorlog hadden verleend – niet verlaten, maar net versterkt. Meer dan ooit moest
wetenschapsbeoefening in dienst staan van het ‘algemeen goed’, al werd dit nu nadrukkelijker
gedefinieerd als de vooruitgang van het gehele mensdom en niet als een zaak van eng-
nationalistische belangen. Pirenne’s pleidooi voor comparatieve geschiedenis en zijn
inspanningen voor internationale wetenschappelijke samenwerking na de oorlog kaderden in dit
streven naar ‘een geschiedenis die steeds wetenschappelijker, steeds onpartijdiger en steeds
humaner’ zou worden.46 Met grote afkeuring stelde hij daar de immoraliteit van Duitse historici
tegenover: “[De Duitse hitorici] zijn, zonder het te beseffen, eenvoudige specialisten geworden,
enkel toegewijd aan kennisgerelateerde problemen of polemieken. Deze historici hebben zichzelf
vrijwillig buiten de geschiedenis geplaatst.”47
Pirenne’s post-war methodological revision, see Cinzio Violante, La fina della ‘grande Illusion’: uno storico europeo tra guerra e dopoguerra, Henri Pirenne (1914-1923). Per una rilettura della Histoire de l’Europe (Bologna 1997); Peter Schöttler, ‘After the Deluge. The Impact of the Two World Wars on the Historical Work of Henri Pirenne and Marc Bloch’, in Stefan Berger and Carl Lorenz eds., Nationalizing the Past. Historians as Nation Builders in Modern Europe (Basingstoke 2010) 404-425; Raoul Van Caenegem a.o., Herdenkingsplechtigheid Henri Pirenne : bij de 100e verjaardag van zijn geboorte (Gent 1963); Sophie De Schaepdrijver, ‘"That theory of races". Henri Pirenne on the unfinished business of the Great War’ Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. 3-4 (2011) 473-506; Geneviève Warland, ‘L’Histoire de l’Europe d’Henri Pirenne: genèse de l’oeuvre et représentation en mirroir de l’Allemagne et de la Belgique’, Textyles: Une Europe en miniature? 24 (2004) 38-51; Bryce Lyon, ‘The war of 1914 and Henri Pirenne's revision of his methodology’, in Jo Tollebeek, Georgi Verbeeck, and Tom Verschaffel eds., De lectuur van het verleden. Opstellen over de geschiedenis van de geschiedschrijving aangeboden aan Reginald De Schryver (Leuven: 1998) 507-516.45 “J'en suis arrivé à croire qu'il y a bien des choses à changer dans nos méthodes historiques. Elles me paraissent trop mécaniques, trop étrangères à leur vrai sujet qui est la vie.” Pirenne in Reflexions d'un solitaire, quoted in Ebels-Hoving 33.46 Henri Pirenne, ‘De la méthode comparative en histoire, discours d'ouverture du cinquième Congrès international des Sciences historiques’ in Guillaume Des Marez and François-Louis Ganshof eds., Compte-rendu du cinquième Congrès international des Sciences historiques (Bruxelles 1923) 13.47 “[Les historiens allemands] devenaient, sans s'en douter, de simples spécialistes, uniquement attachés à des problèmes ou à des polémiques d'érudition. Ces historiens se plaçaient volontairement hors de l'histoire.” Henri
Over Pirenne’s afrekenening met Duitsland is al veel inkt gevloeid. In feite maakte
Pirenne niet zozeer brandhout van de Duitse historische methode an sich als wel van de kwalijke
richting waarin de Duitse historici recent waren geëvolueerd: die van een verfoeilijke eng-
nationalistische en essentialistische visie op geschiedenis.48 Samen met een morele veroordeling
en een logistieke boycot (het uitsluiten van Duitse historici van deelname aan historische
congressen) ging Pirenne ook over tot de wetenschappelijke revisie van sommige van zijn
vooroorlogse geschriften. Voor 1914 had hij België consequent voorgesteld als het kruispunt van
Germaanse en Romaanse invloeden – het was het centrale idee waarop zijn Histoire de Belgique
was gestoeld. Nu argumenteerde hij dat België zich van oudsher toch meer aangetrokken had
gevoeld tot de superieure Westerse (in casu Franse) cultuur dan tot de Oosterse (Duitse) cultuur.49
Pirenne’s resolute afwijzing van al wat rook naar nationalisme en rassentheorie zette hem
bovendien aan tot een semantische revisie van de vooroorlogse volumes van de Histoire de
Belgique. Vergelijkend onderzoek met hun heruitgaven na 1918 toont aan dat hij systematisch
alle passages herschreef waarin de notie ‘ras’ voorkwam.50
Met zijn pleidooi voor comparatisme en zijn engagement voor internationale
samenwerking koos Pirenne radicaal voor een Europees project.51 Ook in zijn naoorlogse oeuvre
Pirenne, ‘Le pangermanisme et la Belgique’’, Bulletins de l’Académie royale de Belgique 5 (1919) 20.See, in this respect, also Geneviève Warland, ‘Avatars de la “métahistoire” nationale et mise en récit de la Grande Guerre. Point de mire sur Henri Pirenne (1862-1935) et Ernest Lavisse (1842-1922)’, in: Annamaria Laserra, Nicole Leclercq, Marc Quaghebeur, Mémoires et antimémoires littéraires au XXe siècle (Brussels 2008) 27-63: “The victory of the Allies against a nationalist Germany in which the idea of race and national genius tried to replace the idea of humanity, represented for Pirenne much more than a military victory. It incarnated the victory of scientific truth and moral truth: the ‘triomph of the idea of humanity over the idea of race.” (“La victoire des Alliés contre l’Allemagne nationaliste dans laquelle l’idée de race, de génie national, cherchait à se substituer à celle d’humanité, représente, pour Pirenne, bien plus qu’une victoire militaire. Elle incarne la victoire de la vérité scientifique et de la vérité morale : le “triomphe de l’idée d’humanité sur l’idée de race”.48 See De Schaepdrijver, "That theory of races" 537; Bryce Lyon, "The war of 1914 and Henri Pirenne's revision of his methodology," in De lectuur van het verleden. Opstellen over de geschiedenis van de geschiedschrijving aangeboden aan Reginald De Schryver, ed. Jo Tollebeek, Georgi Verbeeck, and Tom Verschaffel (Leuven: 1998), 511; Peter Schöttler, ‘Henri Pirenne face à l’Allemagne de l’après-guerre ou la (re)naissance du comparatisme en histoire’, in : Serge Jaumain et al. (éds.), Une guerre totale ? La Belgique dans la Première Guerre mondiale (Bruxelles 2005) 507-517 and Cinzio Violante, La fina della 'grande illusione': uno storico europeo tra guerra e dopoguerra, Henri Pirenne (1914-1923) (Bologna: 1997).49 See, in this respect, also Trüper 293: “Since the late 19th century, Belgian scholarship had assigned to itself a mediating role. (…) Belgian historians were obliged to, and Belgian history was marked by, the pursuit of a Franco-German syncretism, in Pirenne’s words. Pirenne’s bitter farewell to this notion – his conclusion that one was obliged to “unlearn from Germany” – was relinquished after only a few years.” [under presseure from the American Historical Association, amongst others].50 Schöttler, "Henri Pirenne face à l’Allemagne de l’après-guerre" 514-515.51 See, in this respect, Marc Boone and Sarah Keymeulen, ‘“Personne ne songe à l'Europe, sauf quelques utopistes sans voix et sans force”: Henri Pirenne (1864-1935) et l’histoire de l’Europe.’, Actes du Colloque ‘Historiens d’Europe, historiens de l’Europe’ ( Firenze, february 2016), Nouveau Monde éditions (forthcoming).
(en met name in zijn invloedrijke Mahomet et Charlemagne) richtte hij zijn blikveld steeds meer
buiten de eigen landsgrenzen, op Oost-Europa en de gebieden rond de Middellandse Zee. Toch
bleef hij sterker dan andere Europese historici verknoopt met zijn rol als nationaal historicus.
Tussen 1914 en de voltooiing van zijn magnum opus in 1932 verschenen nog drie volumes van
Histoire de Belgique. In de sfeer van verhevigd patriottisme na de oorlog werd Pirenne meer dan
ooit beschouwd als nationaal icoon. In 1921 werd hij gelauwerd door Koning Albert en de Ligue
Nationale du Souvenir als 'één van de weinige mensen die het nationale ideaal écht
belichaamden.’ Hij werd uitgezonden naar het buitenland om over de oorsprong en het belang te
gaan spreken van de natiestaat die nu internationale bekendheid genoot als ‘poor little Belgium’,
en in talloze nationale en internationale lezingen weerlegde hij de claims van Duitse en
Grootnederlandse historici dat België een ‘artificiële natie’ was.52 Pirenne’s afrekening met de
eng-nationalistische Duitse historiografie stond zijn voortdurende (en zelfs verhevigde)
engagement als nationaal historicus na de oorlog dus allerminst in de weg. Gold België immers
niet als prototype van het cosmopolitische, tolerante, vrijheids- en vredelievende Europa van de
toekomst?
De laatste Belg
Pirenne’s ambigue houding na de eerste wereldoorlog – weifelend tussen
wetenschappelijk revanchisme en waardig objectiviteitsstreven, tussen groeiend internationalisme
en blijvende patriottische trots – vertoonde dezelfde geestelijke ontreddering als die van zovele
intellectuelen. Tot de eerste wereldoorlog werden in de historische gemeenschap zelden vragen
gesteld bij de onverenigbaarheid van professionele en patriottische engagementen. De
oorlogservaring had de contradicties van wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de natie
echter genadeloos aan de oppervlakte gebracht.53 In het kielzog van die evolutie zwol – zowel in
wetenschappelijke rangen als daarbuiten – de kritiek aan op Pirenne’s zelfgeconstrueerde rol als
‘nationaal historicus in dienst van het algemeen belang’.
Het Belgische project waaraan Pirenne als voornaamste vertegenwoordiger (en in zekere
zin zelfs als grondlegger) zijn identiteit had verbonden – België als cosmopolitische mengcultuur
en als oefenterrein voor een vreedzame, vooruitstrevende en hoogstaande Europese beschaving –
52 Jo Tollebeek and Sarah Keymeulen, Henri Pirenne, historian, 64.53 See, in this respect, also Christophe Prochasson and Anne Rasmussen, Au nom de la patrie. Les intellectuels et la première guerre mondiale (1910-1919) (Paris 1996).
werd in toenemende mate ondermijnd. Op internationaal vlak wonnen na 1918 de Verenigde
Staten snel aan invloed op het politieke en wetenschappelijke toneel.54 In de naoorlogse
herschikking van het internationale krachtveld werd het overambitieuze België bovendien al snel
op zijn plaats gezet. In eigen land ondergroef het groeiende autonomiestreven van de Vlaamse en
de Waalse bewegingen de pirenniaanse idee van een historische, gedeelde ‘Belgische
beschaving.’55 Pirenne werd een nationalistisch finalisme verweten: hij had, zo zeiden zijn critici,
de Belgische geschiedenis voorgesteld als een proces dat zijn sluitstuk wel in de
onafhankelijkheid van 1830 moest vinden.
Pirenne’s verdediging van zijn historische visie op België hield automatisch ook de strijd
in tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit en een pleidooi voor nationale (en
linguistische) eenheid.56 Als rector van de universiteit tussen 1919 en 1921 slaagde Pirenne er
nog in, zij het niet zonder moeite, om de gemoederen te bedaren. In de vroege jaren ’20 klonk de
eis tot (gedeeltelijke) vervlaamsing echter steeds luider. Pirenne roerde zich hevig: het verlies van
het Frans als principale voertaal zou immers leiden grote culturele verarming, de voortrekkersrol
van de universiteit teniet doen en het studentenaantal fors doen afnemen. Maar bovenal was de
eis voor vernederlandsing van de Gentse universiteit voor Pirenne het symbool van een radicaal
en kortzichtig Vlaams-nationalisme, dat het einde inluidde van het verenigde België dat hij in zijn
Histoire de Belgique had gedocumenteerd. Het Belgisch nationalisme dat Pirenne door zijn
tegenstanders werd verweten, was in zijn ogen net de antipode van het verfoeide, op Duitse leest
geschoeide eng-nationalisme. Het Vlaams-nationalisme daarentegen beschouwde hij, mede door
de associatie met het aktivisme uit de eerste wereldoorlog, wel als een uitloper daarvan.57
In Pirenne’s strijd voor het behoud van de Belgische eenheid raakten professionele,
politieke en sterk persoonlijke drijfveren en doelen steeds meer met elkaar verstrikt – zeker nadat
54 It was, not unsymbolically, also under pressure of the United States that historians of the ‘central powers’ were allowed again, from 1926 onwards (and after years of exclusion under Pirenne’s lead) to participate in historical congresses and organisations for international scientific cooperation. On Pirenne’s role in isolating the German historians from the international scientific cummunity, see amongst others Bryce Lyon, Henri Pirenne 293-296.55 See Marnix Beyen, Oorlog en verleden. Nationale geschiedenis in België en Nederland, 1938-1947, 396.56 On this subject, and more specifically on the efforts of the French-speaking populations in Flanders to maintain a place for French in the Flemish public realm, see David J. Hensley, Fighting for French in Flanders. The Promotion and Defense of French Language Rights in Flanders, 1880-1975. Unpublished dissertation (The Penn State University 2013), Supervisor Sofie De Schaepdrijver.57 Nevertheless, the most important advocate for and also the first rector of the University of Ghent made Flemish, August Vermeylen, was a convinced internationalist, as his famous slogan ‘We want to be Flemings to become Europeans’ (‘We willen Vlamingen zijn om Europeëers te worden’) ilustrates. Ironically, the quote was modelled directly after Pirenne’s cosmopolitist vision of Belgium. See Daniel Laqua, The Age of Internationalism and Belgium, 1880-1930: Peace, Progress and Prestige (Manchester/new York, 2013) 197.
zijn zoon Jacques Pirenne de spilfiguur werd in de anti-Vlaamse oppositiebewegingen van het
interbellum. Als reactie op het voorstel van minister Nolf in 1923 om een tweetalig stelsel te
installeren aan de universiteit, richtte die de Ligue Nationale pour la défense de l'Université de
Gand et la liberté des langues op. 58 In betogingen, pamfletten en een verzoekschrift aan de
koning dat Henri Pirenne overigens persoonlijk ging overhandigen, wees de organisatie op het
belang van de Gentse universiteit voor de Belgische natievorming: had het historisch onderzoek
aan die universiteit immers niet aanzienlijk bijgedragen aan de bewustwording van het volk over
de nationale eenheid?59 Het was een bittere pil voor Pirenne dat zelfs die referentie aan zijn
wetenschappelijke prestige en zijn inzet voor de natie de politiek niet op andere gedachten kon
brengen.60
Met de publicatie van een reeks voorstudies voor zijn invloedrijke Mahomet et
Charlemagne verankerde Pirenne in de loop van de jaren ’20 stevig zijn internationale
wetenschappelijke faam.61 In eigen land knaagde de toenemende contestatie over zijn rol als
58 On the struggle for making Ghent University Flemish, see, zie among other Maria De Waele, ‘De strijd om de citadel. Frankrijk en de vernederlandsing van de Gentse universiteit, 1918-1930’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 32, 1-2 (2002) 153-193; Anne-Marie Simon-Vandermeersch and Elienne Langendries, ‘De vernederlandsing van de Gentse universiteit’, in: Guy Leemans e.a. (ed.), Vlamingen komt in massa: de Vlaamse beweging als massabeweging (Gent 1999) 121-146.59 Archives of the Royal Palace, Cabinet of King Albert, 110, Dossier 953, 23.01.1923: “The French-speaking University of Ghent has more than ever become the living symbole of national unity.” (“L’Université d’expression française de Gand [est] devenu plus que jamais (…) le vivant symbôle de l’unité nationale”.)60 That the obvious engagement of the Pirenne family against making the university Flemish hindered their relationship with the Court is also illustrated by a report from Max Leo Gérard to the King on 10.07.1923: “M. Henri Pirenne has said to me that he was called to the Palace by M. the Count d’Arschot who told him that M. Nolf had complained about M. Jacques Pirenne’s activity as secretary of the National League for the Defense of Ghent University, of which the politics are opposed to those of the Government in this matter. He asked me, in a personal capacity, for my advice. I recused myself, given the fact that I naturally don’t know the exact scope of the intervention, nor by the Government, nor by the Chief of the Royal Cabinet. I did however say that it was perhaps regrettable that M. Jacques Pirenne had not assured himself, before occupying himself so actively in the League, if there was no incompatibility with his fonctions as Professor of Prince Leopold.” (“M. Henri Pirenne m'a dit qu'il a été appelé au Palais par M. le Comte d'Arschot qui lui a exposé que M. Nolf s'était plaint de l'activité de M. Jacques Pirenne comme secrétaire de la Ligue Nationale pour la Défense de l'Université de Gand, dont la politique est opposé à celle du Gouvernement, dans cette question; il me demandait, à titre personnel, mon avis. Je me suis récusé, étant donné que je ne sais naturellement pas la portée exacte de l'intervention, ni du Gouvernement, ni du Chef du Cabinet du Roi. J'ai cependant dit qu'il était peut-être regrettable que M. Jacques Pirenne ne se soit pas assuré, avant de s'occuper si activement de la Ligue, qu'il n'y avait point d'incompatibilité avec ses fonctions de Professeur du Prince Leopold.’) Archives of the Royal Palace, Archives of Max Leo Gerard, 35/2/A (009-010).61 Mahomet et Charlemagne would eventually be published posthumously (Brussels, 1937), and is considered until present as one of the most influential works on the influence of Islam on (Western) European history. On the genesis and experiences of the Pirenne thesis, an exhibition was organised in 2009 by Ghent University in collaboration with the Free University of Brussels. See also the correrrsponding website www.henripirenne.beAlready before the First World War Pirenne enjoyed a strong international reputation, mainly because of his synthesis on Les anciennes démocraties des Pays-Bas (1910), a work with wide influence in the field of urban history, and with the equally influential Les périodes de l’histoire sociale du capitalisme which was published simultaniously in English and in French in 1914.
nationaal historicus echter gestaag aan zijn autoriteit. De incontournable leidsman van de
Belgische historiografie verwerd zo, aan het eind van zijn carrière, tot een wat voorbijgestreefd
icoon van een België dat niet langer bestond. Een uitermate symbolische illustratie van dat verlies
van autoriteit is te lezen in een verslag van de Faculteitsraad van 22 oktober 1929 – de
vervlaamsing van de ‘Gentse Hogeschool’ was toen al politiek onvermijdelijk geworden – tijdens
dewelke een nieuwe decaan verkozen zou worden.62 Tot dat moment had Pirenne, de eeuwige
compromisfiguur, in vergaderingen altijd het hoogste woord gevoerd en het laatste woord gehad.
Nu werd hij, ingehaald door de politieke realiteit, door de nieuwe hoofdman van de universiteit,
August Vermeylen (1872-1945), eenvoudig buitenspel gezet.
Kort samengevat handelde het conflict over de politieke agenda van de stemming, waarbij
een franssprekende kandidaat uit de clan-Pirenne en een Vlaamse kandidaat uit het kamp-
Vermeylen tegenover elkaar stonden. Verwijzend naar de oude universitaire traditie van open
debat en naar het belang van eensgezindheid – zeker aan de vooravond van het Belgische
eeuwfeest – verzette Pirenne zich tegen een geheime stemming. Hij hoopte dat zijn autoriteit zou
volstaan om in een open stemming de dissidenten te onderdrukken. Slechts een deel van de
aanwezigen applaudisseerde echter na zijn speech – het was ‘Pirenne’s great defeat in the
faculty’, aldus Trüper. De gesloten stemming kwam er en draaide uit in het voordeel van de
Vlaamse kandidaat. Kort nadien was de vernederlandsing een feit. Pirenne vroeg het emeritaat
aan en verhuisde naar Ukkel, om nooit meer terug naar Gent te keren. Toen Pirenne in 1935
overleed, besliste de Belgische overheid om, omwille van de politieke gevoeligheid, geen
staatsbegrafenis voor hem te organiseren. Het was een finale, symbolische afwijzing van zijn
engagement als nationaal historicus. In die zin stierf samen met Pirenne ook de oude idee
‘België’.
***
Wat kan dit biografische relaas ons nu leren over de wetenschappelijke persona van
Pirenne? Dankte hij zijn succes aan het feit dat hij, beter dan zijn tijdgenoten, de ideaaltypische
wetenschapper belichaamde? Stond hij model voor een nieuw type wetenschappelijke persona?
62 For a detailed analysis of these faculty minutes and the loss of authority of Pirenne and some of his French-speaking colleagues, see Trüper 234 ff.
Of is het persona-concept uiteindelijk toch niet zo bruikbaar voor een zowel bewonderd als
gecontesteerd icoon als Pirenne?
Een interessant debat dat hier bij aansluit is de vraag of Pirenne school heeft gemaakt.
Pirenne staat weliswaar geboekstaafd als de ‘vader van de Gentse historische school’, maar
volgens Walter Prevenier heeft deze nooit echt bestaan.63 Pirenne’s studenten waaierden immers
zowel geografisch als methodologisch en thematisch in alle richtingen uit, zodat van een
overkoepelende structuur of paradigma geen sprake kon zijn. Prevenier spreekt daarom liever van
een ‘legacy’ om de continuiteït met Pirenne te benoemen dan van een ‘vader van een school’. De
kracht van die legacy kwam bijvoorbeeld tot uiting op het Internationaal Historisch Congres te
Rome van 1955, waar bleek dat de erfenis van Pirenne twintig jaar na zijn dood nog steeds erg
levendig was.64
Volgens Marnix Beijen konden de Belgische historici zich juist wel als een ‘school’
presenteren ‘omdat ze zich allen min of meer als kinderen van Henri Pirenne beschouwden’.65
Beijen ontwaart zelfs zoiets als een ‘pirenniaans paradigma’ – dat overigens de invloeden van
Pirenne’s eigen wetenschappelijke voorgangers mooi lijkt te combineren. De pirenniaanse
historicus is volgens Beyen een mediëvist ‘met een sterke methodologische onderlegdheid’ (cf.
Ranke), ‘overtuigd van de invloed van economische factoren op de geschiedenis’ (cf.
Lamprecht), en ‘zowel op de Duitse als Franse historische wereld gericht’ (cf. het syncretisme
van Kurth).
Bryce Lyon, auteur van de Pirenne-biografie uit 1974, schoof nog een ander pirenniaans
model naar voren. In zijn in memoriam voor Fernand Vercauteren (1903-1979), nog een alumnus
van Pirenne, refereert hij expliciet aan Pirenne’s bourgondische ‘man van de wereld’ en aan een
zeker ‘belgitude’ die daar mee samenhing: “The Belgian tradition, most honored by Henri
Pirenne and his school, has promoted a combination of intensive scholarship with joie de vivre.
Fernand Vercauteren was a thoroughly convivial person, never tired of traveling, meeting people,
and telling stories about tables laden with food and drink.”66
63 Prevenier, ‘Ceci n’est pas un historien’ 558.64 Jo Tollebeek, ‘Rome in 1955. Een momentopname van de Belgische en Nederlandse geschiedschrijving’, in: Revue belge de philologie et d'histoire 85, 2 (2007) 368-369.65 Marnix Beyen, Oorlog en verleden. Nationale geschiedenis in België en Nederland, 1938-1947 (Amsterdam 2002) 387.66 Bryce Lyon, Paul Meyvaert and Robert Lopez, ‘Memoires of Fernand Vercauteren’, in: Speculum 55, 3 (1980) 645-650.
Betekent dit alles nu dat Pirenne een nieuw soort wetenschappelijke persona heeft
gerepresenteerd dat ook postuum nog navolging kreeg? Hoewel de invloed van Pirenne, vooral
op tijdgenoten en leerlingen die nog rechtstreeks contact met de meester hadden gehad,
onmiskenbaar groot is geweest, is er geen consensus over het bestaan of de aard van een
‘pirenniaanse persona’. Pirenne combineerde het ideaalpakket van vaardigheden, normen en
waarden die historici moesten bezitten met zeer specifieke karaktereigenschappen, zoals een
opvallende emotionele intelligentie, een talent voor gedurfde syntheses en oneliners, een
uitbundig sociaal leven en een grote maatschappelijke openheid en tolerantie. Tegelijk was hij
onlosmakelijk verknoopt met een zeker tijdsgewricht en een zeker België, dat samen met hem ter
ziele was gegaan. De nostalgische idealisering van Pirenne door zijn leerlingen moet daarom
evenzeer geïnterpreteerd worden als een terugverlangen naar het oude, ‘pirenniaanse’ België en
naar een oude academische cultuur, net zoals Jan Dhondt’s kritiek op Pirenne ook een niet mis te
verstane aanval inhield tegen die oude structuren (en tegen hun voornaamste vertegenwoordiger,
François Ganshof)67 . Pirenne dient bijgevolg veeleer als een exceptionele persoonlijkheid dan als
een exemplarische persona te worden beschouwd. Dat hij in de literatuur vooral in termen van
‘icoon’ of ‘fenomeen’ wordt omschreven onderschrijft die conclusie.
67 See Trüper 98-99.